Fonetiek en verlichting
(1994)–Gerrit H. Jongeneelen, Jan Trioen– Auteursrechtelijk beschermdDe Redeneringh over de talen van Jan Trioen (1692)
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 15]
| |
Redeneringh over de talen in 'tgemeen soo als die gesproken en geschreven werdenJan Trioen
1[38] De talen zoo menigh als er op den aardbodem gesproken worden 2 behelsen niet wesentlijks nogh zakelijks: maar bestaan slegts uijt ver-3scheide vormingen of brekingen der lugt, welke bepaald tot sus of soo-4danige zaken, wanneer wij een spraak of taal horen ons verstaanlijk, in 5 ons verwecken een denkbeeld van't wesentlijke dingh, dat we gewoon 6 sijn door die brekingen der lugt uijt te drucken: want de woorden in 7 sigh aangemerckt, hoe betekenend zij ook mogen wesen, behelsen 8 niets 't geen wesentlijk met de zaken overeenkomt; mits zoo men op 't 9 wesentlijke der woorden dagte genoodzaakt souwd wesen een denk-10beeld van zekere brekinge der lugt te [39] maken: daar we nu in tegen-11deel, het wesentlijke 'tgeen het woord heeft voorbij stappende, aan-12stonts in gedagten krijgen die zaken en dingen, welke wij gewoon sijn 13 door die brekingen der lugt bepaaldelijk uijt te drucken. Klaar sal dit 14 aen een eider blijken als hij een vreemde tale hoort spreken, dat in 15 hem ontstaat een denkbeeld van eenige breking der lugt, geensins van 16 een zake door die lugtbrekingh bepaald. 17Oneindige moeiten en opmerking moeten de menschen hebben 18 aangewend, om met den anderen in hare gedagten overeen te komen, 19 sonder spraak met wijsen en dus of sodanige gedaantens en lijnen te 20 trecken tot bepalingh der dinge onder hare sinnen vallende: en tot daar 21 toe al gekomen zijnde, efter onmogelijk de redeneringh harer zielen 22 volkomen aan den andere kundigh te maken over die dingen: ik swij-23ge nogh de talen welke men met wijsen noch ook door gedaantens be-24palen kan. De mens nu in sigh bevindende werktuijgen bequaem om 25 op alderhande wijsen te breken en te slaan en met zijn verstand daar 26 op doelende, heeft hier ontrent geredeneert om, in ste van gedaentens 27 en lijnen te trecken om de dingen te bepalen en zoo aen't [40] begrip | |
[pagina 16]
| |
28 van een ander te openbaren, de denkbeelden der dingen te schakelen 29 aen sulke of sulke slaningen en brekingen der lugt. Dit heeft in den 30 eersten aenvang kreupel en mogelijk even eens als we ervaren in onse 31 stamelende kinderen, te werk gegaan: maar door de tijd en't gebruijk 32 allenks verbetert, eindelijk tot zijn volmaektheid gebragt. 34Donec verba, quibus voces sensusque notarent, Nominaque 35invenerunt... <Toen ze naamwoorden en werkwoorden uitvon-36 den waarmee ze klanken en betekenissen vast konden leggen>38De benamingen der dingen nu en al't geen een mens kan spreken is 39 maar een verscheide schicking en plaatsingh van 5 geluijden en 17, 18, 40 19 derlei brekingen des lugts: van welke eenige soo bij den anderen ge-41voegt sulk, en op een andere weise weder een ander woord uijt maken. 42 In zoo verre dat de verschickingh van dese oneindigh en niet te bepa-43len is: mits datter geen tael op den aardbodem gesproken word of hij 44 kan door schickingh deser uijtgesproken worden. Hoe vreemde bena-45mingen en gedaantens de Arabieren, Chaldeen, Hebreen en andere 46 oostersche volkeren aen dese lugt brekingen (die we nu voortaen lette-47ren sullen noemen) geven: en hoe sij 't getal der zelver uijtrecken ten 48 geevt niets: want belangende de gedaantens [41] men moet achtgeven 49 dat de zelve wederom geen wesentlijke overeenkomst en hebben met 50 het geluijd daar van men een denkbeeld krijgt: waar van hier nae 51 breder: en betreffende de benamingh der letteren 't is even eens of de 52 hebreen ב <bet> de grieken β <bêtha>, de latijnen francoisen en duijt-53schers b, als se daar in maar overeenstemmen dat en bij den een en den 54 ander die, soo verscheide benaemde letter, maar het selve gebruijk 55 heeft; zoo alse ook waarleik doet. Op dese weise denke men ook van de 56 andere. Wat aengaet de vermeerderingh des getals, die ontstaat uijt te 57 samenvoegingh van verscheide, dieze dan weer niewe benamingen ge-58ven: uijt verdubelingh harer klankstippen. Niet tegenstaande dit dat 59 verscheide landaart door noch zoo verscheide schicking der lugt bre-60kingen of letteren hare dingen bepalen en uijtdrucken; het is en blijvt 61 zeker dat het gebruijk en bij den een en bij den ander het zelve is: dat 62 men ook al't geen een Hebreer, Griek, Romijn, Francois etc. kan spre-63ken met zijne letteren, kan uijtdrucken met onse b.v. <'îsh>, | |
[pagina 17]
| |
64 ανηρ <anêr>, vir, homme, een man, iesh; aneer etc: en zoo van alle 65 [42] andere woorden. 't Gansche verschil sal mogelijk daar in bestaan 66 dat sommige volkeren hare letteren wat dieper uijt de keel, anderen 67 in't hol van 't gehemelt, en andere wederom voor op de lippen spre-68ken. 69Wanneer waar en door wie dese geluijden en lugtbrekingen ge-70vonden en geleerd sijn met teken en op bast van bomen in was op leer 71 papier of andersins uijt te drucken is onseker ook buijten ons oog-72merck te tonen. Of de Phoeniciers het selve eerst hebben gevonden 73 (noot: Volgens dit van Lucan: Phoenices primi (fama si credimus) ausi 74 Mansuram medibus vocem signare figuris <De Foeniciers zijn de 75 eerste geweest, als we de overlevering mogen geloven, die door vor-76men consequent geluiden hebben durven afbeelden Lucanus Pharsalia 77 III, 220-21>) en dat Cadmus die daar heeft van daan gehaald: dan of de 78 ouwde Aegyptenaren, zoo vernuftigh in veele zaken, daarvan de vin-79ders zijn geweest: en dat Moises, in alle hare weisheid onderwesen, de-80selve aen de Israëliten heeft overgebragt: dan of hij uijt de tien woor-81den, die hem aen Sinaï op stene tafelen van God geschreven wierden 82 gegeven, het selve heeft gevonden, is alles seer duijster. (in margine: 83 Hugo Grotius Sophonpan <slotkoor tweede bedrijf>). 84Dese merken en tekenen sus of zoo getrocken met lengtens 85 hoogtens hoeken etc: hoedanigh die zijn, gelijk we daar even begonden 86 te zeggen, hebben gans geen overeenkomst met het geluijd twelk zij be-87palen, veel min met [43] de dingen daar door aan ons denkbeeld ver-88toont. Want naa dat we eenmaal hebben geleerd de letteren en des 89 selvs verscheide te samen stellinge, als ook wat dingen daardoor wor-90den bepaald, zoo letten we in't lesen niet meer noch op deze nogh ook 91 op't geense verbeelden, maar alleen op de zaken daardoor uijtgedrukt. 92 Dese dan zijn 't selve in opsigt van de spraak als de spraak in opzgt der 93 dingen, want daar de spraak dient om in ons denkbeelden der dingen 94 te verwecken: daar dienen dese merken eerst om denkbeelden van 95 spraak en door middel van die ook der zaken te doen ontstaan. Dit is 96 dan ook eigentlijk haar gebruijk: de redeneringen der menschen te be-97waren, ende aan een eider kundigh te doen zijn. Op dese wijs en door 98 dit middel sien en horen we als met een levende tale watter over duij- | |
[pagina 18]
| |
99zenden van jaren geschiet zij: hoe edel moedigh Demostenes op Areo100paegus Cato op't Capitool voor de stervende vrijheden redeneerden. 101Schoon evenwel de vond, om sijn redeneringen aen tekenen en 102 merken te bepalen, van onbedenkelijke nuttigheid was en nogh is, [44] 103 efter heeft Laurens Kosterus tot Harelem in latere dagen gevonden den 104 druk, een sake van ongelooflijke aengelegenheid voor de geletterde 105 wereld: want daar in voorige dagen oneindigen arbeid en koste moest 106 werden aengewend tot de uijtschrijvingh van boeken, en dat dies we107gens gemeene lieden geen boeken konden machtigh werden: daar heeft 108 men zedert die tijd ten geringen prijse kunnen kopen alle boeken: en 109 alle wetenschap heeft voor een eider als open gestaan.
111Sal nu het geschrevene of gedruckte ons als een verstanelijke tael 112 voorkomen, soo moet daar in zooveel mogeljk werde waargenomen 113 al't geen in't spreken gedaan word. 't Lust ons hier onder eenige waar114nemingen te stellen die seer noodzakelijk zijn. 115Alle redeneringen brieven verhalen sij sijn ook hoe zij sijn moe-116ten met een groter letter, als men van meiningh is het gehele geschrift 117 te schrijven, werde begonne. Zoo moet ook naa't eindigen van een zin 118 en het stellen van een stip de volgende reden worde begonnen. De 119 eerste letter van elke regel eens gesangs of rijms moet van geleiken 120 groter sijn als de anderen. Desgelijks ook de eigene [45] benamingen 121 van dieren landen steden met hare afkomstigen eischen groter letter: 122 b:v: Pieter, Dirk, Haarlem, Holland, Haarlemmiet, Hollander, Engelsch-123man. Wanneer met 2, 1 of 3 letteren soo veel betekent moet werden als 124 met een geheel woord, en dat men wil dat den leser sulks versta, ei-125schen deselve groter als andere te sijn: b:v: Gr:Moo:. Ed:A:. K:H:. K:M:. 126 Zoo plegen de ouwde Lateinen haar P:C:. R:P:. W:C:. S:P:Q:R:. etc: uijt te 127 drucken. 128Veel malen word er gezondight in't schrijven ontrent de letteren 129 i en mits de selve nu eens voor medeklinkers dan eens voor klinkers 130 spelen. In 't gemeen een i en u voor een klinker geplaatst word uijtge-131sproken als een medeklinker b:v: Joseph, vader: alwaar men zouwd 132 moeten seggen ioseph uader, indiense als klinkers souwde werden 133 uijtgesprooken. Voor een medeklinker geplaatst worden als klinkers | |
[pagina 19]
| |
134 uijtgesproken b:v: in Ultrajectum. Om dit te meiden schrijvt men als 135 klinkers i en u: als medeklinkers jod en ve. 136Zoo men in't schrijven een regel eindigt met [46] een gedeelte 137 eens woorts, makende het overige een begin des volgenden regels, zoo 138 sijn een of twee - dusdanige streken daarvan een teken. De scheiding 139 des wo<o>rts selve mag niet allessins geschieden, maar alleen nae't 140 eindigen eener lettergreep, en wel volgens de nette spellingh: dese is 141 dat men de medeklinkers, after de voorgaende klinker volgende, moet 142 spelden en schrijven bij de volgende lettergreep; zoo die daar bij kunne 143 werden uijtgesproken. B:v: ge-schil en niet gesc-hil. Mon-ster en geen 144 mons-ter. Dit is zoo in alle woorden waar te nemen, uijtgesondert in 145 t'samengestelde, daar de spellingh altoos volgt de samen stellingh. B:v: 146 stink-nest, geen stin-knest: Krop-ader, geen kro-pader, schoon knest en 147 pader wel kunnen werden uijtgesproken. 148De woordekens ik en het worden dikmaal met k en t alleen uijtge-149drukt als 'k sal, en 't is voor ik sal en het is: sulks mach sonder een te-150ken ', twelk men apostrophe noemt, in't schrijven niet geschieden. Dit 151 woort beduijt in 't grieks afkeren, afkomstigh van αποστρεφω <apo-152strefô>. 153Tot net begrip eener reden die mondelingh gedaan werd, als ook 154 van een geschrift wer[47]den vereist verscheide eenige tussenposen, 155 meerder of minder nae dat een sin verward, klaar, voor een gedeelte, 156 ten halven, of geheel ten einde is. In onse dagelijkse ommegangh is 157 ons sulks zoo gemeen in't uijtdrucken onser meiningh, dat we die tus-158sen pose zonder enige onse opmerkingh gebruijken: en soo we die niet 159 en gebruijken, zoo gist een eijder dat den spreker of sot of dronken is, 160 of dat hij verbeistert selvs niet en verstaat wat hij segt. In geschrift is 161 ten uijtersten noodzakelijk door tekenen de minder of meerder tussen 162 posen te kennen: want bij gebrek van een daar die nodig is, en het stel-163len daar die niet en hoord, word diermate de sin bedorven, dat men 164 noit en sal verstaan de meining des schrijvers, ten sei men op eigen ge-165sagh bestaat een te maken of te schrabben. Verbeeld uw eens een ge-166schrivt van enige bladeren, in't welke van 't begin ten einde toe niet 167 een teken is, 't sal uw mogelijk alsoo onverstaanlijk voor komen als 168 dat boek van Hierusalems regt gelovige. We zullen dan de selve tonen 169 met bijgevoegde voorbeelden genomen uijt het boekje van den drost | |
[pagina 20]
| |
170 P:C: Hooft, wiens opschrift is, de rampzalige verheffinge des huijse van 171 Medicis. 172De tussen pozen nu sijn 3 of zoo men de semicolon daar bij teld 173 vier. De eerste werd comma genaemt, een grieks woord betekenende 174 een [48] [een] afsnijdingh: afkomstigh van κοπτω <koptô>, houwde, 175 snijde. Desselvs teken is een regt of flaew rond streekje in deser mani-176re /, en word gebruijkt tot ophouwdingh des sins, die vervallen souw-177de door tussen kome van enige woorden, soo die met geen comma ge-178tekent was. B:v: bl:10 180wel vind men bij geschrivt, dat hij, uijt desen stervhuijse, groot 181geld, dogh niet bij onwettigen wegh, genoten heeft. 183In welke rede aen den anderen hoord, dat hij groot geld genoten heeft: 184 welke woorden door tussen komen van die anderen gescheiden wor-185den, en eischen dieswegen, op zoodanigen wijse, door commata ge-186scheiden te worden, om te merken welke aan malkanderen behoren. 187 Voornamelijk word sulks vereist in reden die lang en duijster sijn: b:v: 188 bl:1. in eerste sin van onsen schrijver in de welke, 190onder de oorsaken hebben voor 't minst niet gewogen etc. 192moet aen den anderen gevoegt werden: en wederom, 194waardoor Euripides en andere overvliegende vernuften gepord 195zijn etc:, 197wordende door commata getekend hoe dese door een geslingerde 198 woorden aen den andere hangen. 199Ook is een comma gebruijkelijk, als men verscheide selvstandige 200 woorden after den anderen heeft, tot alle welke een en't selve ver-201voegh woord, tot [49] opmaking des sins, behoord: b:v: bl:11. 203In kleding, gezin, omslagh, en sleep soght hij noit uijt te munten: | |
[pagina 21]
| |
205alwaar telkens after kleding gesin etc. een comma staat, niet tegen-206staande het coppelwoordeken ende hier nogh tussen komt: dese com-207mata geven te kennen dat soght hij noit uijt te munten, toe gepast 208 moet worden op elk der selvstandige woorden, even of men seide in 209 kleding sogt hij noid uijt te munten, in gesin ..., in omslag ..., en in 210 sleep ... Dit houwd ook stand in verscheide aftereen volgende voeg-211woorden: b:v: bl:139. 213(En zoo daar iets gemerkt werd tussen de gelieven), dat nae meer 214dan gewone eerbiedenis sweemde, 't werd opgehaald, ten scherp-215sten gewogen, ten listigsten uijtgeleid. 217Door een comma kan ook een dubbelsinnige reden eensinnigh worden 218 gemaakt; wanneer het woord daar de sin op aan komt wort gevoegt 219 bij't voorste, of bij't afterste. Tot v:b: verstrecke die bekende lotsspraak 220 van de delphische Pythia, want dergelijken duijtschen spreekweise 221 komt mij thans niet binnen, 223bis, redebis numquam morieris in bello. 225welke twesinnige woorden eensinnigh worden met het stellen des 226 comm<a>, voor of after numquam: betekenende het eerste, gij sult 227 gaen en wederkomen: het 2d<e> gij sult gaen, noid [50] wederkomen. 228 De twede tussen pose κωλον <kôlon> betekent een lit van de reden en 229 werd getekent met 2: dusdanige tekenen. Daar magh geen gedeelte van 230 woorden voor de colon sijn, de welke, gevoegt met woorden nae de 231 colon, een sin uijtmaken: maar dan word een colon geplaetst, wanneer 232 het volgende opsigt heeft op't voorgaande: b:v: bl:16. 233Onder alle de geslagten der stad stack uijt, in adel, en rijkdom, dat 234van de Passis: zulks Cosmo sijn soons dogter Bianca aen Willem 235Passis ten huwelijk gegeven had: op hope dat dien band de 2 huij-236sen verknogt souwd houwden. 238Al waar telkens met de colon de samenstelling der woorden uijt is, en 239 teffens ook den zin: ten ware 't volgende opsigtelijk, en van't voorige 240 af hangende was. Om dese reden hadden de grieken haar υποσημη | |
[pagina 22]
| |
241<hyposêmê>, μεση σημη <mesê sêmê>, en πλεια σημη <pleia sêmê>, 242 haar kleine, middelste, en volmaekte scheidingh. 243De derde laatste werd περιοδος <periodos> of omtrek ge-244naamd, om dat aldaar de reden in sijn geheel geeindigt is: uijt welken 245 hoofde wij een deel te samen gevoegde woorden periode noemen, 246 van't eene stip tot het ander. Sijn teken is een stip gestelt nevens het 247 onderste gedeelte van de laetste letter des laatsten woords. Niet eerder 248 magh hij gesteld, ook daar niet vergeten werden: mits dan verwarring 249 der perioden souwd ontstaan. Heel nette bepalingh is hier niet [51] te 250 maken: om dat een selve schrijver, in een en de selve omstandigheit, 251 nu wel een colon, dan een stip sal stellen: en de periode dier voegen 252 uijtrecken, die hij met even goede redenen kon sluijten, en sluijten die 253 hij kon uijtbrijden: b:v: bl:107. 255Toen riep hij zekeren dienaar etc:. Dien vertoonden hij den 256doden. Dees etc: 258Alwaar voor dien, en after doden een stip staat: niet tegenstaande bijde 259 perioden opsigtelijk op den anderen sijn: want de woorden dien, en 260 dees weisen ons aen den dienaar, gemeld in de voorige periode. Zoo 261 nu den schrijver op eider plaats, daar nu een stip staat, een colon ge-262plaatst hadde, 'k meine niet hij van feil te berispen waare. Zoo ook 263 bl:167. 264(werd hij aflijvig: een vorst hebbende etc: daar den schrijver son-265der zonder zijn periode te sluijten, gaat van't beschrijf sijns stervens 266 tot dat sijner imborst, ontrent regeringh en zinlaikheid) souwd hij niet 267 gefeild hebben, zo hij after afleivigh een stip, in plaats van een colon, 268 geplaatst hadde. 269Bij dese komt de semicolon: daarom inde colon genaemd, omdat 270 zij best met die overeenkomt: zijnde dit onderscheid alleen tusse beide, 271 dat door semicolon te kenne word gegeven een weinigh korter poze, 272 dan door colon: maar daar in overeen komende, dat ook geen schic-273king van woorden gebroken kan blijven nae't setten [52] van een semi-274colon. Wat slagh van posen de verscheide tekenen eischen, sal (mijns 275 bedunkens) best blijken in een periode daar die alles slags in gevonden 276 worden: b:v: bl:24. | |
[pagina 23]
| |
277maar wat hij 't volk, t'zijner hulpe, en ter vrijheid, vorderde; een 278man niet die hem antwoorde: zoo groot was de gunst van de Me-279dicis. 281In welke periode genoegsaam te sien is, dat men korter en kleinder po-282ze after vorderde van noden heeft, dan after antwoorde: mits 't geen 283 tussen de semicolon en colon staet veel opsigtiger is op't geen voor de 284 semicolon gaat, als wel is dat geen, 'twelk naede colon volgt op't geen 285 er voorgaat: zijnde 'tgeen after de colon volgt alleen een rede en oor-286saak van't voorgaande, in't minst niet doende tot volmaking der peri-287ode, de welke met antwoord zoo gevoeglijk kon eindigen, als met het 288 geen volgt tot de stip. 289Tot volmaking der reden zoo in spreken als schrijven behoord, 290 behalven de 4 genoemde, nogh een teken van vraegen, en een ander 291 van uijtroepen: wordende het ene door? dus en het ander door zooda-292nigh een teken! verbeeld. Bij gebrek van't eerste weet men geen on-293derscheid te maken tussen een vraegh, en 't geen geen vraagh is, of de 294 schicking moest zoo klaar sijn, datze als van selvs sprak. Somweil 295 word dit teken niet ten eersten geplaetst after de woorden waar in de 296 meeste kragt van vragen bestaat: maar wel uijtgerekt tot dat de vrage 297 scheind te verflaewen [53] b:v: 299Maar kan de volgende eew geloven etc: 301in welke en volgende 2 regels de meeste kragt des vraegs bestaet, en ef-302ter het teken eerst volgt ten einde des sesten regels. Zomweil, en wel 303 voornamelijk in't redeneren, worden 2 à 3 vragen nae den anderen ge-304bruijkt: wanneer sulks geschied moet de 2de meer en kraftiger sijn dan 305 de eerste, en de der[der]de dan de twede. Zulks heeft seer veel vermo-306gen op de driften en hertstogten der menschen. 307Het teken van uijtroepingh word geplaetst in geschrivt after de woor-308den och! o! hei! of iet dergelijks: b:v: 108 ai me!. Dese uitroeping heeft 309 ook plaats wanneer we ons selvs of een ander bedreigen, we uw! we 310 mij!. In 't aen roepen van Godes naem, o God! O Heeren!. 311Ten laatsten komt in't schrijven somweil te pas een parentesis, sijnde 312 een grieks woord afkomstigh van παρα <para> en τιθημι <tithêmi>, | |
[pagina 24]
| |
313 ik sette tusse beiden, getekent met 2 [...] (...). gebruijkeljk wanneermen 314 tussen den aen een hangenden sin iets in kl*e*mt, dat met de selve 315 geen gemeenschap en heeft, welkers begin is dus, (en ei[]nde) sooda-316nigh: b:v: 318gekomen dan tot Napels, sonder enigh vrijgeleide, souwde hem 319[nae dat men tot Florence verhaalt] de etc: 321In welke reden 'tgeen tussen de parentesis staet niet eigentlijk behoord 322 tot de samenhangh des sins. Te groot nogh ook te [54] dickmaal mag de-323se tussen rede niet sijn: om dat men anders de t'samenhangh des sins 324 vergeet zoo wel spreker als leser: want den spreker raakt daar door den 325 draet sijns redens quijt, en vervolgt die uijt de parenthesis, 't welk een 326 dodelijke feil is voor een redenaar. Den leser word verbeistert om dat 327 hij zoo lang niet wel aendagtigh en opmerkend kan zijn. Ook is pa-328rentese tusse parentese niet prijselijk niet alleen: maar [onses oordeels] 329 ongeoorloft: omdat den leser of toehoorder sijn gedagte verward raken-330de, niet kan houwde op de verscheide afbrekingen des sins. |
|