Tot lering en vermaak
(1976)–E. de Jongh– Auteursrechtelijk beschermdBetekenissen van Hollandse genrevoorstellingen uit de zeventiende eeuw
[pagina 54]
| |
[pagina 55]
| |
7 Adriaen Brouwer
| |
[pagina 56]
| |
Roock-drinckers krijgen dorst van drincken: want die dorst
Komt van haer binnenste te droogen tot een' korst:
Die korst eischt vochticheit en moet van niews genatt zijn;
Soo drincken s'haer doornatt tot dat sij drinckens sat zijn:
Die over-vochticheit vereischt weer niewen roock.
Soo zyn sij stadigh aen 't gelep of aen 'tgesmoock
En dat rad gaet rondom; hoe soumen seggen mogen,
Of droogen s'om 'tgenatt, of natten s'om het droogen?
In de tijd van Brouwer was het roken nog een betrekkelijk nieuwe bezigheid waarover zeer verschillend werd geoordeeld. Men schreef aan tabak bijvoorbeeld allerlei geneeskrachtige eigenschappen toe. Roken terwille van het genot echter, zoals dat het eerst in de lagere klassen van de maatschappij in zwang kwam, werd in het algemeen afgekeurd. ‘Tabaksuigers’ werden dan ook - en feitelijk doet Huygens dat eveneens - met dronkaards over één kam geschoren.Ga naar eind2 In 1630 verscheen in Haarlem een verhandeling over ‘het gebruyk ende misbruyk vanden Taback’, een Nederlandse vertaling van een eerder in het Latijn geschreven werk van de geleerde Petrus Scriverius.Ga naar eind3 De titelprent van dit boek bevat een vignet waarin het roken in verband wordt gebracht met de dood, een verband dat nog eens bevestigd wordt door het Latijnse bijschrift (afb. 7a). We stuiten hiermee op een typisch 17de eeuws cliché. Het is niet verwonderlijk dat in deze aan beeldspraak zo rijke, en voor de dood zo gevoelige tijd, de vluchtigheid van tabaksrook vergeleken werd met de vergankelijke wereld en het broze leven.Ga naar eind4 Niemand heeft dit waarschijnlijk consequenter gedaan dan de dichter Willem Godschalck van Focquenbroch, die zijn eigen grafschrift als volgt opstelde:Ga naar eind5 Van Mr. F. leydt 't lichaem in dees kas;
Die veel van rook, en damp-tuygh heeft geschreven
Die steets by roock geleeck het 's menschen leeven,
't Geen als een roock verdwijnt, en wordt tot As.
Sijn Geest is oock als roock om hoogh gedreeven,
Gelijck sijn Rif hier is tot As gebleeven;
Als of het maer verbrande Toeback was.
Zeer verhelderend in dit verband zijn ook een schilderij van Brouwers leerling Joos van Craesbeeck: een slapende man, die in de ene hand een pijp en in de andere hand een schedel vasthoudt (afb. 7b), en een gravure van Hendrick Bary, een rokende man voorstellend die als type de roker van Brouwer zeker niet ver ontloopt (afb. 7c).Ga naar eind6 Deze prent draagt als onderschrift: ‘Terwijl ik ijvrig rook Verinis, kleijn gesneen,/Denk ik vast bij mij self; Soo vliegt de Weerelt heen’. Een 18de eeuwse prent naar een schilderij van Brouwer, met rokende en drinkende boeren, toont aan dat men in die tijd in zijn werk nog een soortgelijke vanitaire betekenis kon onderkennen. Abraham Delfos, de maker van deze prent, voegde er namelijk dit gedichtje aan toe: Wat toont ons dit vermaak, verdweenen in de lucht?
Een schets, een zweemsel van ons leven, 't welk steeds vlugt,
En heenvaart als een damp uit klei zo bros als glas.
O, enkel niet! eerst rook, nu uitgerookt, maar as!
Zoals het menselijk leven met rook werd vergeleken, zo associeerde men in de 17de eeuw het menselijk lichaam ook wel met stank en mest.Ga naar eind7 Juist de combinatie van rook en mest (de man die zijn behoefte heeft gedaan) treffen we op De roker van Brouwer aan. Alles lijkt er dus op te wijzen dat hij met dit schilderij een vanitaire bedoeling heeft gehad. Brouwer heeft echter nagelaten hieromtrent meer expliciete aanwijzingen te geven, zoals bijvoorbeeld Joos van Craesbeeck, met zijn doodskop, wel heeft gedaan. Daarom zullen we, hoe aannemelijk het vergankelijkheidselement in De roker ook is, er nooit helemaal zeker van kunnen zijn of de schilder het er opzettelijk heeft ingelegd. Het is mogelijk dat Brouwer een effect heeft beoogd op de manier van Focquenbroch, die immers een ernstig onderwerp, de dood, in een geestige vorm verpakte, maar het is eveneens mogelijk dat hij overwegend komisch wenste te zijn. 7b Joos van Craesbeek, Man met schedel en pijp. Verblijfplaats onbekend
| |
[pagina 57]
| |
Er is trouwens nog een betekenisfacet waarmee in principe rekening moet worden gehouden, een facet dat binnen de traditie van de zintuigenverbeelding valt, namelijk de Reuk. De ene betekenis overlapt daarbij de andere, want de zintuigen werden uiteraard ook met vergankelijkheid in verband gebracht. Met het roken als beeld van de Reuk, soms weer in combinatie met ‘stank en mest’, leverde de 17de eeuw een nieuwe bijdrage aan deze traditie. Ook de Reuk werd vaak in komische trant voorgedragen.Ga naar eind8 Brouwers vroegste biograaf, Cornelis de Bie, zag het komische bij deze kunstenaar als een grondtrek:Ga naar eind9 ‘al 't gen'men siet in sijne schoon Schildry, En is niet als ghewoel van alle apery [gekheid]’. Als zodanig zullen zijn werken - De roker incluis - ook wel gewaardeerd en gekocht zijn. Dit soort schilderijen, waarop de lagere klasse zich, ongehinderd door conventies van beschaving, aan allerlei boertigheden overgaf, was destijds voor de hogere klasse, waaruit de meeste verzamelaars stamden, een bron van groot vermaak. En, naar we moeten aannemen, van lering tegelijk. Want in de 17de eeuw ging dit doorgaans samen, volgens het klassieke principe van het ‘ridendo dicere verum’, al lachende de waarheid zeggen.Ga naar eind10 7c Hendrick Bary naar AE, Rokende man (gravure)
|
|