Ik ben een echt genie. De briefwisseling van Max de Jong en Hans van Straten 1942-1951
(2014)–Max de Jong, Hans van Straten– Auteursrechtelijk beschermdAmsterdam, ca. 1 september 1947Beste Hans,
Wat ben je stil! Ben je aan je twee novellen bezig? Ik ben niet meer bezig. Ik ben in staking. NiemandGa naar eind1 heeft tot nog toe in ‘De berg heeft een muis gebaard’ willen trappen, en zolang ik daar geen uitgever voor heb ben ik besloten, geen pen meer op papier te zetten en geen gedachte te denken. Uit nijd ben ik aan het lezen geslagen, ik ben voor mijn doen een heel eind gevorderd in Rood en zwart, als ik het uit heb, ga ik het meteen uithollen tot essay, o nee, ik zou niet meer schrijven. Ik ben als altijd deerlijk overspannen uit geldgebrek, alhoewel - ik ben corrector in los verband van een van de grote uitgeverijen hier ter stedeGa naar eind2, en heb mijn eerste portie werk tot genoegen afgeleverd en met vijftig gulden gehonoreerd gezien, ik heb nu weer voor honderd gulden thuiswerk op mijn kamer liggenGa naar eind3. Wat die kamer betreft verslechtering van de toestand. De lawaaiige Jodin naast me is weg - in plaats daarvan een dienstmeisje vlak naast me, dat elke ademtocht kan horen. Gevolg, geroddel in huis (meneer heeft weer geneukt). Aan deze vernederingen bezwijk ik. Hermans heeft mijn hart gestolen met een opmerking. Het was op een nacht, met veel dronken auteurs. Van twee tot vijf heeft hij Van Oorschot liggen soebatten om de Tranen uit te geven. Maar hij verstaat het, om eerlijkheid en uitgekookte doorgerekendheid volkomen te combineren. Hij heeft Van Oorschot in zijn smoel gezegd dat De Kadt met kauwgummie schrijft, het laatste woord over De Kadt. Godverdomme wat een doorgewinterde intrigant, die Hermans, bij een vorige gelegenheid ging hij het eerst weg, ik | |
[pagina 107]
| |
dacht, waarom neemt hij zo gauw afscheid, wel, het was opdat het niet op zou vallen, dat hij dit keer bleef hangen. Ik gun hem alle vormen van carrière, maar in redacties moet hij net precies niet zitten, daar is hij de pest. Ik heb een gok gewaagd en hem voorgeworpen, dat hij een epigoon van Céline is. Ik heb aan Céline alleen maar geroken, Hermans ruikt net zo, maar is toch weer wat anders. En nou ga ik weer Stendhal lezen en Priestley corrigeren. Ik wist niet, dat Priestley een epigoon van Dickens is. Pit ze.
Max.
Nee, Céline is wat anders. Morriën is twee maanden naar de Rivièra, Hermans neemt het redactie-secretariaat waar. Van Oorschot beweert, dat de Vrije Bladen van hem zijn en gaat ze verpesten, door ze half politiek half literair te maken. De KadtGa naar eind4 onder meer redacteur, ik mocht ook een redacteur zeggen, ik heb Gomperts genoemd. Die stukken van Rodenko in Vrij Nederland zijn specimina van het Ter Braakiaanse Gomperiaanse en iedereeniaanse leutertoontje, waarin je tot in alle eeuwigheid door kunt blijven essayeren. Het is wel knap, als je dit toontje hebt, maar dan prefereer ik toch zijn eerste essay, dat op het absurditeits-patroontje geborduurde, dat afgezien van die absurditeit helder was en aardig in elkaar geschroefd en oorspronkelijk gedacht. Er komt een fotoboek van EmielGa naar eind5, met onder meer prachtkieken van alle mogelijke binnen en buitenlandse schrijvers, de meeste portretten zeer gelijkend, alleen dat van Morriën lijkt niet, want de bril is niet beslagen. (Toch heb ik voor Morriën een zwak). Rudi MosselGa naar eind6, iemand die een perfecte vertaling van La Nausée gemaakt heeft, maar er nog geen uitgever voor heeft, zegt: ‘Hermans heeft geen mildheid’. Is dat niet aardig? |