De Duitse Vijfde Colonne in de Tweede Wereldoorlog
(1953)–L. de Jong– Auteursrecht onbekend
[pagina 369]
| ||||||||||
Hoofdstuk XVII
| ||||||||||
[pagina 370]
| ||||||||||
technici in staat te stellen, de ontwikkeling der oorlogstechniek bij te houden, doch zij hadden hun nieuwe inzichten en ervaringen nog niet op grote schaal in practijk kunnen brengen. Aan een inval door Polen, Tsjechoslowakije of Frankrijk had Duitsland begin '33 niet het hoofd kunnen bieden: de paar divisies waarover het beschikte, hadden slechts voor twee weken munitie. Wanneer men de chef van de legerstaf, Freiherr von Hammerstein-Equord, vroeg wat hij zich in geval van een vijandelijke invasie voorstelde te doen, placht hij te antwoorden: ‘Ik kan de oprukkende vijand alleen maar tegemoet gaan en hem zeggen: komt U binnen.’Ga naar voetnoot1 Dan Hitler! Met man en macht zette hij zich achter de herbewapening. Hij predikte vrede om zich des te grondiger op oorlog te kunnen voorbereiden. Wat zijn generaals en admiraals voor wenselijk hidden, kregen zij - of meer dan dat. Hun financiële verlangens behoefden zij niet eens te specificeren. Van April 1934 af vroegen zij bij de schatkist een totaalcrediet aan; het moest krachtens besluit van de Führer automatisch ingewilligd worden. Met de gecamoufleerde opbouw van de Luftwaffe werd in 1933 begonnen, in Juni '35 gleden de periscopen van de eerste zes nieuwe onderzeeërs door de Oostzee. Waar in 1933 zes leger-divisies hadden gestaan, waren er in 1939 een-en-vijftig; in zes jaar tijd was een luchtmacht opgebouwd van 2400 eerste-linie-toestellen; een vloot van één gewone en zes lichte kruisers was uitgebreid tot een van vijf slagschepen, acht kruisers, tweeen-twintig torpedobootjagers en zeven-en-vijftig onderzeeërs. Daarmee kon men wereldpolitiek maken.
٭
De hegemonie in Europa nastrevend, ging Hitler niet volgens een vast plan te werk. Niemand kon alle factoren overzien - ook hij niet. De vaststelling van zijn naaste politieke objecten was telkens mede afhankelijk van krachten die zich aan zijn beheersing onttrokken: het beleid van staatslieden in andere landen die hem trachtten te stuiten, de publieke opinie aldaar, gebeurtenissen als Italië's inval in Abessynië en het uitbreken van de burgeroorlog in Spanje. Zijn einddoel hield hij vast in het oog - de preciese weg er heen was ook hem onbekend. Zijn demonie was juist gelegen in de wijze waarop hij, voorzover nodig dat einddoel verheimelijkend, alle krachten waarover Duitsland beschikte, aan zijn wil wist te onderwerpen. ‘Führer, befiehl! Wir folgen!’ schalde het hem tegemoet waar hij zich vertoonde. En hij beval. Hij wàs Führer. Hoe vaak hij ook van zijn algemene aggressieve gezindheid getuigenis | ||||||||||
[pagina 371]
| ||||||||||
aflegde, in zijn concrete plannen wijdde hij niemand of haast niemand in. ‘Ik heb drie manieren om geheimen te bewaren’, zei hij eens tegen admiraal Raeder, ‘de eerste als we samen alleen spreken; de tweede als ik, Hitler, ze voor mezelf houd; de derde, voor problemen voor de toekomst, die ik niet tot het einde toe uitdenk.’Ga naar voetnoot1 Hoe meer geheimen, hoe beter! Gaf hij een geheim prijs, dan zou hij kwetsbaar zijn. In zijn hand moesten alle draden van de macht samenkomen. Zijn brein moest het beleid bepalen, zjjn stem het verkondigen. Zo alleen zou hij de aanbidding des volks bestendigen die fundament was van zijn macht; zo alleen zou hij zijn medewerkers tegen elkaar kunnen uitspelen. Allen moesten werktuig zijn. De rechterhand mocht niet weten wat de linker deed. De invloed van ministers moest beknot worden door die van staatssecretarissen - de invloed van deze autoriteiten weer door die van de Reichsleitter der NSDAP - de invloed van het centraal bestuur door die van de Gauleiter - de invloed van permanente gezagsdragers door die van Bevollmächtigten - de invloed van Bevollmächtigten door die van Sonderbevollmächtigten. De strijd van allen tegen allen die hij, geamuseerd toekijkend, uit een mengsel van berekening en gemakzucht bevorderde, zou hem te allen tijde tot enig en absoluut overwinnaar maken. Raad had hij niet nodig. Hij erkende geen gelijkwaardigen. Op overleg stelde hij geen prijs. In het Rijkskabinet werden de laatste reële discussies in 1934 gevoerd; het kwam in 1938 voor het laatst bijeen. De op 4 Februari van dat jaar opgerichte Geheimer Kabinettsrat bestond slechts in de vorm van apart briefpapier. De Reichsleiter der NSDAP werden na 1934 niet meer voor een gemeenschappelijke zitting bijeengeroepen. Geen van de leden van deze hoge colleges werd als zodanig ooit ingelicht over het te voeren beleid. Dat er oorlog met Polen was, lazen zij in de krant. Naar buitenlandse radio-uitzendingen mochten zij niet luisteren. De meesten hunner werden nauwelijks door Hitler ontvangen. Van vier generale staven en vijf kanselarijen gebruik makend beperkte deze zich ertoe, hun zijn directieven door te geven. Dit systeem had de door Hitler beoogde resultaten. Dingend om zijn gunst staken zijn medewerkers elkaar de loef af. Wie nieuwe volmachten verleend waren, verliet met een papier waarop Hitlers handtekening prijkte, de koning te rijk Berchtesgaden of Berlijn. Nimmer tot het genot der hoogste machtsuitoefening toegelaten, speelden zijn jaloerse paladijnen de dictator in het beperkt gebied waar hun gezag gold. Zij vleiden naar boven en snauwden naar beneden. Elkaar hatend en tegenwerkend gingen zij telkens nieuwe, tijdelijke allianties aan om het naar voren komen van gevaarlijke concurrenten te voorkomen. Elk verlustigde zich in het vinden van uitgelezen scheldwoorden ten nadele van zijn mededingers. Rosenberg heette een warhoofd, Goebbels een losbol, Goering | ||||||||||
[pagina 372]
| ||||||||||
een nietsnut, Himmler een sadist, Ribbentrop een papegaai, Hess een sukkel, Bormann een ‘grossenwahnsinniger Posemuckel’Ga naar voetnoot1. Van zakelijke, laat staan van hartelijke samenwerking was aan de top zelden sprake. Op lager niveau ging het vaak beter.
٭
De schijn-eenheid van de totalitaire staat heeft men vóór Hitlers val buiten Duitsland niet of nauwelijks doorzien. Op het gebied van de Duitse intriges in het buitenland merkte men wel symptomen van wanorde op, maar de overschatting van het Duitse organisatievermogen leidde er toe dat deze verkeerd geïnterpreteerd werden. ‘Bij de bestudering van het werk in den vreemde, respectievelijk van het apparaat dat dit werk leidt, stuit men’, aldus de samenstellers van Das Braune Netz (1935), die wij opnieuw willen aanhalen, ‘op het eerste gezicht op een schijnbaar naast, ja tegen elkaar werken. Bij nauwkeuriger toezien blijkt echter dat dit naast-elkaar-werken deel is van een zorgvuldig-doordacht en -georganiseerd systeem.’ Dit sorgfältig ausgedachte und durchorganisierte System heeft niet bestaan. Waarin Hitler en zijn meeste volgelingen één waren, was in de aggressieve gezindheid jegens de buitenwereld - daar begon de eendracht, maar daar hield zij ook op. De voorstelling die men koesterde van een in den vreemde wroetende reusachtige samenzwering waarin elk precies zijn taak kende en tevreden was, klein radertje te zijn in een met feilloze soepelheid lopende machine, was niet met de werkelijkheid in overeenstemming. Het systeem dat Hitler huldigde, was dat der systeemloosheid. Uit het politieke arsenaal dat hem ten dienste stond, koos hij telkens een nieuwe combinatie van wapenen. Nu eens liet hij de ene, dan weer de andere volgeling het spits afbijten. Vaak waren deze lieden zich van de mate waarin zij gebruikt werden niet eens ten volle bewust. Ook kon Hitler zelf lang niet altijd voorzien welke kettingreacties uit zijn actie zouden voortvloeien. Van concrete planning was in de regel weinig bij hem te bespeuren. Daar was hij te impulsief voor. Hij hield bij voorkeur alle mogelijkheden, zo lang maar kon, open. Zich in de rug gedekt wetend door een snel groeiende, moderne Wehrmacht kon hij het wagen, telkens weer te improviseren; snel maakte hij dan van de hem geboden gelegenheid gebruik en met verzoeningsgezinde woorden en vredelievende schijn-aanbiedingen voorkwam hij het te hoop lopen van zijn verontruste tegenstanders. | ||||||||||
[pagina 373]
| ||||||||||
Hoe Hitlers politiek een mengsel was van strak volgehouden aggressiviteit en voortdurend schipperen en laveren en het staatsbestel van het Derde Rijk, uiterlijke en ten dele ook innerlijke gelijkgezindheid ten spijt, een toonbeeld van ‘autoritaire anarchie’Ga naar voetnoot1, een ‘chaos van improvisatie’Ga naar voetnoot2 - dat zou men slechts in gedetailleerde schetsen van concrete onderdelen van Duitslands beleid bij benadering kunnen weergeven. Het zou ons thema verre te buiten gaan. Vat men echter samen, zoals wij moeten doen, en trekt men met onvermijdelijke verwaarlozing van de levende details enkele hoofdlijnen, dan bestaat het gevaar dat men van de werkelijkheid een door vlotte systematiek gekenmerkt beeld suggereert, terwijl vlotte systematiek juist in die werkelijkheid ontbroken heeft. Uiteindelijk nam Hitler alle beslissingen; welke factoren op hem ingewerkt hebben, hoe hij in klimmende spanning voor en tegen van bepaalde acties afwoog om, door twijfel verteerd, de beslissing uit te stellen dan wel de knoop door te hakken - het laat zich niet nauwkeurig reconstrueren. De lezer houde die beperking in gedachten.
٭
Wat wilde Hitler? Duitsland de sterkste mogendheid in Europa! Allereerst moesten het Saargebied, Elzas-Lotharingen, Danzig, Memel, de Poolse Corridor, Posen en Oost-Opper-Silezië wederom Duits worden, Oostenrijk en het Sudetengebied één met het Duitse Rijk. Stonden Frankrijk, Polen en Tsjechoslowakije de verwezenlijking van die verlangens in de weg, dan zou hij ze vernietigen. ‘Wij zullen nooit wereldpolitiek kunnen voeren zonder een vaste, ijzersterke machtskern in het middelpunt’, zei hij omstreeks 1933 tegen enkele getrouwen; ‘is ons dat gelukt, dan zal al het overige betrekkelijk gemakkelijk zijn.’Ga naar voetnoot3 Het kwam er op aan, in alle gebieden die bij Duitsland ingelijfd moesten worden, massa-bewegingen te doen ontstaan welke die inlijving zouden bevorderen; het kwam er op aan, de mogendheden welke zich tegen die inlijving zouden verzetten of kunnen verzetten, zoveel mogelijk te verzwakken. Groepen en individuen die in het buitenland tot de verwezenlijking van zijn doelstellingen konden bijdragen, moesten, waar dat kon, de staatsmacht trachten te veroveren; was dat doel onbereikbaar, dan moest de zich tegen Duitsland verzettende mogendheid, de ‘object-staat’, zoals wij hem willen noemen, ondermijnd of ontwricht worden. Dat kon men op verschillende manieren bevorderen. De in die ‘object-staat’ wonende Rijks- en Volksduitsers kon | ||||||||||
[pagina 374]
| ||||||||||
men tot nationaal-socialistische eenheid samensmeden, tot groep die door haar actie en agitatie Duitslands expansie diende. Men kon de ‘objectstaat’ voorts in slaap wiegen door het voeren van misleidende propaganda en hem verzwakken door het wekken of versterken van middelpuntvliedende krachten, bijvoorbeeld door steun te verlenen aan ‘inheemse’ nationaal-socialistische en fascistische groeperingen of aan politieke bewegingen van ontevreden minderheden. Van al deze aanvalsmethoden heeft Hitler gebruik gemaakt. Hij bevorderde of duldde dat van het nationaal-socialistische Duitsland impulsen uitgingen die op de ‘object-staat’ het gewenste desintegrerende effect hadden. Het zou ons te ver voeren, hiervan een uitgebreid overzicht te geven. Practisch iedere instelling van het Derde Rijk die met haar arbeid over de grenzen heen reikte, was er bij betrokken. Men zou alleen al over de Duitse propaganda een boekdeel kunnen vullen. Daar was Goebbels' departement zelf, het Reichsministerium für Volksaufklärung und Propaganda, dat een aparte afdeling had voor de bewerking van het buitenland en in een vloed van boeken, brochures, films en radiouitzendingen de glorie van Nazi-Duitsland verkondigde en Hitlers vredelievendheid bejubelde. Daar was een half dozijn gesubsidieerde persbureaux, sommige gecamoufleerd, die zich op eenzijdige berichtgeving toelegden. Daar was de door Goebbels gefinancierde Fichtebund, in 1914 in Hamburg opgericht, die na 1933 in een achttal talen honderden anti-Engelse, anti-Franse, anti-Russische en anfisemietische pamfletten in millioenen exemplaren gratis rondzond. Daar was de door Goebbels en Alfred Rosenberg gesteunde Erfurter Weltdienst, gespecialiseerd op de verspreiding van giftige antisemietische propaganda. Daar was de z.g. Aufklärungs-Ausschuss Hamburg-Bremen, een tijdens de Weimar-republiek opgericht, na 1933 door Goebbels overgenomen bureau voor het voeren van gecamoufleerde propaganda: artikelen, in Hamburg geschreven, die buitenlanders onder hun naam in de eigen pers geplaatst trachtten te krijgen hetgeen alleen al in 1937 met 1800 beschouwingen lukte. Daar waren Deutsche Arbeitsfront, Hitler-Jugend, Akademischer Austauschdienst, die jaarlijks duizenden Volksduitsers en andere buitenlanders naar Duitsland haalden om hen van de voortreffelijkheid van het Nazi-regime te overtuigen. Daar waren ettelijke instituten die in Duitsland zelf aandacht vroegen voor het lot der Duitse groepen in den vreemde en die met zoveel mogelijk leden van die groepen contacten poogden te leggen. Het Deutsche Ausland-Institut, in 1933 gelijkgeschakeld en onder leiding geplaatst van een Volksduitser uit Zevenburgen, prof. dr Richard Csaki, leraar van Hermann Goering, concentreerde zijn arbeid voor een aanzienlijk deel op de z.g. Sippenforschung, het opstellen van familiestambomen van alle ‘Arische’ families die zelf of wier voorvaderen in de loop der eeuwen uit | ||||||||||
[pagina 375]
| ||||||||||
Duitsland geëmigreerd waren - zulks teneinde ‘die Volksgemeinschaft blutwärmer zu gestalten’Ga naar voetnoot1. Het Ibero-Amerikanische Institut (Berlijn) cultiveerde de betrekkingen met Spanje en Zuid-Amerika. De Deutsche Akademie (München) subsidieerde Duitse onderzoekingen in het buitenland. Een dozijn universitaire instituten continueerde zijn na 1918 opgevatte arbeid; het Institut für Auslandkunde, Grenz- und Auslanddeutschtum (Leipzig) gaf zich speciale moeite, personen in Duitsland te vinden die aan Volksduitsers elders regelmatig nationaal-socialistische lectuur wilden toezenden: men had er eind '37 13.000 bijeen. Al deze arbeid, door duizenden artikelen in de dag- en weekbladpers en duizenden uitzendingen in de Reichsrundfunk ondersteund, had zowel binnen als buiten de Duitse grenzen effect. Binnen de grenzen doordat zij minachting en haat jegens de nabuurvolkeren aanwakkerde en de wil versterkte, een ‘schleimiggedunsen Fressgespenst’Ga naar voetnoot2 als ‘die Tschechei’ mores te leren - buiten de grenzen doordat zij bevorderde dat Rijks- en Volksduitsers de verplichtingen der loyaliteit verwierpen waaraan zij zich als burgers of gasten van de staten waar zij woonden, hadden behoren te houden. Vooral de radio is daarbij van grote betekenis geweest. Waar zij zich ook bevonden, in Estland of in Paraguay, in Roemenië of in Canada, konden Volksduitsers het gejubel horen waarmee Hitler begroet werd. Daar ging magische werking van uit. Een Rijksduitser zag dat eens in een dorpje in het Banaat waar Volksduitse boeren woonden wier voorvaderen twee eeuwen tevoren Duitsland verlaten hadden: ‘In de grote gelagkamer van de gemeenteherberg stond de luidspreker, de enige die er kilometers in de omtrek te vinden was. De Ortsgruppe van de Kulturverein had ook de leden in de nabijgelegen gemeenten ingelicht, en de mannen kwamen met grote ladderwagens aangereden om het wonder te horen. Iedere plaats was bezet. Op het veld voor de herberg, in de ramen, overal zaten de mannen dicht op elkaar gedrukt: toen klonk de Badenweiler marsGa naar voetnoot3 en het juichend Heil-geroep uit de vergadering ontroerde de harten der volksgenoten. Het was stil als in een kerk, en toen klonk de stem van de Führer. Het was als ging er een beven door de mannen. Op zijn onovertrefbaar heldere en eenvoudige wijze zette de Führer de problemen uiteen en aan het eind sprak hij ook over de Duitsers in den vreemde. De harde vuisten der mannen ontspanden zich, men legde de handen op elkaars schouder, men greep en schudde ze, tranen rolden over de gezichten, en toen de mensen in Koningsbergen ‘Sieg Heil’ riepen, was het de volksgenoten ergens in Hongarije onmogelijk hetzelfde te doen, maar zij zaten gelovig en tot in het diepst van hun binnenste ontroerd te zwijgen.’Ga naar voetnoot4 | ||||||||||
[pagina 376]
| ||||||||||
Dit tafereel stelle men zich, desnoods ietwat zakelijker en minder emotioneel, duizendvoudig herhaald voor en men zal begrijpen hoe krachtig de propaganda-impulsen waren die alleen al door de aether verspreid werden. Van Bismarck hadden de Volksduitsers hoogstens in de krant gelezen. Adolf Hitler konden zij horen. Doch nog andere, van Duitsland uitgaande impulsen verdienen vermelding. Wij schreven reeds dat Hitler er naar streefde, Rijks- en Volksduitsers in den vreemde tot nationaal-socialistische eenheid samen te smeden en dat hij bevorderde dat aan ‘inheemse’ nationaal-socialistische en fascistische groeperingen of aan politieke bewegingen van ontevreden minderheden in de object-staten steun verleend werd. Op dit brede arbeidsterrein bewogen zich naast andere organisaties en instellingen die wij willen verwaarlozen, de Auslands-Organisation der NSDAP, het Aussenpolitische Amt der NSDAP, de Volksdeutsche Mittelstelle, de Sicherheitsdienst, het Auswärtige Amt en de Abwehr - lichamen die wij bij de beschrijving van de Duitse militaire Vijfde Colonne tegenkwamen; niet bij toeval, naar nu zal blijken.
٭
Zoals wij in het vorig hoofdstuk zagen, werd in 1931 in Hamburg de Auslandsabteilung der Reichsleitung der NSDAP opgericht. Toen Hitler aan de macht kwam, administreerde zij met een klein bureau, dat door zekere Dr Hans Nieland geleid werd, ruim drieduizend in den vreemde wonende leden van de NSDAP. Veel betekenis had zij niet. Het was de partijleiding eigenlijk niet duidelijk wat men met die buitenlandse leden beginnen moest. Hitler had er op dat moment geen belangstelling voor: al zijn aandacht was op de consolidate van de macht in Duitsland geconcentreerd. Er werd op het partij-directoraat in München zelfs over gedacht, de Auslandsabteilung op te heffen, maar een jong functionaris dier Abteilung, Ernst Wilhelm Bohle, wist dat te voorkomen. In 1903 in Engeland geboren als zoon van een Duits leraar, later hoogleraar in de electrotechniek, was Bohle in Zuid-Afrika opgegroeid, waar zijn vader in 1906 professor werd in Kaapstad. Bohle Sr was fel nationalist: zijn vijf kinderen mochten thius geen woord Engels spreken. Bohle Jr had het daardoor op lagere en middelbare school niet gemakkelijk. Hij was er tijdens de eerste wereldoorlog de enige ‘Duitse’ jongen. Menigmaal werd hij deswege afgeranseld. Na de Vrede van Versailles kon hij in Engeland tot een familiezaak toetreden die gunstige perspectieven bood. Hij weigerde, ging naar Duitsland, studeerde er handelswetenschappen en werkte vanaf 1924 bij verschillende firma's. In 1931 werd zijn oog getrokken door een advertentie waarin de al genoemde Auslands- | ||||||||||
[pagina 377]
| ||||||||||
abteilung een medewerker vroeg voor de afdeling Afrika. Dat trok hem aan! Kon men de in den vreemde wonende Rijksduitsers maar de nationale eendracht en het vanzelfsprekend superioriteitsgevoel bijbrengen waarom hij de Engelsen bewonderde en benijdde! Hij solliciteerde en werd aangenomen. Op 1 Maart 1932 werd hij lid van de NSDAP. Hij kende zijn talen en was ijverig. In een wip was hij Nielands adjudant en toen Nieland Polizeipräsident van Hamburg werd, bleef Bohle als feitelijk leider van het bureau der Auslandsabteilung achter. Hij was het die de partijleiding van de betekenis der organisatie wist te doordringen. Zij telde toen reeds 160 Ortsgruppen, had, schreef hij in April 1933, ‘zeer grote uitbreidingsmogelijkheden’ en was ‘ongetwijfeld in staat, de bureaux der Reichsparteileitung buitengewoon belangrijk materiaal te leveren’, allereerst politieke informatie en spionnageberichten.Ga naar voetnoot1 Misschien had Bohle niets bereikt als hij er niet via Alfred Hess in geslaagd was, door te dringen tot diens machtige broer Rudolf, Hitlers plaatsvervanger in partijzaken. Er volgde een conferentie in het Braune Haus en het besluit viel: de Auslandsabteilung moest gehandhaafd, ja uitgebreid worden. Zij werd met ingang van 3 October 1933 tot Hauptabteilung gepromoveerd. Alle partij-organisaties in den vreemde - met uitzondering van die in Oostenrijk, Danzig en Memel - zouden er ondergeschikt aan zijn. In Maart '34 werd de ledenadministratie der Duitse zeevarenden aan de jonge Hauptabteilung overgedragen. Een jaar later, 1 April 1935, werd zij als zelfstandige Gau gereorganiseerd.Ga naar voetnoot2 De Auslands-Organisation der NSDAP of AO, zoals zij meestal genoemd werd, groeide snel: van 3.300 leden begin '33 tot bijna 28.000 vier jaar later, waar nog 23.000 leden van de Abteilung Seefahrt bij kwamen. Zij had in 1937 in ruim 500 plaatsen in het buitenland Stützpunkte met minstens zes, of Ortsgruppen met minstens twaalf leden. Op haar groot centraal bureau in Berlijn waren zevenhonderd personen werkzaam: één functionaris per 75 leden. Een grote staf! Maar er was ook werk genoeg. Systematisch had de AO er van 1933 af naar gestreefd, overal waar Rijksduitsers in het buitenland woonden, de politieke leiding in handen te krijgen. Rijksduitsers die lauw of vijandig tegenover het Derde Rijk stonden, werden gedwongen, hun functies in Duitse verenigingen neer te leggen. Veelal werd de gehele Duitse kolonie gereorganiseerd en werd een nieuwe ‘nationale’ organisatie opgericht waarin leden der AO achter de schermen aan de touwtjes trokken. Men moest daarbij, aldus Bohle, tactvol optreden. Intussen ontstond in menige Duitse kolonie krakeel: heel wat Duitsers die jarenlang in besturen van scholen, ziekenhuizen en | ||||||||||
[pagina 378]
| ||||||||||
clubs gezeten hadden, weigerden plaats te maken voor de fanatici van de AO, vaak maatschappelijke mislukkelingen, die zich opeens naar voren drongen. Na enkele jaren echter was de gelijkschakeling vrijwel overal een feit. Het streven der AO was er op gericht, het leven in de Duitse kolonies in het buitenland in nationaal-socialistische geest te vormen of te hervormen. De Reichsauslandsdeutschen moesten gesloten achter de Führer staan. Een groot deel van haar werk bestond dan ook uit scholing en propaganda. De in den vreemde wonende Rijksduitsers vormden tezamen een Gau, en alle partij-instellingen die binnen het territoriale verband van een gewone Duitse Gau werkzaam waren, kwamen ook in de AO aan bod: de beroeps-organisaties van het Derde Rijk, de Hitler-Jugend, de Reichsstudentenführung, het Winterhilfswerk, de Nationalsozialistische Volkswohlfahrt, het Deutsche Arbeitsfront. In iedere organisatorische eenheid van de AO - Stützpunkt, Ortsgruppe, Landeskreis, Landesgruppe - werd het nationaal-socialistische Duitsland weerspiegeld. De AO was een bij uitstek politieke organisatie. Een belangrijk deel van haar arbeid droeg een geheim karakter. Functionarissen van de AO controleerden de gezindheid en de gedragingen van leden van de Duitse buitenlandse dienst en van in den vreemde werkzame journalisten. Zij gingen de gangen van Duitse emigranten na, verzamelden hun publicaties, trachtten te weten te komen of er deviezensmokkel gepleegd werd. Zij schreven rapporten over Duitsers of andere personen die Duitsland wilden bezoeken of er werk zochten. Zij gaven de namen door van Duitse vluchtelingen die acties voerden tegen het Nazi-systeem opdat deze van het staatsburgerschap beroofd zouden worden. Zij briefden ijverig alle, voor Hitler of het Derde Rijk minder vleiende uitlatingen over, die personen uit Duitsland zich in den vreemde hadden laten ontvallen. Zij waren, met andere woorden, verlengstuk van de Geheime Staatspolizei, de Gestapo. Het centraal bureau van de AO had een aparte afdeling die deze Gestapo-opdrachten voor haar rekening nam. Zij werden in het buitenland hetzij door de hoogste functionarissen zelf uitgevoerd - de Landesgruppen- of Landeskreisleiter - hetzij door bepaalde medewerkers, vaak door diegenen onder hen die tegelijk belast waren met het onderhouden van contact met de Ortsgruppen aan boord van Duitse schepen. Voor dat contact was binnen de AO een aparte dienst geschapen, de Hafendienst. Medewerkers van deze dienst smokkelden verboden propaganda door de douane, stonden met de Gestapo in verbinding, hielpen in bepaalde gevallen ook, politiek-actieve Duitse emigranten of andere tegenstanders van het Nazi-regime met geweld aan boord van Duitse schepen te brengen die hen naar Hamburg of een andere Duitse havenstad brachten - kortstondige pleisterplaats op weg naar het concentratiekamp. Dan had het centraal bureau van de AO een afdeling, het Aussen- | ||||||||||
[pagina 379]
| ||||||||||
handelsamt, die met behulp van landelijke functionarissen gegevens verzamelde over buitenlandse vertegenwoordigers van Duitse firma's. Waren zij voldoende actief? Adverteerden zij genoeg in Duitse bladen of teveel in anti-Duitse? Waren bij hen soms Joden in dienst? Men had in 1939 gegevens betreffende 110.000 buitenlandse vertegenwoordigers op kaart gebracht. Weer een andere afdeling had hetzelfde gedaan met buitenlandse advocaten opdat Duitsers of instellingen van het Derde Rijk, wanneer zij in den vreemde rechtskundige hulp nodig hadden, alleen gebruik zouden maken van de Weltkartei arischer Rechts- und Patentanwälte. Tenslotte werd, vermoedelijk in 1938, aan het centraal bureau van de AO ook een contactbureau van de Abwehr toegevoegd, geleid door Heinz Cohrs, opdat bij het inwinnen van militaire spionnage-gegevens van de verbindingen van de AO gebruik gemaakt kon worden. Al deze en dergelijke inlichtingen werden, gelijk gezegd, in het geheim verzameld. Met protesten van buitenlandse regeringen hield men geen rekening. Werd een Landesgruppe verboden, dan werd zij onder andere naam voortgezet. Dat geschiedde zowel in Nederland als in Zuidwest-Afrika, zowel in Hongarije als in Venezuela. Men benoemde leden van de Duitse buitenlandse dienst tot functionarissen van de AO of gaf AO-functionarissen diplomatieke status door hen aan ambassades, gezantschappen of consulaten toe te voegen. Daar borg men ook bij voorkeur compromitterende archieven op. Toen het er in de zomer van 1939 naar uitzag dat de AO in gans Zuid-Amerika verboden zou worden, zei Bohle op een grote conferentie in Berlijn waarvoor men twee ambassadeurs, negen gezanten, drie Landesgruppen- en één Landeskreisleiter had laten overkomen, dat ‘als beginsel gelden moest dat een verbod van de partij door ons wel de jure, maar niet de facto erkend wordt.’ Alle betogen van hoofdambtenaren van het Auswärtige Amt en van Duitse diplomaten die inhielden dat de AO door haar streven, de Duitsers in Zuid-Amerika van hun Zuid-Amerikaanse omgeving te isoleren, Duitslands positie grote schade toebracht, waren aan dovemansoren gepraat. ‘De partij’, proclameerde de Gauleiter van de AO, ‘kon in geen geval het standpunt opgeven dat iedere druppel deutsches Volkstum in het buitenland bewaard moest blijven.’Ga naar voetnoot1
٭
Het is geen wonder dat men zich vóór de tweede wereldoorlog in menig | ||||||||||
[pagina 380]
| ||||||||||
land door de werkzaamheden der AO bedreigd heeft gevoeld. In vrijwel alle Rijksduitse kolonies in den vreemde had zich na enkele jaren de gelijkschakeling voltrokken. Het gezicht dat zij nadien naar buiten toonden, was dat van het Derde Rijk. De onverschilligheid van velen zag men niet; men zag evenmin dat bijvoorbeeld sommige grote Duitse firma's, al steunden zij ook de AO, geenszins op de partij-inmenging gebrand waren: er zijn er onder hen geweest die hun Joodse vertegenwoordigers tot diep in de oorlog hebben laten doorwerken. Door echter telkens weer te verkondigen dat zij alleen bevoegd was voor het Reichsauslandsdeutschtum te spreken, verhinderde de AO dat de gecompliceerdheid der werkelijke verhoudingen aan het daglicht trad. Zij had op de keper beschouwd maar weinig leden. Gevaarlijk waren eigenlijk alleen de functionarissen, en hun actie richtte zich meer tegen hun eigen landgenoten dan tegen de object-staten. Op een harmonische gemeenschap hadden zij geen vat. Alleen waar de verhoudingen verward en gespannen waren, konden zij bestaande tegenstellingen vergroten en uitbuiten. Dat is met name in Spanje het geval geweest waar enkele functionarissen van de AO in 1936 een belangrijke bemiddelende rol vervuld hebben tussen Franco en Hitler en vermoedelijk ook betrokken waren bij wapensmokkel naar de generaals die hun opstand aan het voorbereiden waren. Er zijn voorts aanwijzingen dat andere functionarissen van de AO samen met een paar nationaal-socialistische Volksduitsers steun verleend hebben aan de staatsgrepen van de fascistische Integralisten-beweging in Brazilië (1937-1938). Overigens heeft de AO, voorzover bekend, geen ‘wereldpolitiek gemaakt’. Bohle, haar leider, had in Duitsland slechts beperkte invloed. Zijn benoeming als staatssecretaris had weinig te betekenen; Freiherr von Neurath had gehoopt dat hij, door Bohle in het Auswärtige Amt op te nemen, minder last zou hebben van de inquisiteurs van de AO. Zijn opvolger Ribbentrop wilde met Bohle niets te maken hebben. In een minimum van tijd stonden zij als kemphanen tegenover elkaar. Ribbentrop zette Bohle op een diplomatiek hongerdieet: geen belangrijk stuk kreeg hij te lezen. De Gauleiter, oude houwdegens in de partij, hadden met Bohle weinig op: hun sprak hij te intellectueel; hij gold als beschaafd en zijn vrouw had niet eens een dienstbode! In de twaalf jaar tussen 1933 en 1945 werd de Gauleiter van de AO niet eenmaal voor een bezoek uitgenodigd door een van de 42 ‘echte’ Gauleiter die het Derde Rijk telde. Ook Hitler zag hij nimmer onder vier ogen. De Führer interesseerde zich noch voor hem, noch voor zijn organisatie.
٭
Het Aussenpolitische Amt der NSDAP was een geheel andere instelling dan de Auslands-Organisation. De AO was een massa-organisatie met | ||||||||||
[pagina 381]
| ||||||||||
50.000 leden en een centraal bureau, druk als een bijenkorf. Het Aussenpolitische Amt, dat door Alfred Rosenberg geleid werd, was een betrekkelijk klein instituut met een jaarbudget van een half millioen Rm. Het was op 1 April 1933 opgericht. Rosenberg had minister van buitenlandse zaken willen worden. Met de permissie, het Aussenpolitische Amt op te richten, had Hitler hem afgescheept. Krupp von Bohlen und Halbach had het eerste geld gegeven voor het nieuwe bureau; in 1933 waren de voormannen van het Duitse bedrijfsleven kwistig met belangrijke schenkingen, zoals zij dat ook tijdens de Weimar-republiek geweest waren: wie links en rechts subsidies verleend had, was gedekt. Rosenberg had in enkele weken een half millioen bijeen. Hij toog aan het werk. Een bureau werd ingericht. Linguïsten trok hij aan om iedere dag driehonderd buitenlandse kranten te lezen en te excerperen; hij verzamelde gegevens over de belangrijkste buitenlandse journalisten; hij organiseerde soirées; hij nam medewerkers in dienst om rapporten op te stellen over de bevordering van de buitenlandse handel; hij richtte het Aussenpolitische Schulungshaus op; hij schiep afdelingen die het politieke leven in bepaalde gebieden nauwkeurig moesten volgen: eerst alleen Engeland, Scandinavië, de Balkan en het Midden-Oosten - later kwam de rest van de wereld er bij; hij trachtte invloedrijke buitenlanders naar Berlijn te halen en zond uit Berlijn zijn naaste medewerkers - vele Volksduitsers uit Rusland - naar het buitenland om er van de zegeningen van het Derde Rijk te gewagen en contact aan te knopen met fascistische elementen van Engeland tot Afghanistan. De arbeid, hoe kwalijk ook, had in de regel weinig effect. Alleen in het geval-Quisling werd zij, in een toevallige constellatie, van werkelijke betekenis. Rosenberg had over het algemeen te weinig invloed om belangrijke impulsen door te geven of op te vangen, Zelf beschouwde hij zich als een tweede Bismarck, een staatsman van unieke kennis en intuïtie, en met een gave voor behendig intrigeren als weinigen. De groten van partij en staat zagen in hem een warhoofdig zemelaar, auteur van boeken en rapporten die ieder uitbundig prees en die niemand las. De militairen achtten hem een fantast, Ribbentrop haatte zijn pretenties (de haat was wederkerig), Hitler wilde af-en-toe, half verveeld, nog wel een uurtje naar hem luisteren. Dan somde Rosenberg zijn verdiensten op, critiseerde het Auswärtige Amt, bewees dat hij alles beter gedaan zou hebben - en mocht vertrekken.
٭
Groter was de betekenis van de Volksdeutsche Mittelstelle. Van 1918 af had de Duitse regering ten dele openlijk, ten dele door | ||||||||||
[pagina 382]
| ||||||||||
middel van de Deutsche Stiftung en z.g. firma's als de Vereinigte Finanzkontore G.m.b.H., later in ‘Exzelsior A.G.’ herdoopt, in het geheim subsidies doen toekomen aan Duitse instellingen en verenigingen in de grensgebieden die Duitsland bij de Vrede van Versailles had moeten afstaan. Typerend genoeg werd dit werk gecoördineerd door het ministerie van binnenlandse zaken: men beschouwde die gebieden nog steeds als Duits. Daarnaast waren er verenigingen als de Verein für das Deutschtum im Ausland, de VDA, die geld naar het buitenland lieten vloeien. Met de VDA ontstonden na 1933 moeilijkheden. Deze grote organisatie - zij telde in de beginphase van het Hitler-régime twee millioen leden - had zichzelf gelijkgeschakeld. Een aggressief nationalist uit Oostenrijk, die in Karinthië aan de strijd tegen de Slowenen en in Rijnland en Ruhrgebied aan het verzet tegen Fransen en separatisten deelgenomen had, dr Hans Steinacher, was tot eenhoofdig leider van de VDA benoemd. Steinacher was niet weinig doordrongen van zijn eigen importantie. Tot woede van Himmler, Reichsführer-SS, liet ook hij zich als ‘Reichsführer’ betitelen. Minstens zo erg was dat hij pertinent weigerde te zwijgen over de vervolging der Volksduitsers in Zuid-Tirol. Eind '37 werd hij afgezet. Nog voor het zover was, had Hitler besloten, de controle op de subsidies aan Volksduitse instellingen en organisaties te centraliseren. De partij richtte er in 1936 een apart bureau voor op, de Volksdeutsche Mittelstelle, dat aanvankelijk geleid werd door een hoofdambtenaar van het ministerie van binnenlandse zaken. Formeel was het aan Rudolf Hess ondergeschikt. In 1937 slaagde Himmler er in, het als nieuwe provincie toe te voegen aan zijn groeiend domein. Per 1 Januari van dat jaar werd een hoog SS-officier, Werner Lorenz, met de leiding van de Volksdeutsche Mittelstelle belast. Zij werd in de regel als ‘Vomi’ aangeduid. Lorenz had een imposante gestalte; zijn representatieve gaven werden hoog aangeslagen. Van de Volksduitsers had hij geen verstand. Dat was geen beletsel, want op zijn verzoek bepaalde Himmler dat een ander SS-officier, dr Hermann Behrends, jurist van opleiding, man van ambtelijke ervaring, expert in Volkstum-kwesties, als zijn plaatsvervanger het eigenlijke werk zou doen. Behrends had ongeveer dertig man onder zich. Hij kreeg zijn richtlijnen van Hitler persoonlijk. Zijn taak was het, er voor te zorgen dat bij alle Volksduitse minderheden in Oost- en Zuid-Oost-Europa nationaal-socialistische elementen het heft in handen kregen. Controle op de subsidies was daarbij een belangrijk wapen. Die subsidies waren ten dele afkomstig van de Duitse grootindustrie. Van de grootindustriëlen werd n.l. verwacht dat zij jaarlijks ‘vrijwillig’ met ruime giften de Adolf-Hitler-Spende zouden opbrengen. In het boekjaar 1937-1938 beliep die Spende het bedrag van bijna 46 millioen Rm. Hitler ontving er ruim tweederde van. De Volksdeutsche Mittelstelle kon in de genoemde periode uit deze bron over 1,5 millioen Rm. beschikken. Andere inkomsten waren | ||||||||||
[pagina 383]
| ||||||||||
afkomstig van de twee millioen leden van de VDA. Deze vereniging werd krachtens besluit van Rudolf Hess na Steinachers heengaan in het geheim door de Volksdeutsche Mittelstelle gedirigeerd en de Volksdeutsche Mittelstelle was het die in souvereine eigenmachtigheid over haar fondsen kon beschikken. Buiten Duitslands grenzen werd door de Volksdeutsche Mittelstelle, vaak na ruggespraak met het Auswärtige Amt, aanzienlijke politieke invloed uitgeoefend. Zij bevorderde dat in landen als Polen, Hongarije, Roemenië en Zuid-Slavië de leiding der Volksduitse groepen in nationaal-socialistische handen kwam te liggen. Omtrent de wijze waarop dit geschiedde (soms moest Hitler persoonlijk ingrijpen), is helaas maar weinig bekend geworden.
٭
Nu wij met de Volksdeutsche Mittelstelle Himmlers machtsgebied betreden hebben, heeft het zin, na te gaan in welk perspectief wij de Sicherheitsdienst moeten zien die wij eveneens bij ons onderzoek van de militaire Vijfde Colonne tegenkwamen. De Sicherheitsdienst des Reichsführers-SS was uit kleine spionnage-groep-jes ontstaan die de SS er al in de jaren twintig op na hield om van doen en laten van de tegenstanders der NSDAP, voornamelijk de communisten, op de hoogte te blijven. Himmler had die groepjes in 1931 uit de regionale verbanden der SS losgemaakt en er een centrale dienst uit gevormd, de Sicherheitsdienst. Leider was Reinhard Heydrich, een uit de militaire dienst ontslagen marine-officier. De Sicherheitsdienst telde, toen Hitler aan de macht kwam, nog maar enkele tientallen leden doch breidde zich snel uit. In Juni 1934 bepaalde Hitler dat alle andere binnenlandse informatiediensten van de NSDAP - Rosenbergs Aussenpolitische Amt hield er bijvoorbeeld ook zulk een interne spionnage-centrale op na - in de Sicherheitsdienst moesten opgaan. Zij had omstreeks 1937 drie- à vierduizend medewerkers die vooral rapport uitbrachten over ‘communisme, Jodendom, Vrijmetselarij, Ultramontanisme, de werkzaamheid van aan politiek doende confessionele groepen, en reactie.’Ga naar voetnoot1 De Sicherheitsdienst was dus de particuliere spionnage-organisatie van Himmler en Heydrich. Zij had ook in het buitenland talrijke agenten; hoeveel is niet bekend: dat wist zelfs de Berlijnse centrale niet. In het kader van de Sicherheitsdienst beschikten Himmler en Heydrich voorts over kleine actie-groepen, Einsatzgruppen, die voor de uitvoering | ||||||||||
[pagina 384]
| ||||||||||
van strikt geheime opdrachten, meest van provocatorische aard, gebruikt werden. Wij kwamen daarvan in Polen voorbeelden tegen. In Tsjechoslowakije zijn deze Einsatzgruppen ook werkzaam geweest. Zij vermoordden daar Sudetenduitsers en lieten bij de lijken Tsjechische uniformstukken achter zodat de pers van Henlein en Goebbels de dag daarna moord en brand kon schreeuwen over het gewelddadig optreden van Benesj en consorten. Aan de vooravond van Hitlers offensief in Polen voerde zulk een Einsatzgruppe een schijn-overval uit op de Duitse zender Gleiwitz; weer een andere groep organiseerde een gefingeerde grensschending waarbij enkele tientallen gevangenen uit concentratiekampen, in Poolse kledij gestoken, ja met tramkaartjes uit Pools Opper-Silezië in de zak, op het ‘slagveld’ achtergelaten werden. Deze ‘conserven’-aldus de aanduiding in de officiële Duitse stukkenGa naar voetnoot1 - waren door inspuitingen om het leven gebracht; de lijken waren op passende wijze met kogels doorzeefd. Himmler en Heydrich hadden echter nog andere apparaten tot hun beschikking. Al tijdens de Weimar-republiek bestonden er bij de politie in de verschillende Länder zoals Pruisen, Beieren, Wurtemberg, politieke afdelingen - binnenlandse spionnagediensten van de Duitse overheid. Als minister-president van Pruisen kreeg Goering de Politische Polizei van de Pruisische Polizeipräsidia onder zich. Hij concentreerde ze in April 1933 in een apart bureau. Eerst wilde hij het Geheimes Polizei-Amt noemen, maar de afkorting GPA deed hem teveel aan de Russische GPU denken. Dus werd het: Geheimes Staatspolizei-Amt. De afkorting ‘Gestapo’ werd door de posterijen het eerst gebruikt. Niet lang bleef dit kostelijk speelgoed Goerings eigendom! Wat hij in Pruisen gedaan had, hadden Himmler en Heydrich in de overige Duitse Länder tot stand gebracht. In April '34 wist Himmler gedaan te krijgen dat Goering hem tot plaatsvervangend chef van de Pruisische Geheime Staatspolizei benoemde. Twee jaar later, in Juni 1936, had Himmler zijn doel bereikt: Hitler maakte hem tot Chef der deutschen Polizei. De gehele politiedienst werd gecentraliseerd, Geheime Staatspolizei en Kriminalpolizei (de normale recherche) werden tot Sicherheitspolizei verenigd. Chef van de Sicherheitspolizei werd Heydrich onder wie, zoals wij zagen, ook reeds de Sicherheitsdienst met haar centraal bureau, het Sicherheitshauptamt, ressorteerde, Eind September '39 werd de centralisatie nog een stapje verder doorgevoerd. De bureaux van alle bovengenoemde instellingen werden tot het Reichssicherheitshauptamt verenigd. Die instellingen hebben alle bij tijd en wijle hun activiteit tot het buitenland uitgestrekt, hetzij rechtstreeks, hetzij via organisaties als de AO. Gegevens ontbreken om hier een adequaat overzicht van te geven. Wij | ||||||||||
[pagina 385]
| ||||||||||
weten dat, bij alle Duitse offensieven, door Heydrichs ambtenaren opgestelde lijsten meegingen van personen die men terstond in verzekerde bewaring moest stellen; dat Heydrich in Stuttgart een kartotheek had laten aanleggen met namen en bijzonderheden van twintigduizend Zwitsers die bij een Duitse bezetting van Zwitserland geobserveerd of gearresteerd moesten worden; dat Heydrich van begin '38 af de Woldemaras-fascisten in Litauen ondersteunde, o.m. toen zij om geld vroegen teneinde ‘Jodenpogroms te enscèneren’.Ga naar voetnoot1 Maar er is veel meer geschied. De Geheime Staatspolizei die onder de vierde afdeling van het Reichssicherheitshauptamt ressorteerde, telde uiteindelijk enkele tienduizenden functionarissen. In 1937 beliep haar budget 40 millioen Rm. Omtrent haar buitenlandse intriges is weinig, te weinig, bekend.
٭
Ook over het Auswärtige Amt moeten wij kort zijn. Er waren, toen Hitler aan de macht kwam, onder de Duitse diplomaten slechts weinig nationaal-socialisten. Verreweg de meesten hunner hadden de snelle groei der NSDAP met bezorgdheid gadegeslagen. Van de 600 leden van de buitenlandse dienst die onder Freiherr von Neurath op het Auswärtige Amt werkzaam waren, was minder dan een dozijn lid van de NSDAP. Wat te doen toen Hitler Rijkskanselier werd? Bijna allen bleven aan, het voorbeeld van de minister volgend, elkaar verzekerend ‘dat het wel mee zou vallen’ en dat ‘die kwajongens gauw genoeg hun wilde haren zouden verliezen.’ De een na de ander werd lid van de NSDAP, velen pas in 1937 of 1938. Wat Zwitserland betreft, constateerde Bohle nog in 1936 het ‘ontbreken van enig absoluut betrouwbaar partijgenoot’Ga naar voetnoot2 bij het Duitse gezantschap en alle consulaatsposten. Aanvankelijk sloegen de diplomaten met angst en beven Hitlers aggressieve buitenlandse politiek gade. Toen hij succes op succes behaalde, gingen velen hunner zich afvragen of hun bezorgdheid niet ongepaste timiditeit geweest was. Verschillenden bevorderden ijverig en enthousiast Hitlers expansiestreven. De angst kwam weer naar boven toen het hoge spel op oorlog dreigde uit te lopen. Alle rechtgeaarde Nazi's koesterden voor de leden van de Duitse buitenlandse dienst een hartgrondige minachting: ‘ze durfden niets!’ Hitler beschouwde het Auswärtige Amt vóór de komst van von Ribbentrop als ‘een ware afvalplaats van de intelligentsia’Ga naar voetnoot3; nergens had hij zulk een ‘Sammelsurium von Kreaturen’ aangetroffenGa naar voetnoot4. Hun diplomatieke rap- | ||||||||||
[pagina 386]
| ||||||||||
porten las hij zelden. De gedachte, zijn ambassadeurs en gezanten om hun opinie te vragen, kwam niet bij hem op. Zolang Duitsland zwak was maakte hij gaarne van von Neuraths fatsoenlijk uiterlijk gebruik om zijn aggressieve intenties te verbergen. Toen hij zich sterker voelde, werd von Neurath heengezonden en deed Joachim von Ribbentrop zijn intrede in het grote departementsgebouw aan de Wilhelmstrasse. Het fortuin van zijn echtgenote had von Ribbentrop in de jaren twintig in staat gesteld, tot de internationale côterie te behoren die de zomers in Deauville en de winters in Cannes doorbracht. De hoge polittek trok hem aan, Hij zocht contact met de Nazi's, gaf geld aan de SA, werd in '32 lid van de NSDAP. Van zijn nuttige society-contacten met von Papen en de zoon van president Hindenburg maakte Hitler bij de intriges die tot zijn benoeming als Rijkskanselier leidden, handig gebruik. De beloning voor von Ribbentrop bleef niet uit. Ook hij mocht met fondsen van de NSDAP een eigen bureau oprichten, het Büro Ribbentrop - een tweede Aussenpolitische Amt -, waar in een minimum van tijd twee- tot driehonderd jonge Nazi's vlijtig doende waren, buitenlandse kranten te lezen, rapporten te schrijven, ontvangsten voor te bereiden en verre dienstreizen te organiseren. In de hoogste kringen van de Franse en Engelse bourgeoisie zong von Ribbentrop Hitlers lof. In 1935 wist hij, buiten de Duitse ambassadeur in Londen om, de Duits-Engelse vlootovereenkomst te bekokstoven waarbij hij door geen duimbreed van zijn oorspronkelijke voorstellen af te wijken, zijn doel wist te bereiken. Zo moest men met de heren van het Foreign Office en de Quai d'Orsay omgaan! Duitsland had van de twee decadente West-Europese grote mogendheden niets te duchten. Dat werd zijn Leitmotiv. Een man naar Hitlers hart! In Februari '38 was hij Reichsaussenminister. Ook deze figuur - mengsel van gemaniereerdheid en inbeelding, zwevend over afgronden van onwetendheid - dacht er niet aan, in zijn buitenlandse dienst enige coördinatie aan te brengen. De rapporten van ambassadeurs en gezanten liet hij meestal ongelezen; verwaardigde hij zich hen te ontvangen, dan hoogstens om hun gepast begrip bij te brengen voor zijn eigen voortreffelijkheid. Een groot deel van zijn energie gebruikte hij om het Auswärtige Amt tot een reusachtig organisme op te blazen. Zo schiep ook hij tot ergernis van Goebbels in de lente van 1939 een eigen buitenlandse propaganda-afdeling, ‘en spoedig waren meer dan zeshonderd personen dag en nacht koortsachtig bezig met het vervaardigen van brochures, vlugschriften, radio-uitzendingen en vertalingen in twintig en meer talen.’Ga naar voetnoot1 Wat daarvan gelezen en beluisterd werd, interesseerde von Ribbentrop nauwelijks: als hij maar meer deed dan zijn concurrenten! Hij was, aldus zijn ambassadeur in Parijs, ‘einfach verrückt’.Ga naar voetnoot2 | ||||||||||
[pagina 387]
| ||||||||||
Al het bovenstaande neemt niet weg dat de Duitse buitenlandse dienst er zich in het algemeen toe geleend heeft, een der kanalen te zijn waardoor Hitler op het buitenland politieke pressie kon uitoefenen. De diplomaten zaten in het schuitje en voeren mee. De populaire voorstelling echter, die in elk hunner een sinister intrigant zag, een geslepen en ingewijd lid van een gigantische bende samenzweerders, is ver verwijderd geweest van de gecompliceerde en ten dele anders-geaarde werkelijkheid.
٭
Het Amt Ausland-Abwehr van her Oberkommando der Wehrmacht - ook daar moet thans iets meer van verteld worden. Wij hebben het in het tweede deel enkele malen aangeduid als de spionnage- en sabotage-afdeling van het Duitse militaire opperbevel. Deze afdeling was gegroeid uit de militaire spionnagedienst die al in de eerste jaren van het bestaan van de republiek van Weimar opgericht was. Na 1933 groeide de dienst met de Duitse herbewapening mee. De leiding werd per 1 Januari 1935 aan een marine-officier toevertrouwd, Wilhelm Canaris. Zijn centrale werd in 1938 aan het toen opgerichte Oberkommando der Wehrmacht ondergeschikt gemaakt. Zij had een afdeling Ausland voor het onderhouden van contact met het Auswärtige Amt, de Duitse militaire attaché's in andere landen en de buitenlandse militaire attaché's in Duitsland, en drie Abwehr-afdelingen: I spionnage, II sabotage (d.w.z. demoralisatie van eventuele vijandelijke legers, aanknopen van verbindingen met vertegenwoordigers van ontevreden minderheden, voorbereiding van speciale acties), III contra-spionnage. In Duitsland had ieder militair district een Abwehr-bureau. Buiten Duitsland had de Abwehr vertegenwoordigers bij de meeste Duitse ambassades en gezantschappen. Het gehele apparaat telde bij het uitbreken van de oorlog ongeveer drie- à vierduizend officieren. De spionnage die het bedreef, had op militaire, economische en politieke gegevens betrekking. Wel had Canaris met Heydrich, hoofd van de Sicherheitspolizei, afgesproken dat hij zich tot militaire spionnage beperken zou, maar aan die afspraak hield hij zich niet. Competentie-grenzen werden in het Derde Rijk alleen op papier erkend. Hoofd van afdeling I van de Abwehr was kolonel Pieckenbrock die wij bij de voorbereiding van de invasie van Noorwegen als de man tegenkwamen die te elfder ure in Kopenhagen nog allerlei gegevens uit Quisling trachtte te pompen. Hoofd van afdeling II werd begin 1939 de toenmalige kolonel Erwin Lahousen. Lahousen, tevoren hoofd van de Oostenrijkse spionnagedienst, had met Canaris tegen de Tsjechen samengewerkt. Abwehr-II had in het Sudetenduitse gebied talrijke vrijwilligers aangeworven die een Duits offensief tegen Tsjechoslowakije op aanzienlijke schaal door sabotage | ||||||||||
[pagina 388]
| ||||||||||
zouden ondersteunen. Zij behoefden niet ingezet te worden. Lahousen hield hen vast en vormde uit hen de Kampf- und Sabotage-Trupps die in Polen als ‘externe’ Vijfde Colonnisten optraden. Het waren ruwe klanten en het regende klachten over hun gedrag tijdens de eerste phase van de Duitse bezetting van Polen. Abwehr-II besloot derhalve, hen in een vast militair verband op te nemen. Daartoe werd in de herfst van 1939 de z.g. Bau- und Lehrkompanie Brandenburg opgericht, genoemd naar haar garnizoensplaats Brandenburg aan de Havel. De compagnie groeide tot bataljon uit, later tot regiment, in 1942 zelfs tot divisie. Leden van deze formatie waren het die wij in tal van landen als prominente vertegenwoordigers van de ‘externe’ Vijfde Colonne ontmoetten. De meesten hunner waren Volksduitsers. Met de Volksduitse groepen, de andere ontevreden minderheden (Oekraïners, Kaukasiërs, Bretons) en de nationaal-socialistische en fascistische bewegingen in andere landen stond de Abwehr in de regel niet in politiek contact. Meestal beperkte haar streven zich er toe, met gebruikmaking van de verbindingen dier groepen en bewegingen een eigen agentennet op te bouwen. Daartoe was in voorkomende gevallen verlof nodig van de Volksdeutsche Mittelstelle, van het Reichssicherheitshauptamt, of van het Auswärtige Amt, waar op last van Hitler soms speciale figuren met de coördinatie van alle contacten met buitenlandse groepen belast waren; wat de Oekraïners betreft, werd die coördinatie door een vurig Nazi uitgeoefend, Staatssekretär Keppler, intimus van Goering, die ook bij de voorbereiding van de Oostenrijkse Anschluss een rol van betekenis gespeeld heeft. Het is moeilijk, over Canaris en het personeel van de Abwehr een samenvattend oordeel te geven. Zij hebben over het algemeen de Duitse aggressie bevorderd, zij hebben ook geremd. Ook zij zaten in het schuitje en voeren mee, doch er zijn er onder hen geweest - men denke aan kolonel Oster die Noorwegen en Nederland tegen de komende invasie waarschuwde - die met groot persoonlijk risico het schuitje lek poogden te stoten.
٭
Het heeft zin er op te wijzen dat de spionnage-diensten die wij tot dusver tegengekomen zijn, niet het enige en misschien niet eens het belangrijkste middel gevormd hebben waardoor Hitler en zijn politieke en militaire medewerkers de informatie uit het buitenland kregen waaraan zij behoefte hadden. Wanneer tijdens enige Duitse invasie militairen of burgers van het aangevallen land bemerkten dat de Duitse vijand goed op de hoogte was van ligging der versterkingen, troependisposities, plaats der hoofdkwartieren etc., werd meestal aangenomen dat hij die gegevens ver- | ||||||||||
[pagina 389]
| ||||||||||
worven had door de inzet van, laat ons zeggen ‘ouderwetse’ spionnen. Deze opvatting behoeft correctie. Sinds het begin van de eerste wereldoorlog is het verzamelen van geheime militaire gegevens goeddeels een gemechaniseerd proces geworden. Iedere grote mogendheid heeft diensten die in vredestij de telefoongesprekken van buitenlandse vertegenwoordigers afluisteren en hun telegrammen opvangen en die in oorlogstijd hetzelfde doen met het vijandelijke politieke en militaire radioverkeer. Wat men opvangt, poogt men te decoderen. Soms lukt dat niet, vaak wel. De Weimar-republiek had er al een apart instituut voor, het Derde Rijk had er vijf, die alle elkaar in de wielen reden: een van de Abwehr, een van de Reichspostminister, een van het Auswärtige Amt, een van het Reichssicherheitshauptamt, een (het grootste) van Goering, het z.g. Forschungsamt. Dat laatste bureau was in April '33 opgericht. Het had uiteindelijk meer dan drieduizend man personeel en slaagde er bijvoorbeeld tijdens de gevechten in Rusland in, per dag van de 100.000 radiotelegrammen, gewisseld tussen de Russische legerleiding, legergroepen, legers, divisies en lagere eenheden, omstreeks 20.000 te ontcijferen. Hitler hoefde geen enkele spion in de Sowjet-Unie te hebben om nauwkeurig te weten, welke eenheden hem aanvielen of zouden aanvallen. Voor de gehele Duitse oorlogvoering is, aldus generaal Halder, de waarde van deze Funkaufklärung uitzonderlijk hoog geweest. Bijna alle vijandelijke codes waren door de Duitsers ‘gebroken’. ‘De militaire informatie over de vijand was voor een aanzienlijk, bij periodes zelfs voor een overwegend deel op het observeren van het vijandelijk radioverkeer gebaseerd.’Ga naar voetnoot1 Voor het verzamelen van gegevens was ook de luchtverkenning van belang. De Duitse legerleiding had er, zoals wij zagen, al in vredestijd een apart escadrille voor, de Rowehl-Staffel, dat in 1938 uit de lucht belangrijke objecten in Frankrijk en Engeland fotografeerde. Dat de Duitse diplomaten en consuls in den vreemde niet met hun ogen in de zak rondliepen, sprak vanzelf. Andere gegevens van geografisch-historische of militair-economische aard werden verzameld door contact op te nemen met instellingen als het Deutsche Ausland-Institut of met grote Duitse firma's, als de I.G. Farben, Krupp, Zeiss, Rheinmetall-Borsig. Soms waren deze firma's bereid, agenten van de Abwehr in schijn bij zich in dienst te nemen teneinde hun arbeid in het buitenland mogelijk te maken; in den regel deden zij dat niet gaarne: het werd te riskant geacht. Vaker gebeurde her, dat de politieke en economische rapporten die deze firma's voor eigen commerciële doeleinden vervaardigden, ter beschikking van de Abwehr gesteld werden, of dat de geschoolde staven welke die rapporten maakten, ten dienste van de Abwehr speciale rapporten uitwerkten, zulks echter aan de hand van gegevens die | ||||||||||
[pagina 390]
| ||||||||||
normaal in wetenschappelijke of vakperiodieken gepubliceerd waren. Spionnage mag men dat niet noemen. De directie vande I.G. Farben werd op dit punt van de tegen haar ingediende aanklacht volledig vrijgesproken.Ga naar voetnoot1 Hitler dacht er niet aan, een van deze instellingen of firma's in zijn plannen in te wijden. De vormen van het verzamelen van gegevens die wij in deze paragraaf geschetst hebben, zijn - ook dat verdient vermelding - geenszins typisch-Duits geweest. Er heeft in dit opzicht tussen Duitsland en de andere mogendheden hoogstens een quantitatief, geen qualitatief verschil bestaan. De publieke opinie is zich echter van al dat ‘mechanische’ en ‘openlijke’ intelligence-werk niet bewust geweest. Zij heeft ‘Duitse spionnen’ aan het werk gezien waar in werkelijkheid veelal gegevens verzameld waren met radio-ontvangers en jachttoestellen, uit beursberichten en vergeelde jaargangen van technische periodieken. Met het ‘totaal’ worden van de oorlog heeft in de loop der negentiende en twintigste eeuw ook de intelligence een ‘totaal’ karakter gekregen. Zij werkt met een dozijn hulpmiddelen. De ‘spion’ is er een van-zelden het belangrijkste. Doch keren wij terug tot de Duitse Vijfde Colonne.
٭
Nu wij tot dusver in dit hoofdstuk de aard van Hitlers politiek, de ‘autoritaire anarchie’ van het Derde Rijk, zijn propaganda en spionnage, zijn instellingen als Auslands-Organisation, Aussenpolitisches Amt, Volksdeutsche Mittelstelle, Geheime Staatspolizei, Sicherheitsdienst, Auswärtiges Amt en Abwehr, zij het kort, nader in ogenschouw genomen hebben, is het ogenblik gekomen om de vraag te stellen wat deze door en tegen elkaar inwerkende instituten in het buitenland bereikt hebben. Is Hitler er in geslaagd, ergens door nationaal-socialisten de staatsmacht te laten veroveren? Zijn er object-staten aan te wijzen die hij ondermijnd of ontwricht heeft, hetzij door de actie van Rijks- en Volksduitsers, hetzij door die van ‘inheemse’ nationaal-socialistische en fascistische groeperingen of van ontevreden niet-Duitse minderheden? Een adequate beantwoording van deze vragen vergt het schrijven van een apart boek. Wij willen echter ons beperkt uitgangspunt - de vraag nl. waarom nu juist in Polen en Zuid-Slavië wèl en elders niet van een Duitse militaire Vijfde Colonne van enige omvang sprake geweest is - niet uit het oog verliezen en zullen derhalve kort zijn. Opnieuw dus: wat heeft Hitler bereikt? Het effect van de individuele actie van functionarissen van de Auslands- | ||||||||||
[pagina 391]
| ||||||||||
Organisation, diplomaten van het Auswärtige Amt, agenten van Aussenpolitisches Amt, Geheime Staatspolizei, Sicherheitsdienst en Abwehr laat zich, dunkt ons, niet concreet uitdrukken. Dat het over het algemeen in de jaren tot 1939 voor Hitlers doeleinden gunstig geweest is, spreekt vanzelf. Vele ‘inheemse’ nationaal-socialistische en fascistische groeperingen en bewegingen van ontevreden, niet-Duitse minderheden hebben eveneens in feite Hitlers politiek bevorderd. Zij ageerden echter in de regel vrijwel geheel of grotendeels zelfstandig. Hun betrekkingen met Duitsland waren over het algemeen aanzienlijk minder intiem dan men aangenomen heeft Hitler bewaarde tegenover zijn buitenlandse imitatoren een zekere distantie; al te nauwe samenwerking zou regering en volk van de betrokken object-staat maar schichtig maken; ook zou het jegens die imitatoren verplichtingen scheppen waar hij liever de handen vrij hield om Europa en de wereld naar eigen inzicht te domineren. Trouwens - wat waren zij waard, lieden als Clausen, Quisling, Mussert, Degrelle, de la Rocque, Pavelitsj, Codreanoe, Mosley, Kuhn? Beginnelingen die er niet eens in slaagden, in hun eigen land de macht te veroveren! Over de politieke actie van de Duitse en Volksduitse bevolkingsgroepen die zich, toen Hitler aan de macht kwam, buiten Duitsland bevonden, moeten wij meer zeggen.
٭
In het vorig hoofdstuk zagen wij dat de positie en geaardheid dier groepen als gevolg van hun historische ontwikkeling een grote verscheidenheid vertoond heeft. Er waren ‘assimilatie’- en ‘non-assimilatie’-groepen; er waren groepen (Saargebied, Eupen-Malmédy, Danzig, Memel, Elzas, Noord-Sleeswijk, Polen, Zuidwest-Afrika) die tot 1918 deel hadden uitgemaakt van het Duitse Rijk of als ‘meerderheid-groep’ (Oostenrijk, Sudetengebied, Zuid-Tirol) van de Oostenrijks-Hongaarse monarchie; er waren er die als minderheid een bevoorrechte of zelfs dominerende positie bezeten hadden (Estland, Letland, Hongarije, Roemenië, Zuid-Slavië, de Sowjet-Unie, Chili) of zich aan de omgeving waar zij zich hadden gevestigd, over het algemeen aangepast hadden of bezig waren zich aan te passen (Verenigde Staten, Brazilië, Argentinië, Engelse dominions). Welnu - het zijn in eerste instantie de al vóór 1933 bestaande factoren geweest die bepaald hebben in hoeverre de Vijfde-CoIonne-impulsen die van het nationaal-socialistische Duitsland uitgingen, die groepen tot effectieve Vijfde Colonne wisten te maken. Wij willen daarbij de volgende factoren onderscheiden:
| ||||||||||
[pagina 392]
| ||||||||||
In hoeverre nu deze negen factoren op het ogenblik dat Hitler aan de macht kwam, de positde van de bovengenoemde Duitse groepen gekarakteriseerd hebben, duidden wij impliciet in ons vorig hoofdstuk reeds aan. Vatten wij die factoren in een schema samen (zie p. 393), dan blijkt dat er slechts één gebied is geweest waar al die factoren van aanzienlijke kracht waren: het Sudeten gebied. Op zichzelf echter konden de Sudetenduitsers niet meer bereiken dan Tsjechoslowakije ontwrichten: zij vormden immers nog geen kwart van de bevolking. Meerderheid, ja overweldigende meerderheid in het betrokken territoriale verband was de Duitse groep slechts in het Saargebied, in Danzig en in Oostenrijk. Zij vormde in Zuidwest-Afrika ruim een derde van de blanke bevolking. Overal elders was zij een kleine of miniem-kleine minderheid, variërend van 4 tot ½%. | ||||||||||
[pagina 393]
| ||||||||||
Het procentuele cijfer tussen haakjes geeft aan welk
percentage de Volksduitse groep vormde op de totale bevolking van
het staatkundig verband waarbinnen zij leefde
| ||||||||||
[pagina 394]
| ||||||||||
Met deze negen ‘bevorderende factoren’ is echter niet alles gezegd. Er zijn ook ‘tegenwerkende’ geweest. Wij noemen:
Deze laatste tegenwerkende factor is van veel betekenis geweest. In iedere Duitse groep buiten Duitsland heeft het nationaal-socialisme min of meer krachtige weerstand moeten overwinnen. Er zijn socialisten, communisten en liberalen geweest die zich tot het einde toe, zelfs in het Sudetengebied, tegen een overheersing van de groep door een nieuwe équipe van nationaal-socialistische leiders verzet hebben. In het Saargebied vormde zich een anti-nationaal-socialistisch eenheidsfront. In Danzig bleef meer dan een derde van de bevolking de oude partijen trouw. In de Elzas wilde de ovegrrote meerderheid van de ‘Volksduitse’ bevolking, hoeveel zij ook op het centrale Franse gezag tegen had, van een nieuwe ‘Pruisische’ overheersing niets weten en schrompelde de brede autonomistische beweging van de jaren twintig tot een nationaal-socialistische secte ineen. In Polen moest Hitler persoonlijk ingrijpen om de bedachtzame leiders van de Duitse minderheid in 1937 tot aftreden te dwingen: zij werden door aggressiever figuren vervangen. In Oostenrijk werd het nationaal-socialistisch deel der bevolking nooit hoger geschat dan op ongeveer een derde. In Estland, Letland, Litauen, Hongarije en Zuid-Slavië veroverden de nationaal-socialisten eerst eind 1938-begin 1939 de macht binnen de Duitse groep; in Roemenië kwamen pas in 1939 verschillende nationaal-socialistische stromingen die elkaar fel bestreden hadden, tot eenheid. Vooral veel ouderen voelden zich door Hitlers leer meer afgestoten dan aangetrokken. De jeugd was eerder gewonnen. Dat zag men in den vreemde zowel bij de Volksduitsers als bij de Rijksduitsers. Grote groepen Volksduitsers waren er echter, met name de sterk godsdienstige Russlanddeutsche groepen in Bessarabië en de Dobroedsja (Roemenië), in Canada, de Verenigde Staten, Mexico en Argentinië, op welke het nationaal-socialisme nimmer merkbaat vat heeft gekregen.
٭ | ||||||||||
[pagina 395]
| ||||||||||
Hoe zag Hitler nu de politieke taak die al deze Volksduitse groepen konden vervullen? Van alle groepen was er één die hij niet kon bereiken: de groep in de Sowjet-Unie. Die viel af. Er was een andere van welke hij eiste dat zij zijn politiek diende niet door actie te ontwikkelen doch door deze juist na te laten: de Zuid-Tirolers. Hoe bitter werden zij door de Führer teleurgesteld! ‘Söll ischt amol gwiss, der Hitler bringkt uns woll bestimmt Südtiroll zrück’, zeiden velen in 1933 in Oostenrijk.Ga naar voetnoot1 De Zuid-Tirolers dachten er niet anders over. ‘Heut' die Soar, Südtirol übers Jahr!’ riepen zij in '35 na het plebisciet in het Saargebied.Ga naar voetnoot2 Toen Hitler in 1938 in Oostenrijk binnentrok, waren zij er van overtuigd dat nu een einde kwam aan hun kleingeestige onderdrukking door de Italianen en dat ook zij Duits zouden worden. Enthousiast vlaggen zwaaiend begaven velen zich al naar de grens. Met lege handen konden zij huiswaarts gaan. In alle andere gevallen zag Hitler voor de Volksduitse groepen een positieve politieke taak weggelegd. Om te beginnen moesten zij zich onder nationaal-socialistische leiding plaatsen. Daarbij werd in de regel de tactiek van het nationaal eenheidsfront toegepast. Men richtte zulk een eenheidsfront op waar zich allen achter konden scharen. Het zag er ‘partijloos’ uit, in werkelijkheid werd het door nationaal-socialisten geleid. De vorming van deze eenheidsfronten werd in de regel van Duitsland uit in het geheim bevorderd. Daarbij speelde de Volksdeutsche Mittelstelle een belangrijke rol. Het is geen toeval dat die eenheidsfronten veelal eerst in 1938 en 1939 tot stand kwamen: na de Anschluss van Oostenrijk en de annexatie van het Sudetengebied scheen Hitler eerst recht onoverwinnelijk. Toen Oostenrijk nationaal-socialistisch werd, werden natuurlijk ook de mogelijkheden groter om met de Volksduitse minderheden in Hongarije en Zuid-Slavië in verbinding te treden. In de zin dat zij er in slaagden, de meerderheid van de betrokken groep achter zich te krijgen, althans dat zij alle andere Volksduitse organisaties op de achtergrond wisten te dringen, zijn deze nationale eenheidsfronten, veelal na langdurig onderling krakeel, ‘gelukt’ in het Saargebied, Eupen-Malmédy, Memel, Noord-Sleeswijk, Polen, Zuidwest-Afrika, Estland, Letland, Hongarije, Roemenië en Zuid-Slavië. ‘Mislukt’ zijn zij in de Elzas en in Amerika. Daar bleef de nationaal-socialistische groep een kleine minderheid met conspiratieve kern, aggressiever secte naarmate zij kleiner was. Zo was in de Verenigde Staten in Juli 1933 met steun uit Duitsland een nationaal-socialistische organisatie ontstaan die zich Friends of the new Germany noemde. Zij poogde in 1934 op het derde | ||||||||||
[pagina 396]
| ||||||||||
German-American Congress in Cleveland (Ohio) de macht te veroveren - een aanval die beslissend afgeslagen werd. Uit de Friends of the new Germany ontwikkelde zich na veel geharrewar in 1936 de German-American Bund. De pretenties van deze troep rauwe Draufgänger waren niet gering. De organisatie stelde zich ten doel, de grote republiek van binnen uit te revolutioneren en voot ‘de Duitsers’ de macht te veroveren. Haar leider, Fritz Kuhn, die in 1923 aan de November-Putsch in München deelgenomen had, zag zich als een tweede Hitler. Zijn volgelingen - Amerikaanse staatsburgers! - liet hij trouw aan Hitler zweren. Gelastte het Auswärtige Amt hem, alle relaties met Duitsland te verbreken, dan vond hij telkens weer steun bij instellingen als de Volksdeutsche Mittelstelle, de Dienststelle Ribbentrop (voortzetting van het gelijknamige Büro) en het Ministerium für Volksaufklärung und Propaganda. Kuhn werd in November 1939 tot gevangenisstraf veroordeeld. Zijn organisatie had deerlijk gefaald. De situatie was toen zo dat men in ‘Duitse’ kringen in Amerika met het Derde Rijk niets meer te maken wilde of durfde hebben. De Washingtonse vertegenwoordiger van het Duitse persbureau Transocean bood in die tijd aan vijfhonderd vooraanstaande Duitse firma's in de Verenigde Staten, zoals I.G. Farben, de Hapag, Zeiss en Leitz een abonnement op zijn dienst aan; ‘Maar één antwoordde’, berichtte hij Berlijn mistroostig, ‘dat was mijn boekhandelaar en hij nam op Transocean News een abonnement voor twee weken.’Ga naar voetnoot1 Wat de ‘gelukte’ eenheidsfronten betreft, moet opgemerkt worden, dat hun verbindingen met Berlijn strikt geheim gehouden werden. Positief effect had hun actie allereerst in het Saargebied, maar daar vormde de Duitse groep dan ook de overweldigende meerderheid der bevolking, terwijl het parool dat het eenheidsfront verkondigde - Heim ins Reich! - al van 1918 af, zoals wij zagen, de hartewens van de gehele groep had uitgedrukt. Ook elders trachtte het eenheidsfront altijd aan te knopen bij de verlangens die de betrokken groep al gekoesterd had toen Hitler nog een onbekende was. Het eiste in scherper vorm de rechten en voorrechten op welke die groep na de eerste wereldoorlog of eerder verloren had. Op uitvoering van een staatsgreep waren de eenheidsfronten niet gericht; de bewijzen voor het tegendeel die, wat Memel betreft, tijdens het grote proces in Kaunas geproduceerd werden (1934), zijn niet overtuigend (op de rol die de Memelduitsers in 1939 speelden, komen wij nog terug). Het gevaar van al deze politieke actie school in de eerste plaats in het feit dat zij Hitler de wapenen in handen speelde die deze voor zijn politiek spel nodig had. Slechts voorzover zij in dat spel ingevoegd konden worden, interesseerden de Volksduitse minderheden hem. Een hoge dunk had hij niet van ze. Met uitzondering van de Zevenburgers gingen zij, vond hij, aan inteelt te | ||||||||||
[pagina 397]
| ||||||||||
gronde; dat had hij bij hun delegaties in Neurenberg al kunnen waarnemen: ze waren ‘rassisch minderwertig’; werden als in Hongarije de beste Volksduitsers eeuw na eeuw door het meerderheidsvolk opgeslokt, dan was het enige wat achterbleef ‘ein rest Dreck.’Ga naar voetnoot1
٭
Danzig, Oostenrijk en het Sudetengebied willen wij apart bezien. In Danzig werd geen, van de NSDAP formeel losstaand nationaal eenheidsfront gevormd. De NSDAP in de Vrijstaat trachtte zich als zodanig tot zulk een eenheidsfront te ontwikkelen. Mede door de zwakke controle van de Volkenbond slaagde zij er onder leiding van Gauleiter Albert Forster en Senaatspresident Arthur Greiser in korte tijd in, alle andere partijen in de Vrijstaat gelijk te schakelen of tot opheffing te dwingen. Zij verwierf er in Mei 1933 50%, twee jaar later 57% van alle stemmen. De terreur die er op andersdenkenden uitgeoefend werd, was niet zwakker dan in Duitsland. In Oostenrijk leidde Hitlers aan de macht komen tot een belangrijke versterking van de NSDAP die er, zoals wij zagen, al van 1930 af grote vorderingen gemaakt had. In April 1933 verwierf de partij in Innsbruck 41% van alle stemmen. Met steun uit Duitsland trachtte zij in stormloop de macht te veroveren. Bondskanselier Dollfuss hield stand. De NSDAP nam daarop haar toevlucht tot aanslagen op grote schaal; hij verbood haar (Juni 1933). Ondergronds werd de actie voortgezet, gedirigeerd door de partijleiding die zich in München gevestigd had. Dollfuss bood haar enkele zetels in zijn kabinet en deelneming in het door hem opgerichte ‘Vaderlandse Front’ aan; zij weigerde. Toen door het neerslaan van de sociaal-democratie (Februari 1934) de ontevredenheid tegen het clericaalautoritaire systeem dat Dollfuss opgericht had, gegroeid was, werd door de Nazi's een staatsgreep ondernomen. Op 25 Juli 1934 trachtte een groep Weense SS-ers, grotendeels Oostenrijkse militairen die wegens nationaal-socialistische actie uit het kleine bondsleger ontslagen waren, president Miklas en de regering-Dollfuss gevangen te nemen en de radio-omroep te bezetten, teneinde door de aether het sein te geven voor een algemene opstand. Dollfuss werd in het Bundeskanzleramt neergeschoten, de dilettantisch voorbereide rebellie was echter in Wenen na enkele uren, in de provincies na enkele dagen onderdrukt. Locale pogingen van het in Duitsland geformeerde legioen van Oostenrijkse vluchtelingen om in Oostenrijk door te dringen, werden afgeslagen. Niet alle geheimen van de organisatie van deze Putsch zijn ontsluierd. Zij werd in Wenen door twee SS-officieren geleid, dr von Waechter en dr | ||||||||||
[pagina 398]
| ||||||||||
Weidenhammer. De Landesleitung van de illegale Oostenrijkse NSDAP die zich in München bevond, was van alle plannen op de hoogte. Von Wächter was eind Mei 1934 in Duitsland geweest en had er met Theo Habicht, de Oostenrijkse Landesleiter gesproken. Habicht was op 6 Juni door Hitler ontvangen.Ga naar voetnoot1 Volgens Goering had hij bij die gelegenheid bij Hitler de indruk gewekt dat een groot deel van het Oostenrijkse leger tegen de regering-Dollfuss wilde rebelleren, terwijl bij de Putsch in werkelijkheid slechts één SS-Standarte betrokken was. Na het mislukken zou Hitler Habicht dan ook met verwijten overstelpt hebben.Ga naar voetnoot2 Het is heel wel denkbaar dat de organisatoren van de Putsch de kansen op welslagen te rooskleurig voorgesteld hebben. Hoogst onwaarschijnlijk is het, dat Hitler niet minstens in brede lijnen geweten en goedgekeurd heeft wat voorbereid werd. Hij besefte vermoedelijk dat hij de kans op internationale complicaties zou verkleinen naarmate hij zich meer op de achtergrond hield. Op de dag van de Putsch zat hij in Bayreuth, voor ieder zichtbaar, naar Wagners opera ‘Rheingold’ te luisteren: perfect alibi.Ga naar voetnoot3 Natuurlijk haastte hij zich, de mislukte opstand te desavoueren. Von Papen werd in bijzondere missie naar Wenen gestuurd. Na de 25ste Juli begon eerst recht de illegale periode van de Oostenrijkse NSDAP. Uit Duitsland ontving zij voortdurend steun. Al haar formaties stonden met de overeenkomstige formaties van de Duitse NSDAP in contact. Haar telkens wisselende leiding bepaalde echter tot op zekere hoogte zelfstandig de koers. Zolang zij gevaarlijke blamages als de Juli-Putsch vermeed, kwam dat Hitler niet slecht van pas: uiteindelijk diende zij toch zijn belangen. De Anschluss was geen moment uit zijn gedachten: eerst moest Duitsland echter militair sterk genoeg zijn. Toen hij Italië aan zijn zijde had gehaald, wist hij dat de dagen van het regime van Dollfuss' opvolger Schuschnigg geteld waren. Alle groepen in Oostenrijk die dat regime ondermijnden, steunde hij. Daar was de illegale NSDAP in wier leiding, mede onder de druk van de vervolging, na 1936 extremistische elementen steeds meer invloed kregen: de illegale Landesleiter, Hauptmann Leopold, een militante snorrebaard, was voorstander van een | ||||||||||
[pagina 399]
| ||||||||||
tweede, maar dan beter voorbereide Putsch. Daar was ook de Nationale Opposition - een groep lieden van wie de Weense advocaat dr Arthur Seyss-Inquart een der voornaamste was - die langs lijnen van geleidelijkheid een vorm van Anschluss van Oostenrijk aan Duitsland wilde bewerkstelligen, waarbij Oostenrijk zijn nationale identiteit niet geheel zou verliezen. Dat was ook het doel van von Papen. Hitler liet hen allen doorwroeten. Het was hem om het even zolang de Nationale Opposition, waaruit Schuschnigg na 1936, hopend de Nazi's de wind uit de zeilen te nemen, enkele vertegenwoordigers in zijn kabinet opnam, meer effectieve macht kreeg en zolang de illegale NSDAP geen situatie forceerde waaruit gewapende strijd zou kunnen voortvloeien. Hauptmann Leopold beschouwde Seyss-Inquart en von Papen echter als slappe aanpappers, als verraders van een heilige zaak. In 1937 verbood hij zijn partijgenoten, enig contact met hen te onderhouden. De angst, zijn greep op de ontwikkeling te verliezen, dreef hem in steeds avontuurlijker richting. Nieuwe Putsch-plannen werden opgesteld. Schuschniggs regering kreeg na een razzia op het hoofdkwartier van de illegale NSDAP de bewijzen in handen: enkele medewerkers van Leopold werden gearresteerd. Hitler sloeg die ontwikkeling met bezorgdheid gade. Hij was er van overtuigd dat hij nog in 1938 langs evolutionaire weg zijn doel kon bereiken. Schuschnigg wist hij zo onder druk te zetten dat deze zich tot een bespreking in Berchtesgaden bereid verklaarde waar hem op 12 Februari 1938 belangrijk grotere machtsposities voor de Nationale Opposition afgeperst werden: zo zou Seyss-Inquart minister van binnenlandse zaken worden. Hevige teleurstelling bij Leopold! Deze gaf order, op grote schaal ongeregeldheden te plegen; een van zijn medewerkers zei in die dagen ‘dat zelfs de Führer geen recht bezat, zich met Oostenrijkse aangelegenheden te bemoeien.’Ga naar voetnoot1 Toen was Hitler's geduld uitgeput. Leopold werd negen dagen na het accoord van Berchtesgaden naar Duitsland ontboden en Hitler goot de fiolen van zijn toorn over hem uit, zeggend: ‘dat de acties van de Landesleitung waanzinnig waren geweest (het opstellen van talrijke verslagen van besprekingen met hem en andere personen die de politie in handen waren gevallen; het voorbereiden van plannen voor samenzweringen en plannen voor het binnenrukken van het Duitse leger, enz.). Hij was er dit keer in geslaagd de moeilijkheden uit de weg te ruimen. Indien de diplomatieke situatie echter anders geweest was, konden die acties hem in de pijnlijkste en vernederendste moeilijkheden brengen.’De stamelende Leopold werd op staande voet ontslagen. Toen werd zijn opvolger Klausner binnengeroepen: ‘De Führer ...gaf hem een lange uiteenzetting van de wijze waarop de partij in Oostenrijk geleid moest worden. Illegale activiteit moest in legale activiteit | ||||||||||
[pagina 400]
| ||||||||||
omgezet worden. Hij wees op het geval van het geïnspireerde werk van Gauleiter Bürckel in het Saargebied die eerst alles wat enigszins bruikbaar was, in een ‘Deutsch Front’ verenigd had en die daarna uit het Saarfront handig de partij opnieuw georganiseerd had. De situatie en de taak in Oostenrijk was dezelfde.’Klausner moest dus met Seyss-Inquart samenwerken. Van deze had Hitler ‘een goede indruk: zijn persoonlijkheid was niet te krachtig.’Ga naar voetnoot1 De nieuwe partijleiding gaf Hitlers directieven door. Bij tienduizenden stroomden de Oostenrijkse NSDAP-ers onder dekking van Seyss-Inquart de organisaties van een nieuw ‘Vaderlands Front’ binnen. Zij roken dat de grote verandering op til was. Begin Maart 1938 was er in heel Oostenrijk al geen materiaal voor hakenkruisvlaggen en geen bruine stof meer te krijgen. Schuschnigg zag dat hem de grond onder de voeten wegzonk. Al enige tijd dacht hij er over, een volksstemming te houden waarvan de gunstige uitslag - tenslotte was niet meer dan ongeveer een derde van het volk nationaal-socialistisch - nationaal en internationaal zijn positie zou versterken. Op Dinsdag 8 Maart besloot hij tot dat desperate hulpmiddel zijn toevlucht te nemen en op Woensdag 9 maakte hij in een toespraak te Innsbruck zijn besluit bekend. Het was voor de nieuwe leiders der Oostenrijkse NSDAF geen geheim meer: door verraad van de secretaresse van een van Schuschniggs naaste medewerkers die in het geheim partijlid was, kenden zij het plan al sinds Dinsdagavond. Dat moest voorkomen worden! Maar wat dacht Hitler? Buiten zichzelf van woede dat Schuschnigg, zijn spel doorziende, de evolutionaire Anschluss trachtte te verijdelen, had Hitler op de dag dat Schuschnigg sprak, besloten in de kortst mogelijke tijd de Oostenrijkse regering ten val te brengen en desnoods het land militair te bezetten. Daartoe moest alles geïmproviseerd worden. De generale staf bezat geen invasieplan, de meeste hoofdofficieren waren toevallig op dienstreis, generaal von Reichenau, bevelhebber van een der legergroepen, woonde in Cairo een zitting van het Internationaal Olympisch Comité bij, de chefstaf van de Luftwaffe was aan het ski-en in Zwitserland. Haastig naar Berlijn ontboden, moesten deze militairen in twee dagen tijd de door Hitler bevolen Einmarsch voorbereiden: Zaterdag moesten zij bij het krieken van de dag Oostenrijk binnenrukken. Generaal Guderian die met zijn tanks de voorhoede zou vormen, had Vrijdagavond nog geen stafkaarten: hij moest zich met Baedekers behelpen. Die Vrijdagavond was de zaak echter al beslist. Op Woensdagmorgen had Seyss-Inquart met de partijleiding van de Oostenrijkse NSDAP overleg gepleegd; besloten was dat hij tegen de volksstemming protest zou aantekenen. 's Middags deed hij zulks. 's Avonds ging naar de Gauleitungen het parool uit dat de NSDAP niet | ||||||||||
[pagina 401]
| ||||||||||
aan het plebisciet zou deelnemen; nadere instructies waren op komst. Daags daarna, Donderdag, besloot de partijleiding in de middag, Vrijdag de halve SS en SA de straat op te sturen; 's avonds arriveerde een boodschapper van Hitler: de partij had vrijheid, naar eigen inzicht te handelen. Op de beslissende Vrijdag kwam Seyss-Inquart in de ochtend weer met de partijleiding bijeen. Afgesproken werd dat hij aan Schuschnigg een politiek ultimatum zou stellen: het plebisciet moest uitgesteld worden. Ongeveer tegelijkertijd kwam een ultimatum uit Berlijn binnen: werd Seyss-Inquart niet binnen twee uur tot Bondskanselier benoemd, dan zou Duitsland Oostenrijk militair bezetten. Met het stellen van die eis ging Hitler verder dan Seyss-Inquart wenste. Ook Seyss-Inquart vond dat het plebisciet ingetrokken moest worden, maar hij was geen voorstander van zo fors optreden. Toen hij Schuschnigg Hitlers ultimatum, voorlas, stonden de tranen hem in de ogen. Hij die buiten Oostenrijk als de aartsverrader beschouwd zou worden, maakte die dag ‘de indruk van een hulpeloze, verlegen man die voortgeschoven en voor voldongen feiten gesteld werd.’Ga naar voetnoot1 Zelf voelde hij zich, schreef hij na de oorlog, ‘als een soort telefoonjuffrouw tussen Berlijn en Wenen’.Ga naar voetnoot2 De gebeurtenissen sleurden hem mee. Via hem en anderen lieten Hitler en Goering (die namens Hitler optrad), Schuschnigg en na diens aftreden president Miklas het ene intimiderende ultimatum na het andere stellen. Miklas weigerde aanvankelijk hardnekkig Seyss-Inquart als Schuschniggs opvolger te aanvaarden. Zich door de Führer gedekt wetend, gaf de partijleiding daarop in de vroege avond de partijformaties bevel, in Wenen en elders de macht over te nemen. Van Berlijn uit dicteerde Goering om negen uur de tekst van een telegram waarin Seyss-Inquart namens de voorlopige regering - die nog niet bestond! - de Duitse regering verzocht troepen te zenden om rust en vrede in Oostenrijk te herstellen. Dat telegram had men in de Rijkskanselarij dringend nodig om de invasie waartoe al bevel gegeven was, jegens de buitenwereld te motiveren. Had Seyss-Inquart geen tijd om het te versturen dan was het voldoende indien men hoorde dat hij er ‘accoord’ mee was. Een uur later was zijn ‘accoord’ in de Berlijnse Rijkskanselarij ontvangen. Onmiddellijk maakte de Duitse radio de tekst bekend. Later in de avond zwichtte Miklas. De Oostenrijkse NSDAP was toen echter al zozeer meester van de situatie dat omstreeks het middernachtelijk uur uit Wenen naar het Auswärtige Amt getelefoneerd werd dat het binnenrukken van de Duitse troepen niet door hoefde te gaan. Wat te doen? Hitlers adjudant werd opgebeld en deze besloot de Führer in zijn | ||||||||||
[pagina 402]
| ||||||||||
slaap te storen. Diens geïrrteerde antwoord luidde ‘dat de voorbereidingen voor de intocht niet meer tegen te houden waren’.Ga naar voetnoot1 Op Zaterdag 12 Maart trokken Guderians tanks bij het krieken van de dag de grens over. Hitler reed zijn geboorteland binnen. ‘Het is niet mogelijk, met woorden te beschrijven op welke wijze hij door de Oostenrijkers begroet werd’, schreef later iemand die in een auto achter de zijne reed, ‘... Ik heb nooit in mijn leven mensen gezien die zo geëxalteerd waren en zo door vreugde in vervoering gebracht.’Ga naar voetnoot2 Een dag later werd de Anschluss afgekondigd.
٭
Wij pretenderen geenszins, in dit beknopt relaas alle factoren aangegeven te hebben die bij voorbereiding en uitvoering van de Oostenrijkse Anschluss een rol gespeeld hebben. Hoe belangrijk was het internationale aspect! Wij hebben het verwaarloosd. Ons kwam het er in de eerste plaats op aan, met enkele feiten en omstandigheden aan te tonen dat deze Anschluss een heel wat ingewikkelder proces geweest is dan de publieke opinie buiten Duitsland in 1938 en volgende jaren aangenomen heeft. Zij vormt er een fraai voorbeeld van hoe Hitler verschillende hem gunstige ontwikkelingen tegelijk tot rijpheid kon laten komen om op het laatste moment de situatie door beslist ingrijpen te forceren. Die ontwikkelingen waren echter tot op zekere hoogte ‘autonoom’, d.w.z. dat zij zich zonder enig speciaal ingrijpen van Hitlers kant voltrokken. De rechtstreekse uitvoering van zijn ‘evolutionaire’ politiek berustte in Oostenrijk bij niet-partijgenoten; van de actie van zijn partijgenoten trok hij profijt, - hij had er, zoals wij zagen, ook veel last van. In het optreden der Sudetenduitsers is dit ‘autonome’ element nog sterker geweest. Lag dat ook niet voor de hand? De Oostenrijkse NSDAP had van 1925 af organisatorisch deel uitgemaakt van Hitlers beweging; hij was haar directe Führer. In Tsjechoslowakije echter, was de Deutsche Nationalsozialistische Arbeiterpartei (DNSAP), in 1918 opgericht, een zelfstandige formatie, stevig geworteld in de Sudetenduitse gemeenschapGa naar voetnoot3. Ja wij zagen zelfs dat bij geen enkele Duitse groep buiten Duitsland in 1933 in zo hoge mate de factoren aanwezig waren die tot het ‘autonoom’ ontstaan van een pro-Duitse massabeweging konden leiden. Misschien had de DNSAP zich tot die massabeweging kunnen ontwikkelen; het is niet zeker: de partij bezat een grote aanhang doch had | ||||||||||
[pagina 403]
| ||||||||||
ook veel weerstand opgewekt. In elk geval kreeg zij de kans niet, de vleugels breder uit te slaan. Verontrust door Hitlers optreden - zij kenden de Duitsers! - besloten de Tsjechische autoriteiten de DNSAP te ontbinden. Zulks geschiedde op 3 October 1933. De voornaamste leiders, Hans Krebs en Rudolf Jung - Hans Knirsch was kort tevoren overleden - vluchtten naar Duitsland. Krebs en Jung hadden de slag zien aankomen. Zij hadden met zekere Konrad Henlein contact opgenomen, een bankemployé, die in 1925 turnleraar geworden was van de oudste Sudetenduitse turnvereniging en er nadien in geslaagd was, een turnverbond op te richten dat een kwart millioen leden telde en ideologisch tegen het nationaal-socialisme aanleunde. Kon Henlein, aldus de vraag van Krebs en Jung, de DNSAP gecamoufleerd voortzetten? Henlein voelde er niet veel voor. De DNSAP was één partij uit vele. Zijns inziens was het nodig dat alle partijen der Sudetenduitsers zich tot een nieuwe gemeenschap verenigden. In de zomer van 1933 besprak Henlein dat plan met de leiders van verschillende groeperingen. Hij had geen succes. Toen besloot hij, zelfstandig op te treden. Op 1 October 1933 riep hij alle Sudetenduitsers op, onder zijn leiding een nieuwe volksbeweging te vormen, het Sudetendeutsche Heimatfront, teneinde in gemeenschappelijke strijd te trachten, de positie der Sudetenduitsers binnen het raam der Tsjechoslowaakse republiek te verbeteren. Het begin van het Heimatfront was bescheiden: met ‘geleende schrijfmachines’ en ‘snel bij elkaar gebedelde oude tafels’Ga naar voetnoot1 werd een eerste bureau ingericht. De organisatie breidde zich snel uit. Er heerste in het Sudetengebied massale werkloosheid en de oude haat tegen de Tsjechen uitte zich bij een aanzienlijk deel van de bevolking in de beschuldiging dat Praag het Sudetenduitse volksdeel opzettelijk wilde uitroeien. De verbittering was groot. Er moest ‘iets gedaan’ worden. Bij honderdduizenden stroomden de leden toe en in Mei 1935, bij de eerste verkiezingen waaraan Henleins beweging deelnam (zij had inmiddels haar naam, Sudetendeutsche Heimatfront, moeten veranderen in Sudetendeutsche Partei, SDP), kreeg zij ruim 62% van alle Sudetenduitse stemmen. Het was een beslissende overwinning. Alleen al de opheffing der werkloosheid in Duitsland had de grote massa van Henleins Sudetenduitse volgelingen Hitler doen beschouwen als een staatkundig tovenaar. Wanneer hij voor de radio sprak, hingen zij aan zijn lippen. Bij intuïtie begrepen zij dat de groeiende kracht van het Duitse Rijk uiteindelijk een situatie zou doen ontstaan waarin zij zich uit het verband van de gehate Tsjechoslowaakse republiek zouden kunnen losmaken. Dat kon men natuurlijk niet openlijk zeggen! Men mocht van de SDP niet verwachten dat zij dat deed. ‘Op vergaderingen en in openbare redevoeringen werd zelfs het tegendeel gezegd. In zijn | ||||||||||
[pagina 404]
| ||||||||||
hart echter vermoedde ieder het al: Konrad Henlein was toch des Führers stadhouder.’Ga naar voetnoot1 Of Henlein het aanvankelijk zelf ook zo zag, is niet zeker. In November 1937 schreef hij in een aan Hitler gericht memorandum dat het de leiders van zijn beweging ‘als resultaat van hun diepgaande politieke ervaring van meet af aan duidelijk was dat een compromis tussen Duitsers en Tsjechen in Tsjechoslowakije niet mogelijk [was]’ en dat redevoeringen en voorstellen waarin zij, soms onder gedeeltelijke afwijzing van de nationaal-socialistische ideologie, wèl op een vergelijk aangedrongen hadden, alleen maar bedoeld waren geweest, ‘de Tsjechen voor het oog van de wereld in het ongelijk te plaatsen.’Ga naar voetnoot2 Tijdens de oorlog zei Henlein eveneens bij enkele gelegenheden dat zijn SDP van den beginne af een gecamoufleerde nationaal-socialistische beweging geweest was.Ga naar voetnoot3 Anderen beweren daarentegen dat Henlein aanvankelijk een vèrgaande vorm van autonomie binnen Tsjechisch staatsverband voor mogelijk en wenselijk hield en dat de critiek op het Nazi-systeem die hij bijvoorbeeld in 1934 in het publiek uitte, toentertijd oprecht gemeend was.Ga naar voetnoot4 Feit is in elk geval, dat binnen de SDP meermalen heftige conflicten ontstonden omtrent de te volgen weg, waarbij zich een pro- en een anti-Duitse richting aftekenden, en dat er in Duitsland velen waren, vooral in de kringen van de SS, die Henlein en de SDP wantrouwden. De Sicherheitsdienst sloeg zijn beweging nauwkeurig gade. Gedurende de eerste jaren waren de betrekkingen tussen het Derde Rijk en de SDP niet zeer intiem. De Tsjechen beweren dat de Volksbund für das Deutschtum im Ausland de SDP in 1933 een flink subsidie deed toekomen en dat Henlein voor de kostbare verkiezingscampagne van 1935 financiële steun ontving van de NSDAP.Ga naar voetnoot5 Het is mogelijk; bewijzen zijn tot dusver niet gepubliceerd. Wel staat vast dat het Auswärtige Amt er na de grote overwinning van de SDP in Mei van dat jaar toe overging, de partij in het geheim aanzienlijke bedragen te doen toekomen: per maand werd 12.000 Rm. via de Duitse legatie in Praag aan Karl Hermann Frank uitbetaald, een gesjeesd student, later boekhandelaar, die als Henleins verbindingsman optrad; 3.000 Rm. bleef in Berlijn voor de financiering van het verbindingsbureau - Büro Bürger - dat Henlein ter plaatse onderhield.Ga naar voetnoot6 Henlein bezocht herhaaldelijk Berlijn. Volgens de Tsjechen zou hij al in 1936 bij Hitler zijn geweest om diens ‘morele | ||||||||||
[pagina 405]
| ||||||||||
steun’ in te roepen.Ga naar voetnoot1 Alweer: het is mogelijk, maar de gepubliceerde bewijzen zijn niet overtuigend.Ga naar voetnoot2 Henlein moet er zich toen in elk geval ten volle bewust van zijn geweest dat hij, door Tsjechoslowakije te ontwrichten, Hitler grote diensten bewees. Daarop beroemde hij zich in zijn al eerder genoemd memorandum van November 1937, een lang stukGa naar voetnoot3 dat op de gehele ontwikkeling na 1933 terugzag en, aldus de auteur, aantoonde hoe dringend de noodzaak was ‘voor een discussie van fundamentele beginselen tussen de leiders van het Reich en de leiders van de Volksduitse groepen met betrekking tot de politiek die de Sudetenduitse Partij voortaan zou voeren.’ Blijkbaar had zulk een discussie eerder nog niet plaats gevonden. Op 4 Februari 1938 herhaalde Henlein in een onderhoud met de Duitse gezant in Praag zijn verzoek om direct contact. Vijf weken later deed de Anschluss een golf van hooggestemde verwachtingen door het Sudetengebied vloden. De ‘bevrijding’ naderde! De spanning steeg. Men noemde al data waarop Hitler zou binnenrukken en gaf van mond tot mond een hoopvol rijmpje door: ‘Im März macht der Führer Scherz,
Im April macht er was er will,
Im Mai holt er sich die Tschechei,
Und im Juni, wenn die Blumen blühn,
Ist Prag bereits so deutsch wie Wien.’Ga naar voetnoot4
Henlein kon de ontwikkeling niet meer beheersen. Wat verder te geschieden stond, bepaalde Hitler. Eindelijk, op 28 Maart 1938, vond de bespreking met Hitler plaats waarop Henlein al vier maanden tevoren aangedrongen had. Hess, von Ribbentrop en Lorenz, hoofd van de Volksdeutsche Mittelstelle, waren ook aanwezig; de conferentie duurde drie uur. Hitler zei dat hij vastbesloten was, het Sudetenduitse vraagstuk in de naaste toekomst op te lossen en dat Henlein, die in het Sudetengebied en in Duitsland aan verschillende aanvallen blootstond, op zijn volledige steun kon rekenen: ‘Gij zult van morgen af mijn stadhouder zijn’, zei Hitler. Henleins taak was het, Praag onder toenemende druk te plaatsen door een accoord te voorkomen. Dat beloofde hij. ‘Wij moeten altijd zoveel vragen dat we | ||||||||||
[pagina 406]
| ||||||||||
nooit tevredengesteld kunnen worden’, was zijn conclusie. ‘De Führer keurde deze opvatting goed.’Ga naar voetnoot1 Daarmee had Henlein zijn politiek bepaald. Practisch de gehele Sudetenduitse bevolking stond achter hem. De helft van alle volwassenen was ingeschreven lid van zijn beweging. De resterende burgerlijke partijen gingen tot ontbinding over. Bij de verkiezingen op 22 Mei 1938 behaalde hij 92% van alle Duitse stemmen. Diezelfde dag hield hij een nieuwe ‘fundamentele bespreking’ met HitlerGa naar voetnoot2, en in de weken en maanden die volgden, schroefde hij bij ieder Tsjechisch compromis-voorstel zijn eisen omhoog, zodoende Hitler de argumenten toespelend die deze nodig had om rechtstreeks en via Londen en Parijs maximale pressie op de Tsjechoslowaakse regering uit te oefenen. Henlein richtte ook een semi-militair corps op, de Freiwilliger Schutzdienst, om op een burgeroorlog voorbereid te zijn. Detachementen van deze Schutzdienst werden door de Abwehr in Duitsland geoefend: de leden slipten des nachts weer de grens over en namen wapens mee. Zo naderde de crisis. Op 12 September 1938 zei Hitler, sprekend vanuit Neurenberg, dat hij de Sudetenduitsers zou redden. ‘Indien deze gemartelde schepselen uit zichzelf geen recht en geen hulp kunnen vinden, zullen ze beide van ons krijgen!’ riep hij uitdagend uit. Een explosie in het Sudetengebied volgde: ‘Nauwelijks heeft de Führer uitgesproken, of menigten stromen de straat op. Duizenden en tienduizenden verzamelen zich in de steden en dorpen, de mensen omarmen en kussen elkaar van vreugde en innerlijke blijdschap, zij roepen ‘Leve de Führer!’ en ‘Leve Konrad Henlein!’ en weten nauwelijks wat ze met hun uitgelatenheid moeten beginnen.’Ga naar voetnoot3Diezelfde avond braken de eerste ongeregeldheden uit. De volgende dag kondigden de Tsjechen in de grensdistricten de staat van beleg af. Henlein brak alle onderhandelingen af, vluchtte de grens over, riep op de 15de zijn volgelingen tot rebellie op en verzamelde ruim 20.000 mannelijke vluchtelingen in een Freikorps-Henlein dat op talrijke plaatsen kleine grensgevechten met de Tsjechen leverde. De militaire rebellie van de Sudetendeutsche Partei werd door de Tsjechische regering gemakkelijk onderdrukt. Zij had nu eenmaal haar beste troepen in de grensdistricten liggen waar de Sudetenduitsers woonden. Velen vluchtten, anderen doken onder. De stemming sloeg om. Met het verdwijnen der kaders wist de Sudetenduitse bevolking niet meer, wat te doen. Waarom was Henlein gevlucht, neen erger: gedeserteerd? Was hij een lichtvaardig avonturier geweest? Figuren die dat al geruime tijd beweerd hadden, kwamen naar voren en zochten contact met Praag. Maar ook Praag had geen vrijheid van handelen meer. Nog geen twee | ||||||||||
[pagina 407]
| ||||||||||
weken later werd in München het doodvonnis over de Tsjechoslowaakse republiek uitgesproken. Begin October trokken de Duitse troepen in triomf de steden en dorpen van het Sudetengebied binnen. ‘En op de markt werden we ontvangen als overwinnaars na een veldslag’, aldus een Duits verslaggever, ‘en steeds weer zeggen de mensen: Das sind doch Soldaten, das ist doch etwas anderes. Unserer Wehrmacht: Sieg Heil!’Ga naar voetnoot1
٭
Voorstellingen samenvattend die tussen het aan de macht komen van Hitler en het uitbreken van de tweede wereldoorlog ontstaan waren, schreven wij aan het slot van het eerste deel, dat als Vijfde Colonne iedere groep buiten het nationaal-socialistische Duitsland beschouwd werd, ‘die bewust en in overeenstemming met de geheime instructies van Duitse autoriteiten een activiteit ontplooide die de territoriale expansie van Duitsland bevorderde.’ De Oostenrijkse NSDAP en de Sudetendeutsche Partei zijn in de hoogst denkbare mate dergelijke groepen geweest. De Oostenrijkse NSDAP was het van meet af aan, de Sudetendeutsche Partei werd het. Zonder het optreden van deze beide bewegingen zijn de Anschluss van Oostenrijk en de desintegratie van Tsjechoslowakije in de vormen waarin zij zich voorgedaan hebben, ondenkbaar. Toen Hitler in 1938 deze formidabele overwinningen boekte, bevonden zich buiten Duitsland in tien landen en gebieden Duitse groepen die zich als minderheid verdrukt voelden en bij wie in meerdere of mindere mate de andere factoren werkzaam waren die het ontstaan van een politieke Vijfde Colonne konden bevorderen: Zuid-Tirol, de Sowjet-Unie, Zuidwest-Afrika, Memel, Estland, Letland, Hongarije, Roemenië, Polen, Zuid-Slavië; tien groepen die Hitler van zich uit gaarne eerst tot politieke, daarna tot militaire Vijfde Colonne omgevormd had. Dat was hem niet altijd mogelijk. Het paste ook niet altijd in zijn concrete plannen. De Volksduitsers in Zuid-Tirol moesten passief blijven. Dat deden zij. De Volksduitsers in de Sowjet-Unie kon hij niet bereiken. De Duitsers in Zuidwest-Afrika woonden te ver weg. De Volksduitsers in het Memelgebied kregen wèl een actieve rol te vervullen. Hun nationaal-socialistische leider, dr Neumann, werd in Februari 1938 vrijgelaten. Hij hervatte zijn activiteit en volgde daarbij de instructies die hij via de Duitse consul-generaal in Memel ontving. Zijn eerste taak was, de jeugdige heethoofden die er op los wilden slaan, in bedwang te houden en een politiek eenheidsfront te formeren. Eind Juli '38 bond von Ribbentrop hem dat op het hart. Onder Duitse pressie | ||||||||||
[pagina 408]
| ||||||||||
hief de Litause regering vier maanden later de staat van beleg op waarin het gebied sinds 1926 verkeerd had. Een politieke uitbarsting volgde: ‘binnen enkele dagen werd de Duitse groet bijna overal gehoord terwijl jeugdige personen, Duitse liederen zingend, in groepen door de straten marcheerden.’Ga naar voetnoot1 Neumann kreeg begin December opdracht, het ontstaan van incidenten te voorkomen: eerst moest blijken dat de bevolking achter hem stond. Dat bleek twee weken later toen op de nationaal-socialistische eenheidslijst 87% van alle stemmen uitgebracht werd. Eerst toen was Hitler bereid, hem te ontvangen. Eind December kreeg Neumann de toezegging dat het Memelgebied binnen drie of vier maanden heim ins Reich zou kunnen keren; dat moest hij bij de bepaling van zijn tactiek zorgvuldig in het oog houden; de Volksdeutsche Mittelstelle zou hem door bemiddeling van het hoofd van het bureau van de Sicherheitsdienst in Tilsit regelmatig instructies doen toekomen. Men hield in Berlijn rekening met de mogelijkheid dat Litauen niet zou bukken en bereidde dus maatregelen voor een militaire bezetting voor waarbij de Volksduitsers een belangrijke rol zouden spelen: er werden stoottroepen opgeleid door instructeurs van de SA die men het gebied binnengesmokkeld had. Hitler wist echter vijf dagen na zijn intocht in Praag door politieke druk het pleit zonder strijd te beslechten: op 20 Maart 1939 liet hij door von Ribbentrop de eis stellen dat Litauen het Memelgebied terstond zou prijsgeven; geschiedde zulks niet, dan zou Duitsland tot militaire maatregelen overgaan. De Litause regering zwichtte. Het was de laatste zonder oorlog behaalde territoriale overwinning die het Derde Rijk boekte. Van de pressie die de Volksduitsers in Estland en Letland op Moscou konden uitoefenen, maakte Hitler geen gebruik: in de herfst van 1939 werden beide groepen door hem naar Polen verplaatst. Vier groepen blijven over: de Volksduitsers in Hongarije, Roemenië, Polen en Zuid-Slavië. In alle vier gevallen bewerkstelligden de Anschluss van Oostenrijk en de ineenstorting van Tsjechoslowakije dat, zoals wij zagen, nationaal-socialistische elementen zich met steun van Berlijn van de politieke leiding der volksgroepen meester maakten. Vier politieke Vijfde Colonnes ontstonden. Twee van de staten waar zij werkzaam waren, werden slachtoffer van Hitlers gewapende aggressie: Polen en Zuid-Slavië. Het zijn de twee enige staten geweest waar wij aanwijzingen vonden voor militair Vijfde-Colonne-werk op aanzienlijke schaal. |
|