33 Nicolaes Maes
Dordrecht 1634-1693 Amsterdam
De slapende keukenmeid Paneel, 70 × 53,3 cm. Gesigneerd en gedateerd 1655 Londen, The National Gallery
Gedurende een bepaalde periode in zijn ontwikkeling, in het midden van de jaren vijftig, legde Nicolaes Maes een voorkeur aan de dag voor figuren die zich rechtstreeks tot het publiek richten. In de Luistervink (cat. nr. 34) is het de hoofdfiguur, in de Slapende keukenmeid de staande vrouw, vermoedelijk de vrouw des huizes, die belast is met zo'n toneelmatig ‘terzijde’. Op suggestieve wijze naar de toeschouwer kijkend maakt ze een demonstratief gebaar in de richting van het meisje dat achter het vaatwerk in slaap is gesukkeld.Ga naar eind1
Haar blik van verstandhouding is niet van dien aard dat wij in dit werk een ernstige toonzetting mogen vermoeden. Desondanks zal de beschouwer van 1655 de situatie waarin het betrapte dienstmeisje verkeert, nog wel herkend hebben als symptoom van luiheid, een eigenschap die traditioneel in een kwade reuk stond en zelfs als een van de zeven hoofdzonden heeft gegolden.Ga naar eind2 Voortbordurend op een eeuwenoude traditie hebben moralisten en theologen uit de tijd van Maes talloze vernietigende woorden aan de luiheid gewijd, uitingen, die in populaire geschriften te vaak werden overgenomen om niet algemeen bekend te zijn.
33a Philips Galle, De Luiheid (gravure)
De houding van de slapende meid - ineengedoken, het naar voren gebogen hoofd in één der handpalmen gesteund - past geheel bij het iconografische type dat zij uiteindelijk vertegenwoordigt. Vóór Maes hadden heel wat kunstenaars de luiheid op een soortgelijke manier uitgebeeld. Opvallend is bijvoorbeeld de overeenkomst tussen het slapende personage bij Maes en de personificatie van de luiheid uit een serie uitbeeldingen van de zeven hoofdzonden, die Philips Galle rond 1600 ontwierp (afb. 33a).Ga naar eind3 Maar reeds in de middeleeuwen vinden we Acedia (luiheid, traagheid) als een der hoofdzonden veelvuldig uitgebeeld, zowel in manuscripten als in sculpturen aan kathedralen. Later zou ze ook regelmatig in de schilderkunst verschijnen.Ga naar eind4
Acedia en plichtsverzaking zijn steeds synoniem aan elkaar. De gewraakte slaaptoestand wordt dikwijls geaccentueerd doordat ons voor ogen is gesteld wat er dientengevolge gebeurt of juist niet gebeurt: bij Maes de ordeloze potten en pannen en de kat die er met het vlees vandoor gaat, elders een boer die dommelt terwijl zijn ossen van de ploeg weglopen, een man die slaapt in plaats van de rozenkrans te bidden of een vrouw die sluimert naast haar spinrokken. Ga naar eind5 Een aantal jaren voordat hij zijn Hoofdzonden ontwierp maakte Philips Galle een gravure waarop een Negligentia (Verwaarlozing) geheten figuur voor een vervallen huis, met de armen over elkaar op een stoel zit te suffen, waarbij haar spin-
33b Johannes Vermeer, Slapend meisje. New York. Metropolitan Museum of Art
| |
33c Illustratie uit: Jan Harmensz. Krul, Eerlycke tytkorting ..., Haarlem 1634
rokken op de grond ligt. Ga naar eind6 De bijbehorende tekst luidt: ‘Zowel het spinrokken als de spoel is haar uit de slappe vingers gegleden; weldra zal ook haar verwaarloosde huis in elkaar storten’.
Acedia werd niet zelden uitgebeeld in gezelschap van berucht luie of trage dieren als de ezel, de schildpad en de slak, en veelal ook zien wij haar met het hoofd op een kussen rusten: immers, ‘ledigheid is des duivels oorkussen’.Ga naar eind7 Vooral in dit laatste geval werd zij ervan verdacht zondige gevoelens te koesteren. Volgens theologische geschriften uit de late middeleeuwen had ledigheid onherroepelijk een verhoogde libido tot gevolg en dit denkbeeld vinden we nog onveranderd in de 17de eeuwse letterkunde. Zoals in Johan van Heemskercks Minnekunst:Ga naar eind8
So sal ick, soete Jeught, u voor het eerst' gebieden,
De luye ledigheyt gelijck een pest te vlieden.
Die maeckt u dus versot: die lockt u tot de Min:
Die isser 't voedsel van: die houd u voort daer in.
De gedachte dat niets-doen tot wellust leidt werd door beeldende kunstenaars levend gehouden doordat ze slapende figuren combineerden met erotisch bijwerk. Johannes Vermeer deed dit in zijn Slapend meisje, door een cupido op een schilderij in het schilderij weer te geven (afb. 33b).Ga naar eind9 Een krasser voorbeeld vormt de illustratie bij ‘Lauraes Droomliedt’ in Kruls Eerlycke Tytkorting uit 1634, waarin Laura, ‘met haar boesem los gheregen’, droomt dat zij van haar maagdelijkheid is beroofd, terwijl naast haar een schaap door een ram wordt besprongen (afb. 33c).Ga naar eind10
Maes heeft zijn slapende keukenmeid in erotisch
33d Illustratie uit: Almanak voor het schoone en goede ..., Amsterdam 1827
bijwerk niet tekort gedaan. Mag het detail van de kat die zijn tanden in een stuk gevogelte zet, voor de 20ste eeuwse beschouwer in dit opzicht minder duidelijk zijn dan een cupido of twee parende schapen, als we rekening houden met de reputatie van de kat in de 17de eeuwse symbooltaal, valt de erotische betekenis moeilijk te bagatelliseren. Het is uiteraard geen toeval dat Maes in de amoureuze context van de Luistervink precies hetzelfde motief heeft verwerkt. Ga naar eind11
De kat stond vanouds bekend als wellustig, vandaar dat dit dier regelmatig als attribuut van hoeren dient en in allerlei pikante taferelen een plaats kreeg. Een kat die vlees steelt kan worden opgevat als een zeer nadrukkelijk beeld van de wellust. De 17de eeuw kende bovendien staande uitdrukkingen over stelende katten, waarmee altijd op erotische situaties gezinspeeld werd. ‘De katte die 't spit leckt en moet men 't gebraet niet betrouwen’, zegt Cats, met de bedoeling meisjes te wijzen op het gevaar dat haar maagdelijkheid bedreigt, wanneer ze te ‘los en dertel’ met vrijers omgaan.Ga naar eind12
De combinatie van kat en keukenmeid komt trouwens eveneens voor in spreekwoorden en gezegden uit deze tijd. ‘Een keucken-meyt moet d'eene ooghe, naer de panne, en d'ander, naer de katte hebben’, heet het bij Johan de Brune, en bij Cats wederom lezen we ‘dat noyt een ketel open stont, of voor de kat, of voor den hont’ - een vermaning om iemand niet in verleiding te brengen.Ga naar eind13 Nog in de 19de eeuw vinden we de slapende meid en de stelende kat bijeen ter illustratie van onoplettendheid, de geïmpliceerde problematiek ietwat fijnzinniger verwoord, maar de moraal geheel ongewijzigd (afb. 33d).Ga naar eind14
|
-
eind1
- W.R. Valentiner, Nicolaes Maes, Stuttgart-Berlijn-Leipzig 1924, afb. 38-42. Met deze wijzende vrouw voldoet Maes bovendien aan een oud kunsttheoretisch voorschrift, in de 15de eeuw door Alberti geformuleerd in zijn Della pittura; zie Leon Battista Alberti: On painting, ed. John R. Spencer, New Haven en Londen 1966, 78: ‘In an istoria I like to see someone who admonishes and points out to us what is happening there; or beckons with his hand to see ...’. Vergelijkbare ‘bemiddelaars’ tussen publiek en scène kwamen regelmatig voor op het 15de eeuwse Florentijnse toneel alsmede in de Florentijnse schilderkunst van die tijd. Zie Michael Baxandall, Painting and experience in fifteenth century Italy, Oxford 1972, 72.
-
eind2
- Siegfried Wenzel, The sin of sloth. Acedia in medieval thought and literature, Durham N.C. 1967, Renger, sub voce ‘Faulheit’. Zie ook Ripa, 282 (‘Leedigheyt’), 310 (‘Luyicheyt’), 472 (‘Sloffigheyt’) en 518-519 (‘Vadsigheyt’). Voorts cat. nr. 69 (Verhout).
-
eind3
-
VII Peccatorum Capitalium Imagines; zie Hollstein VII, 83, nrs. 15-21.
-
eind5
- Erwin Panofsky, The life and art of Albrecht Dürer, Princeton N.J. 19715, afb. 103 en 210. Vgl. Jeroen Bosch Accidia: cat. nr. 69 (Verhout). Eveneens: Wenzel, a.w., 47-49, 58 e.v., 68 e.v.
-
eind6
- Cornelis Kiliaan, Prosopographia ... z.pl., z.j., 30 (‘Et colus et fusus digitus cecidere remissis/Mox neglecta etiam concidit ipsa domus’). Vgl. cat. nr. 3 (Ter Borch).
-
eind7
- Bij Bruegel rust de Luiheid, haar hoofd in de hand gesteund, op een ezel, terwijl een aantal slakken om haar heen kruipen. Zie Louis Lebeer, Beredeneerde catalogus van de prenten naar Pieter Bruegel de Oude, Brussel 1969, 66 en 68. Voor het kussen als teken van wellust, zie Erwin Panofsky, Studies in Iconology, ed. New York 1962, 88. In een 16de eeuws rederijkersstuk wordt gesproken van het ‘oorcussen van oncuyssche ghedachten’: Spelen van sinne vol moralisacien, wtleggingen ende bediedenissen, Antwerpen 1562, 265.
-
eind8
- Panofsky, Albrecht Dürer, a.w., 72. Johan van Heemskerck, Minne-kunst, minne-baet, minne-dichten, mengel-dichten, Amsterdam 1626, 174.
-
eind9
- Zie Madlyn Millner Kahr, ‘Vermeer's girl asleep: a moral emblem’, Metropolitan Museum Journal 6 (1972), 115-132.
-
eind10
- Jan Harmensz. Krul, ‘Minnelycke sangh-rympies ...’, 70-71, in: Eerlycke tytkorting ..., Amsterdam 1634.
-
eind11
- De Jongh 1971, 183. Meer dan een eeuw eerder dan Maes, in 1543, schilderde Jan Sanders van Hemessen een van een schotel stelende kat op een opvallende plaats in een bordeelscène. Zie Renger, a.w., afb. 82.
-
eind12
- Ibidem, 130. Cats I, 530. Eveneens bij Johan de Brune, Banketwerk van goede gedachten, Middelburg 1657, 9-10.
-
eind13
- Idem, Bankket-werk van goede gedagten II, Middelburg 1660, 386. Cats I, 525.
-
eind14
-
Almanak voor het schoone en goede voor 1827, Amsterdam 1827, 51.
|