Fonetiek en verlichting
(1994)–Gerrit H. Jongeneelen, Jan Trioen– Auteursrechtelijk beschermdDe Redeneringh over de talen van Jan Trioen (1692)
I.4.1 Taal en klankDe functie van de taal in het algemeen is een afgeleide van de functie die taal heeft in de geschiedschrijving. Taal dient om de redeneringen van de ziel (‘oratio mentalis’) aan anderen mee kenbaar te maken. Ga naar voetnoot9 Aan de ontdekking van daartoe geschikte middelen gaat vooraf de behoefte zijn gedachten aan anderen mede te delen. Het vinden van een geschikt medium heeft oneindig veel moeite gekost. Eerst heeft de mens gepoogd de zaken waar hij zintuigelijke waarnemingen van had, door aanduiden of afbeelden kenbaar te maken (‘met wijsen en dus of sodanige gedaantens en lijnen te trecken’, f.39). Vervolgens, toen hij in zich articulatie-organen ontdekte (‘werktuijgen bequaem om op alderhande wijsen te breken en te slaan’; f.39), door in trilling gebrachte lucht (‘slaningen en brekingen der lugt’; f.40). En geheel op het laatst pas door tekens (‘merken’) waarin deze gearticuleerde spraakklanken afgebeeld konden worden (f.42). Het schrift verwijst daardoor niet rechtstreeks naar de zaken, maar dient slechts ‘om denkbeelden van spraak en door middel van die ook der zaken te doen ontstaan’ (f.43). Vanuit de lezer redenerend maakte Trioen het onderscheid tussen schrift en schrijftaal. De lezer concentreert zich tijdens de lectuur op de zaken die worden beschreven: ‘zoo letten we in't lesen niet meer noch op deze merken nogh ook op't geense verbeelden, maar alleen op de zaken daardoor uijtgedrukt’ (f.43). De klank die in het schrift wordt afgebeeld, vervalt dus in de schrijftaal, want de ‘woorden in sigh aangemerckt, hoe betekenend zij ook mogen wesen, behelsen niets 't geen wesentlijk met de zaken overeenkomt’ (f.38). Daardoor ontstaat de | |
[pagina 8]
| |
noodzaak voor de schrijftaal een eigen klank te ontwikkelen. De fonetische theorieën die in de jaren 1690 in Haarlem de ronde doen, stellen Trioen daartoe in staat. | |
I.4.2 Amman, Van Helmont en Ten KateTussen 1690 en 1692 onderwijst de Zwitserse arts-foneticus Johann Conrad Amman (1669-1724) Ga naar voetnoot10 de doofstomme Haarlemse koopmansdochter Hester Koolaart. In het aan Pieter en Hester Koolaart opgedragen Surdus loquens - verschenen in 1692 in Nederlandse vertaling (Amman 1692) - zet hij zijn fonetische theorie uiteen. De praktijk van het onderwijs aan doofstommen heeft hem geleerd dat dezelfde ‘letters’ in de verschillende dialecten vaak zeer verschillend worden uitgesproken, maar dat ondanks dit vermogen van de articulatie-organen een zeer grote verscheidenheid aan klanken voort te brengen ‘alle Natien alleen d'eenvoudigste, lichtste en natuurlijckste van deze bewegingen, welckers getal noyt [...] boven de vier-en-twintig gaet, aengenomen, en deselve met verscheyde Characters of Teyckens na hare phantasye uytgedrukt hebben’ (Amman 1692:28). Voorts dat er ‘heel weynige [...] eenvoudige Letters zijn, die d'eene of d'andere Natie geheel ontbreecken; maar datse deselve, wat hare natuur en wezen aangaet, meest met malkander gemeen hebben, en 't onderscheyd in de verscheyde uytspraeck bestaet, datse namelijck wat sachter of harder, fijnder of ruwer, opender of geslotener uytgesproken worden’ (1692:28-29). Het nut voor het doofstommenonderwijs van deze constatering is evident. De docent kan zich in principe beperken tot die klanken die tot het natuuralfabet behoren en afzien van de geconstateerde dialectafwijkingen. De theorie van het natuuralfabet wordt in 1667 voor het eerst gepubliceerd door Franciscus Mercurius van Helmont (1614- | |
[pagina 9]
| |
1699), Ga naar voetnoot11 in het Latijn met Hoogduitse vertaling (Van Helmont 1667), en in 1697 samen met de herdruk van de vertaling van Ammans Surdus loquens in het Nederlands (Van Helmont 1697). Van Helmont publiceert er zijn ontdekking van de verloren gegane kennis van het Hebreeuws, dat de ‘letters’ van oorsprong afbeeldingen van articulaties (tongstanden) zijn. Ga naar voetnoot12 Door de articulaties of tongstanden te leren die in de ‘letters’ zijn afgebeeld kunnen de doofstommen de klanken van hun taal leren en zo vervolgens leren spreken. De aan de ‘letter’ gebonden visuele articulatorische fonetiek van Van Helmont en Amman staat zeer dicht bij de fonetische opvattingen van Trioen. Het is zelfs zeer waarschijnlijk, dat Trioen de arts Amman ontmoet heeft in het door hem medeopgerichte Haarlemse Collegium Medicum. Door toepassing van de theorie van het natuuralfabet op de schrijftaal kan Trioen een geheel eigen klank voor de schrijftaal ontwikkelen. Als zakelijke benamingen komen de woorden tot stand door ‘verscheide schicking en plaatsingh van 5 geluyden en 17, 18, 19 derlei brekingen des lugts’ (f.40). Er is geen taal op aarde waarvan de klanken niet tot deze maximaal 24 ‘letters’ herleid kunnen worden, hoe verscheiden de schrifttekens ook zijn die daarvoor in de spelling gebruikt worden (f.40-41). Daardoor is het altijd mogelijk de klanken (‘letters’) van de ene taal in de andere te translittereren in de daar geldende tekens (f.41). Klankverschil ontstaat door verschil in manier van articuleren van de universeel gedachte ‘letters’ (f.41-42). Trioen geeft hierin op duidelijk herkenbare wijze de zojuist geciteerde opvattingen van Amman weer. De voor de hand liggende volgende stap, de spelling van de schrijftaal aan de klanken van het natuuralfabet te koppelen, wordt door hem niet gezet. Wel door Lambert ten Kate. Diens ‘critique’ (nauwkeurige, natuurkundige) spelling (Ten Kate 1723, I:115) gaat terug op de Klankkunde uit 1699 (cf. Van der Hoeven 1896:56-118) en laat duidelijk echo's horen van de opvattingen van Trioen: | |
[pagina 10]
| |
[...] zeker, zo lastig en beuzelagtig de gewoone kibbeling en streng-houding omtrent de daeglijkse Spelling Ga naar voetnoot13 mij voorkomt, zo heerlijk en waerdig agt ik dit uw gemelde Critique en Psysique onderzoek; vermits hier in zig openbaert de [112] hoog-verwonderens-waerdigheid van de weinigte der klanken, door welken niet alleen de woorden van onze Tael, maer van alle Talen, die elders zijn, gevormt worden. Dus wandelen wij langs den weg en 't voetspoor onzer al-oude wijze Voorvaderen, die eertijds door natuerkundige beschouwingen en zeer-naeuluisterende opmerking dit tedere onderscheid der Klanken zo verre hebben uitgevonden; dat ze daer door den grondslag leiden van alle volgende Letter-geleertheid, toen zij deze vinding verrijkten met Merkteekenen of Letters om ieder dier gevondene Klanken te verbeelden: hier uit sproot dan deze Onwaerdeerlijke Kennis van in geschrift door weinige Teekens onze gedagten aen een ander te doen verstaen; terwijl men te voren zonder deze wetenschap, op zijn best, niet nader zig kon uitten, dan armmoedig door Characters of Merken die ijder voor een woord of zaek dienen, na den trant van 't oude Gebruik der Egiptenaren en van 't hedendaegse der Chinezen, waer toe een onnaspeurlijk getal van Teekens van nooden is, en 's menschen levenstijd te kort schiet in 't leeren, uit hoofde van de onnoemelijke verscheidenheid der zaken (Ten Kate 1723, I:111-112). Ten Kate wil niet, zoals de ‘moderne’ foneticus Petrus Montanus (1594/5-1638; zie over hem Hulsker 1991, 1992) empirisch waarneembaar geluid analyseren en weergeven, maar stelt uit universeel aan de ‘letter’ gerelateerde spraakklanken de beschaafde uitspraak van de schrijftaal samen en daarin is hij de voortzetter van Trioen. Hoewel beiden voortkomen uit een door P.C. Hooft en Hugo Grotius (1583-1645) bepaald intellectueel klimaat, lijkt mij de ‘Redeneringh over de talen’ onmisbaar voor de interpretatie van Ten Kate's fonetische en kentheoretische opvattingen. Ga naar voetnoot14 |
|