De Duitse Vijfde Colonne in de Tweede Wereldoorlog
(1953)–L. de Jong– Auteursrecht onbekend
[pagina 315]
| |
Derde deel
| |
[pagina 317]
| |
Hoofdstuk XV
| |
[pagina 318]
| |
Het merkwaardige feit doet zich echter voor dat men in gans andere historische situaties waarin van geen nationaal-socialistische Duitse Vijfde Colonne sprake was, in het gevoels- en gedachteleven van de gemeenschap die daadwerkelijk aangevallen werd of zich acuut bedreigd voelde, ons ‘hoofdthema’ terug kan vinden, veelal nagenoeg gelijkluidend aan de formulering die wij uit de voorstellingen betreffende de Duitse Vijfde Colonne afleidden. Zo beweerde na de Japanse aanval op de Amerikaanse vloot bij Pearl Harbor (7 December 1941) de Amerikaanse minister van marine, dat door de omstreeks 160.000 Japanners die op de Hawaii-eilanden woonden (de meesten hunner waren Amerikaanse staatsburgers) ‘het effectiefste Vijfde-Colonne-werk van de ganse oorlog uitgevoerd [was], misschien op Noorwegen na.’Ga naar voetnoot1 Zij hadden, werd gemeld, op Amerikaanse soldaten geschoten; ze hadden de wegen versperd; ze hadden in velden met suikerriet grote pijlen gesneden die in de richting van militaire installaties wezen; hun groentekooplieden hadden nauwkeurig de inkopen van de Amerikaanse marine geregistreerd om daaruit de bewegingen van de Amerikaanse vloot af te leiden.Ga naar voetnoot2 ‘Damn them!’ werd in Washington in het Huis van Afgevaardigden uitgeroepen.Ga naar voetnoot3 Overeenkomstige beschuldigingen werden, kort nadat Japan Amerika aangevallen had, tegen omstreeks 110.000 Amerikaanse staatsburgers van Japanse afkomst geuit, de z.g. Nisei, die in Californië woonden. Van hen werd gezegd dat zij nacht voor nacht aan Japanse onderzeeërs die voor de havens op de loer lagen, honderden lichtsignalen gaven; dat zij met die onderzeeërs door middel van talrijke geheime zenders in verbinding stonden; dat zij bloembedden hadden aangelegd, tomaten hadden geplant of hooi op rekken hadden geplaatst in de vorm van tekens, wijzend in de richting van vliegvelden en vliegtuigfabrieken; dat zij aanzienlijke wapenvoorraden verzameld hadden en dat zij de groente die zij aan Amerikaanse huisvrouwen verkochten, vergiftigden.Ga naar voetnoot4 De animositeit tegen hen werd zo intens dat de autoriteiten hen in de lente van 1942 en bloc van hun vrijheid beroofden en in kampen op de hoogvlakten in het Rotsgebergte interneerden. Voor het zover was, waren echter zeven Nisei vermoord; anderen waren afgeranseld of met messen gestoken; verkrachtingen of pogingen daartoe waren ook voorgekomen.Ga naar voetnoot5 Zoeken wij perioden van spanning of conflict op die aan de tweede wereldoorlog voorafgaan, dan ontmoeten wij gelijkluidende of overeenkomstige voorstellingen. | |
[pagina 319]
| |
Toen men in 1938 in Tsjechoslowakije een oorlog met Duitsland voor waarschijnlijk hield, deed in Praag het verhaal de ronde, dat de Duitsers ter plaatse in hun kliniek duizenden cultures van typhusbacillen klaargemaakt hadden om er na het uitbreken van een oorlog het drinkwater mee te vergiftigen; gezegd werd voorts, dat leden van de Henlein-beweging de naam van de hoofdstad met lichtgevende verf op het dak van de Duitse Universiteit geschilderd hadden als wegwijzer voor Duitse bommenwerpers.Ga naar voetnoot1 In de Spaanse burgeroorlog zag een buitenlands bezoeker bij Saragossa dat van achter het front der regeringstroepen lichtsignalen aan de vijand gegeven werden; dat gebeurde, hoorde hij, ‘iedere avond.’Ga naar voetnoot2 Kort vóór het uitbreken van die oorlog waren in Madrid honderden vrouwen in paniek geraakt bij het vernemen van het gerucht ‘dat nonnen vergiftigde bonbons onder de Madrileense kinderen rondgedeeld hadden en dat de stadsziekenhuizen al vol lagen met de slachtoffertjes.’Ga naar voetnoot3 Hoe was het in de eerste wereldoorlog? Ons ‘hoofdthema’ klonk er allerwege op. In Augustus '14, de eerste oorlogsmaand, werd in Frankrijk gezegd dat zich talrijke Duitse officieren in Frans uniform in Parijs en omgeving bevonden om er de bruggen te vernielen. Twee zouden met valse papieren het ministerie van oorlog binnengedrongen zijn.Ga naar voetnoot4 Ook op het Franse platteland waren velen van de aanwezigheid dier verkleed rondtrekkende Duitse officieren overtuigd: in verschillende plaatsen werden kettingen over de wegen gespannen om alle verkeer aan te houden en te controleren.Ga naar voetnoot5 Men geloofde voorts dat talrijke Duitse arbeiders, reizigers en artisten die in de weken en maanden voorafgaand aan het uitbreken van de oorlog, Frankrijk waren binnengekomen om er, naar zij zeiden, werk te zoeken, in werkelijkheid spionnen waren; honderden hunner werden gearresteerd. Ook de Duitse dienstmeisjes golden als verdacht; het licht in hun zolderkamertje ‘was een afgesproken teken’.Ga naar voetnoot6 Een speciale actie richtte zich tegen de Zwitserse, ten dele met Duits kapltaal werkende firma ‘Maggi’ die er van beschuldigd werd, vergiftigde melk te leveren en die bovendien al jaren te voren aan de achterkant van haar over het ganse land verspreide reclame-borden geografische aanwijzingen voor het Duitse invasieleger aangebracht zou bebben. De Franse regering gelastte op 18 Augustus 1914, alle borden te verwijderen. Vele ‘Maggi’-winkels werden geplunderd en in brand gestokenGa naar voetnoot7. Het verwijderen. der borden geschiedde ook in België. Toen enkele weken later bij de Belgische grens de sterke vesting Maubeuge viel, werd als verklaring daar- | |
[pagina 320]
| |
voor aangenomen dat de zware Duitse kanonnen waarmee de beschieting had plaats gevonden, opgesteld waren op betonnen funderingen die in de omgeving woonachtige Duitsers lang voor de oorlog onopvallend in de vorm van tennisbanen of garagevloeren hadden laten aanleggen. Duitse landeigenaren zouden er munitie in hun kelders verborgen hebben; zij waren, werd gezegd, in werkelijkheid artillerie-officieren geweest en hun bedienden en landarbeiders ‘Duitse soldaten die verkapt de vijandelijke invasie voorbereid hadden.’Ga naar voetnoot1 Het verhaal van de betonnen funderingen te Maubeuge werd ook in Engeland grif geloofd. Daar meende men allerwege overeenkomstige, schijnbaar-onschuldige, in werkelijkheid uiterst gevaarlijke voorbereidingen te zien: betonnen opritten, betonnen tennisbanen, betonnen binnenplaatsen. Een Engels publicist die er in 1914-1915 de regering voortdurend van beschuldigde dat zij op het gebied der spionnage-bestrijding te laks was, ontving er bericht over ‘van een dozijn verschillende kanten’; werklieden hadden hem meegedeeld hoe overdreven-dik het beton was dat zij in veel gevallen hadden moeten storten.Ga naar voetnoot2 Tot uit Amerika, ja tot uit Californië werd de aanwezigheid van die sinistere kanon-funderingen gemeld. Het uit Frankrijk komende bericht van de ‘Maggi’-borden leidde er toe dat in Londen ‘schroevendraaier-groepen’ gevormd werden om de achterzijde van alle emaille-reclameborden te inspecteren.Ga naar voetnoot3 Veel mensen waren er voorts van overtuigd dat de Duitsers jarenlang op grote schaal systematisch in Engeland spionnage hadden bedreven; zo zouden er de waterleiding-installaties verkend zijn ‘door een groep rondtrekkende muzikanten die op straat droefgeestige wijsjes speelden maar in werkelijkheid Duitse officieren waren die hun ogen wijd open hadden’Ga naar voetnoot4; overal hadden Duitse kappers en juweliers zaken geopend, ook daar waar zij, naar men aannam, nooit hun brood konden verdienen; het aantal Duitse kellners was bedenkelijk hoog: spionnen!Ga naar voetnoot5 Van al deze lieden nam men aan dat zij na het uitbreken van de oorlog hun sluw bedrijf voortzetten; op honderden plaatsen werden lichtsignalen waargenomen; een geheime auto reed, zei men, door het land van waaruit radioberichten werden uitgezonden.Ga naar voetnoot6 In de Schotse hooglanden zouden Duitsers geheime benzine-voorraden gevormd hebben om er Zeppelins van nieuwe brandstof te voorzien; de autoriteiten loofden er een beloning van honderd pond uit voor ieder die inlichtingen kon verschaffen, leidend tot het ontdekken van dergelijke voorraden.Ga naar voetnoot7 Tal van personen werden er in die eerste periode van de oorlog van verdacht, vijandelijk agent te zijn | |
[pagina 321]
| |
- ook gewone Engelsen, ‘alleen maar omdat zij ‘er vreemd uitzagen’, omdat men gehoord had ‘dat zij fluisterden’, omdat zij ‘stemmen hadden als Duitsers’.’Ga naar voetnoot1 Op allen die van Duitse nationaliteit waren (dat waren bij het uitbreken van de oorlog 50.000 personen) of van Engelse nationaliteit doch van Duitse afkomst (8.000), concentreerde zich de verdenking. In November '14 werd hun verboden, in hotels of restaurants werkzaam te zijn; in December moesten zij, nadat de Duitse vloot enkele plaatsen beschoten had - naar men zeis geholpen, alweer, door talrijke lichtsignalen - de Oostelijke kustdistricten verlaten; in Mei 1915 toen het tot zinken brengen van de Lusitania tot het plunderen van vele Duitse zaken geleid had, besloot de regering onder pressie van de publieke opinie, alle vreemdelingen van vijandelijke nationaliteit te interneren; Britse staatsburgers van Duitse, Oostenrijkse of Hongaarse afkomst werden eveneens in groten getale van hun vrijheid beroofd.Ga naar voetnoot2 In Duitsland werd in de eerste dagen van Augustus '14 aangenomen dat talrijke Franse en Russische agenten zich, sommigen in Duits uniform, anderen als priesters of nonnen verkleed, in het land bevonden om spionnage te plegen of aanslagen uit te voeren. ‘Talloze Duitse officieren en soldaten werden lastig gevallen en gearresteerd omdat men hen voor verklede spionnen hield.’Ga naar voetnoot3 In Berlijn en elders werden priesters en nonnen op straat gemolesteerd; men maakte jacht op hen. Berichten dat in normaal uitziende auto's grote zendingen goud uit Frankrijk dwars door Duitsland naar Rusland onderweg waren, leidden er toe dat allerwege auto's aangehouden en doorzocht werden. Het ganse militaire verkeer dreigde vast te lopen.Ga naar voetnoot4 Enkele militairen en burgers die weigerden of verzuimden met hun auto te stoppen, werden doodgeschoten of gewond. ‘De ongevaarlijkste personen worden voor spionnen gehouden wanneer zij in hun uiterlljk iets van hun medemensen afwijken’, schreef de Engelse echtgenote van een Duits edelman.Ga naar voetnoot5 In diezelfde tijd verscheen in alle Duitse bladen het bericht dat verklede Franse officieren in Metz geprobeerd hadden, drinkwater met pest- en cholera-bacillen te vergiftigen.Ga naar voetnoot6 In München moest officieel tegengesproken worden dat de waterleiding vergiftigd was.Ga naar voetnoot7 De jacht op Franse agenten die in onopvallende auto's goud naar Rusland vervoerden, strekte zich ook tot Oostenrijk uit. In Rusland waren het de Volksduitsers die er van verdacht werden, met de vijand in contact te staan. De indruk dat de Volksduitse gemobili- | |
[pagina 322]
| |
seerden verraad pleegden, was zo sterk dat zij in 1915 van het Russische Westelijke front teruggetrokken en naar de Kaukasus gezonden werden om in het hooggebergte zware en gevaarlijke arbeid te verrichten. Men zei ‘dat de Duitse kolonisten Duitse voorposten in het Oosten waren en systematisch door de Duitse regering op de belangrijkste strategische punten waren gekoloniseerd.’Ga naar voetnoot1 Uit Wolhynië (West-Rusland) werden 200.000 Volksduitsers naar Siberië gedeporteerd. Van de Duitsers die sinds generaties in Ruslands Baltische provincies woonden, werd beweerd dat zij per radio of ‘met geheimzinnige telefoonlijnen’ met Oost-Pruisen in verbinding stonden en de Duitse schepen in de Oostzee lichtsignalen gaven.Ga naar voetnoot2 Uit Oost-Polen werden tijdens de Russische bezetting alle Volksduitsers ten getale van circa 140.000 verwijderd. Iedere Russische nederlaag heette resultaat te zijn van hun uitgebreide spionnage.Ga naar voetnoot3 In de Verenigde Staten werden in de eerste wereldoorlog vele verhalen die van de sinistere activiteit van Duitsers in den vreemde gewaagden, in brede kringen geloofd; men geloofde ook dat de Duitsers uit vliegtuigen vergiftigde versnaperingen voor kinderen afwierpen,Ga naar voetnoot4 en toen de oorlog met Duitsland een feit was (April 1917), raakte het publiek er langzamerhand van overtuigd ‘dat alle Duitsers die van 1914 tot 1917 in Amerika vertoefd hadden, zich met samenzweringen, en niets dan samenzweringen beziggehouden hadden.’Ga naar voetnoot5 Wat Zuid-Amerika betreft, sprak men tot in het Braziliaanse oerwoud toe van het Duitse gevaar; ‘men zag in de Duitse kolonisten verkapte militairen die, goed georganiseerd, op zekere dag in staat zouden zijn hun nieuwe vaderland te veroveren en het aan het Duitse Rijk te onderwerpen.’Ga naar voetnoot6 In Uruguay werden alle in vleesconservenfabrieken werkzame Duitsers ontslagen; men vreesde dat zij het voor Engeland bestemde vlees zouden vergiftigen.Ga naar voetnoot7 Doch het algemene, in de eerste wereldoorlog zo duidelijk opklinkende ‘hoofdthema’ (‘De vijand heeft verraders en verklede agenten in ons midden!’) is geen verschijnsel van de twintigste eeuw alleen geweest. Men vindt het ook in vroeger tijden. In Parijs hield men tijdens de Frans-Duitse oorlog van 1870-1871 een ware drijfjacht op Pruisische spionnen die men ‘zo ongeveer overal’ meende te zien. Men bestormde huizen waaruit, naar beweerd werd, licht- | |
[pagina 323]
| |
signalen aan de vijand gegeven waren.Ga naar voetnoot1 De Figaro berichtte dat men een zending Franse uniformen, geadresseerd aan de koning van Pruisen en bestemd om door diens agenten gebruikt te worden, op het laatste moment ontdekt en tegengehouden had.Ga naar voetnoot2 Koetsiers en kolensjouwers werden er van verdacht, spionnen te zijn - ‘de een herkende men aan het feit dat hij als een Duitser de leidsels in zijn linkerhand had; de ander daaraan dat zijn handen te zwart waren.’Ga naar voetnoot3 Twee generaties eerder, aan de vooravond van de Septembermoorden van 1792, heette Parijs vol aristocraten te zijn die zich als geestelijken, vol militairen die zich als burgers vermomd haddenGa naar voetnoot4 en de dag voor de verovering van de Bastille (14 Juli 1789) werd het Karthuizerklooster in Parijs bestormd: de monniken zouden wapens onder hun pij verborgen hebben! Er werd niets gevonden.Ga naar voetnoot5
٭
Zoids wij naast de in het eerste deel van ons boek geschetste voorstellingen betreffende de vermeende activiteit van de Duitse militaire Vijfde Colonne, in het tweede de feiten betreffende het werkelijk optreden dier Vijfde Colonne plaatsten, zo zouden wij ook de gelijkluidende of althans aan elkaar verwante beschuldigingen grondig kunnen gaan onderzoeken die men tijdens die oorlog en tijdens enkele vroegere oorlogen tegen gans andere groepen gericht heeft. Dat zou in sommige gevallen mogelijk zijn, in andere wellicht niet of niet meer. Het zou ons, hoe ook, te ver voeren. Met een enkel voorbeeld willen wij volstaan. Welaan dan: Van de Japanse burgers, woonachtig op de Hawaii-eilanden, is noch vóór, noch tijdens, noch na de overval op Pearl Harbor enige daad van spionnage of sabotage of van enige andere aard geconstateerd die men als Vijfde-Colonne-werk zou mogen betitelen; gespionneerd werd er slechts door de Japanse consulaten.Ga naar voetnoot6 Van spionnage, sabotage of pogingen tot het vormen van verzetsgroepen, ondernomen door de in Californië woonachtige Nisei, is evenmin iets gebleken; alle personen bij wie het Federal Bureau of Investigation ‘wapens’ (veelal sportgeweren) of esplosieve stoffen | |
[pagina 324]
| |
in beslag nam, konden voor de aanwezigheid dier goederen een plausibele reden opgeven; bij onderzoek bleken voorts de onderzochte geruchten betreffende lichtsignalen en geheime radio-uitzendingen ‘zonder uitzondering’ ongegrond te zijn; tenslotte bleek nergens, dat Japans-Amerikaanse landbouwers inderdaad op hun landerijen ‘tekens’ ten behoeve van de Japanse luchtmacht aangebracht hadden; van één ‘teken’ werd vastgesteld dat het het werk was van een niet-Japanse boer die ‘zo blij was dat hij een goede oogst had gehad dat hij, om net te vieren, de letters J - O - E’ (vermoedelijk zijn eigen naam) ‘in het veld geploegd had.’Ga naar voetnoot1 Van de uit de eerste wereldoorlog daterende verhalen die wij met betrekking tot Frankrijk, Engeland en Duitsland, Rusland en Noord- en Zuid-Amerika weergaven, mag gezegd worden dat voor geen hunner ooit een bevestiging gevonden is. Duitsers en Geallieerden hebben bij de aanvang der vijandelijkheden over en weer de omvang en de effectiviteit van de tegen hen gerichte spionnage hogelijk overschat. Het is in verband met het onderwerp van ons boek van enig belang er op te wijzen, dat de Duitse spionnagedienst vóór het uitbreken van de oorlog van 1914-1918 slechts over maximaal een half millioen Rm. per jaar de beschikking had; met deze bescheiden middelen kon men vaststellen, hoe de Russische en Franse mobilisaties zouden verlopen; voorts werden in het geheim gegevens over de Britse marine verzameldGa naar voetnoot2; de Duitse spionnage-organisatie in Engeland, die door de Engelsen enkele jaren lang zorgvuldig in het oog gehouden was, werd echter op de dag waarop de oorlogstoestand intrad (4 Augustus 1914), opgerold; van sabotage door in Engeland woonachtige Rijksduitsers of andere personen van Duitse afkomst bleek niets.Ga naar voetnoot3
٭
Laat ons de eerder geformuleerde samenvatting van de onbevestigde voorstellingen betreffende de Duitse militaire Vijfde Colonne herhalen. Zij luidde: ‘Er bevinden zich in ons land grote aantallen agenten van de vijand van wie een deel reeds lang in ons midden woonde om onopvallend door spionnage en het treffen van schijnbaar-onschuldige maatregelen de aanval, waarvan wij het slachtoffer geworden zijn, voor te bereiden. Een ander deel bestaat uit vijandelijke militairen die zich, nu de aanval gekomen is, in ons uniform of in gewone burgerkleding gestoken hebben dan wel | |
[pagina 325]
| |
zich vermomd hebben als geestelijken of vrouwen. Beide groepen agenten spionneren; zij pogen bovendien op tal van manieren onze verdediging te desorganiseren, o.m. door het vergiftigen van levensmiddelen; tenslotte zoeken zij contact met de binnendringende vijand doordat zij bepaalde, schijnbaar onschuldige handelingen verrichten die een teken, een boodschap voor hem inhouden.’ Dit was, schreven wij, het ‘hoofdthema’ dat men in het gevoels- en gedachteleven der volkeren kon aantreffen die in de loop van de tweede wereldoorlog door Duitsland aangevallen werden of zich door dat land acuut bedreigd achtten. Zo, of ongeveer zo, zagen zij de Duitse militaire Vijfde Colonne aan het werk. Zo, of ongeveer zo, zag men op de Hawaii-eilanden en in Californië een Japanse militaire Vijfde Colonne aan het werk. Zo, of ongeveer zo, zag men bij het uitbreken van de eerste wereldoorlog, al bestond de term ‘Vijfde Colonne’ nog niet, in Duitsland een Franse en Russische, in Frankrijk, Engeland en Rusland een Duitse militaire Vijfde Colonne aan het werk. Waar en hoe in de tweede wereldoorlog in verschillende landen een Duitse militaire Vijfde Colonne realiter opgetreden is, hebben wij in de voorafgaande hoofdstukken beschreven; onze gegevens waren onvolledig - er is, dat zij herhaald, meer geschied dan zich achteraf laat aantonen. Ook echter wanneer men die gegevens als het ware met een bepaalde coëfficient vermenigvuldigt, zou het beeld dat men verkreeg, nog niet in de verte identiek zijn aan het algemene beeld ener alom-aanwezige, alomingrijpende militaire Vijfde Colonne dat in de geest der overvallen volkeren aanwezig bleek te zijn. Nergens was voor het werkelijk bestaan dier alom-aanwezige, alom-ingrijpende Vijfde Colonne enige bevestiging te vinden. De conclusie ligt voor de hand: zij heeft in de door ons beschreven gevallen nergens in de objectieve werkelijkheid bestaan; zij bestond slechts subjectief, in de mens, in zijn gevoels- en gedachteleven; zij was er slechts ‘in zijn verbeelding’.
٭
‘De stromingen die, bewust en onbewust, door de geesten der mensen gaan, kan men niet nauwkeurig in kaart brengen’, schreven wij eerder in dit boek. Het heeft misschien zin daaraan te herinneren wanneer wij ons thans willen afvragen hoe het beeld van de alom-aanwezige militaire Vijfde Colonne in 's mensen geest zou kunnen ontstaan en hoe het zou kunnen komen dat het op verschillende plaatsen en in verschillende tijden trekken aanneemt die op het eerste gezicht merkwaardig identiek zijn. | |
[pagina 326]
| |
Men zou het zich aldus kunnen voorstellen: Het uitbreken van de oorlog doet in de geest van de meeste mensen een gevoel van grote angst ontstaan. Niemand weet precies wat hem in die oorlog te wachten staat; het leven-zelf wordt bedreigd; mea zal wellicht omkomen of op het slagveld of bij een bombardement ernstig gewond raken; men zal wellicht familieleden en vrienden verliezen. Het in vaste banen verlopend bestaan wordt plotseling en radicaal afgesneden: een ontzaglijke omwenteling, een onpeilbare catastrofe is op handen. Welke wapenen zal de vijand aanwenden? Wat men, van jongsaf aan, aan oorlogsgruwelen gelezen of gehoord heeft, alle berichten, veronderstellingen. en fantasieën waarvan men in de voorafgaande jaren uit krant of boek heeft vernomen - strijd met vlammenwerpers, bacteriën, ‘dodende stralen’ -, al deze en dergelijke herinneringselementen dringen naar boven en dreigen het bewustzijn te overspoelen. Moeilijk te verwerken is niet slechts de quantiteit, doch ook de qualiteit van die intense angst: het betrekkelijk-vage, onbestemde karakter ervan. Door welk concreet onheil men bedreigd, door welke concrete ramp men getroffen zal worden, weet men niet; hoewel men slechts één leven te verliezen heeft, sterft men ‘duizend doden’. Wist men maar, door welk van alle mogelijke gevaren men belaagd werd! Dan kon men er iets aan doen, het trachten af te wenden of op te heffen! Er is, naast de angst, van meet af aan ook de aggressiviteit. De vijand valt aan. Hij heeft de oorlog ontketend. Zijn schuld is het dat het vreedzaam bestaan aan scherven ligt. Hij zaait dood en verderf, hij moordt en plundert, brandschat en verwoest. Haat hoopt zich op. Alle aggressiviteit die binnen de groep heerste, richt zich op hem. Hoe graag zou men hem gemeenschappelijk te lijf gaan, hem vermorzelen, verpletteren, vernietigen! Er is naast angst en aggressiviteit ook een gevoel van hulpeloosheid. Met de oorlog komt een reusachtig mechanisme in werking waar men als eenvoudig mens machteloos bij staat. Voortzetting van het werk dat men in vredestijd verrichtte, lijkt zinloos, maar wat kan men doen wat wèl zin heeft? Er is ook onzekerheid: niemand weet wat er aan de fronten gebeurt of misschien al gebeurd is, het nieuws is schaars en weinig-zeggend. De innerlijke spanning nu, die door die hevige doch onbestemde angst, door de van een onmiddellijk doelwit verstoken aggressiviteit en door het gevoel van hulpeloosheid en onzekerheid opgewekt wordt, zou zich kunnen ontladen zodra in de eigen omgeving een individu gevonden was waar men het stempel ‘vijandelijk’ op zou kunnen drukken: dan zou de angst haar geheimzinnig-vaag karakter verliezen; de onbestemde aggressiviteit een doelwit krijgen; hulpeloosheid en onzekerheid in een directe taak opgeheven worden: de aanval op die ‘vijand in eigen midden’. Die aanval uitvoerend, zou men ‘iets doen’, ‘de oorlog helpen winnen.’ De sterke neiging om door het onmiddellijk aanvaarden dat er ‘vijanden | |
[pagina 327]
| |
in eigen midden’ zijn, een bedding te openen, waardoor de innerlijke spanning kan afvloeien, is in zulk een situatie in heel veel mensen aanwezig; slechts zeer weinigen hoeven het te zijn die die ‘vijand’ het eerst ‘noemen’. Een kreet, door één geslaakt, wordt door duizenden overgenomen en haastig aan tienduizenden doorgegeven. Pers en radio zorgen voor de verdere verspreiding onder millioenen, ja tientallen millioenen mensen. Er zit in dit verspreidingsproces een lineair element: het overspringen van de verlossende vonk van de een op de ander; van veel wezenlijker belang is het feit dat de meeste mensen dermate geladen zijn dat zij als het ware op die vonk zitten te wachten. De vonken ontstaan dan ook op tal van punten tegelijk; de geleiding is razend snel, en wat de een als vermoeden uit, geeft de ander als zekerheid door. Staat het eenmaal gedrukt of heeft de radio het verkondigd, dan heeft het de onaantastbaarheid gekregen van een dogma.Ga naar voetnoot1 Er is bij de meeste mensen geen behoefte aan critisch en nuchter afwegen van hetgeen zij vernemen. Bovendien is verificatie onmogelijk: de verbindingen zijn verbroken, niemand heeft een betrouwbaar beeld van de strijd. Het ‘noemen’, ‘scheppen’, van ‘vijanden in eigen midden’ is volgens de hier weergegeven gedachtegang een vorm van bevrediging van innerlijke behoeften. Het is een irrationeel, maar natuurlijk proces - een begrijpelijke en in perioden van hoogspanning haast onvermijdelijke vorm van verwerking van een als ondragelijk gevoelde realiteit. Het lijkt alsof de aangevallen gemeenschap het zichzelf moeilijker maakt door aan te nemen dat er ‘vijanden in eigen midden’ zijn; in werkelijkheid is op het moment dat die vijanden ‘geschapen’ worden, het tegendeel het geval. Welke inhoud de ‘beschuldigingen’ - d.w.z. de geruchten, mededelingen, communique's - vertonen die de innerlijke spanning opheffen, ‘beschuldigingen’ waarmee die ‘vijanden in eigen midden’ aangewezen worden, is van secundair belang. Die inhoud zal in iedere historische situatie tot op zekere hoogte een eigen karakter dragen. Aangenomen dat men er van overtuigd wil zijn dat er vijandelijke handlangers in eigen midden zijn, wat ligt dan meer voor de hand dan aan te nemen dat zij spionnage en sabotage bedrijven en op de eigen troepen schieten? Die visie wordt naar het verleden verplaatst: natuurlijk waren die spionnen er al lang - maar ze waren onzichtbaar; even onzichtbaar als 's vijands agenten zich gemaakt hebben nu de aanval gekomen is. Dat kunnen zij moeilijk anders doen | |
[pagina 328]
| |
dan door zich in burgerkleding te steken of het uniform van de aangevallen strijdkrachten aan te trekken. Alle beschuldigingen die een dergelijke inhoud vertonen, krijgen een onmiddellijke plausibiliteit die samenhangt met het feit dat het aantal mogelijkheden dat de werkelijkheid biedt, nu eenmaal beperkt is. Soms dringen oude, ‘vergeten’ ‘beschuldigingen’ naar boven. Men kan dat in België zien, waar men in de eerste wereldoorlog op voorbeeld van Frankrijk de ‘Maggi’-reclameborden-, en in de tweede de ‘Pascha’-biljetten aan de achterkant bekeek op zoek naar de daar door ‘vijanden in eigen midden’ aangebrachte ‘geografische aanwijzingen’. Vaker nog haalt men uit het recente herinneringsmateriaal elementen naar voren die de plausibiliteit der ‘beschuldigingen’ versterken of ze zelfs als volstrekt evident doen voorkomen. In Nederland werd de opvatting dat NSB-ers alom op eigen troepen schoten, belangrijk versterkt door de door Ir Mussert twee weken te voren gedane aankondiging dat zijn aanhangers in geval van een Duitse invasie geen weerstand zouden bieden. Hoe het komt dat aan de ‘vijanden in eigen midden’ zo veelvuldig pogingen tot vergiftiging toegeschreven werden, willen wij in het midden laten. Vermoedelijk zijn hierbij vele factoren in het geding welkeraanwijzing gedetailleerde psychologische, ethnologisdie en historische onderzoekingen zou vergen. Toe op zekere hoogte geldt wellicht hetzelfde voor het al even opvallende feit dat men de ‘vijanden in eigen midden’ veelal in de kledij van priesters, monniken en nonnen heeft menen te zien. Dat is een habijt dat zich bij uitstek leent voor het verbergen van wapenen; vermoedelijk speelt ook een rol dat om geestelijke personen in veler ogen altijd al een zeker waas hangt van geheimzinnigheid dat ontzag en angst opwekt.Ga naar voetnoot1 Noodzakelijk is dat verband met het verleden echter niet. Een volstrekt-onbelangrijke, actuele kleinigheid is voldoende om als ‘vijand in eigen midden’ beschouwd te worden. Wie opvalt, wekt al bij sommigen verdenking. Op hem concentreert zich dan onmiddellijk de achterdocht. In 1914 werden, zoals wij zagen, in Duitsland gewone mensen voor spionnen gehouden ‘wanneer zij in hun uiterlijk iets van hun medemensen afwijken’; in Engeland gebeurde hetzelfde met lieden die ‘er vreemd uitzagen’, aan het ‘fluisteren’ waren of ‘stemmen hadden als Duitsers.’ In 1940 werden tal van figuren gearresteerd die, voorzover men kan nagaan, alleen opgepakt werden omdat er iets opvallends, afwijkends, ‘vreemds’ in hun uiterlijk was - en ‘vreemd’ was identiek geworden aan ‘vijandig’. Toen in de Meidagen van 1940 in Brussel een aan- | |
[pagina 329]
| |
tal gevangenen per tram onder het geleide van drie soldaten en een luitenant naar het station gebracht werd, zag de luitenant ‘een man met zijn zwangere vrouw langs de straat lopen. Beiden hadden een donkere gelaatsideur. Vreemdelingen! De tram moet stoppen en de man wordt bij de luitenant gebracht. Het waren inderdaad vreemdelingen. Bevel: De man moest mee opgeleid worden. Protest: ‘Ik woon hier zoo lang en ziehier mijn papieren. Ik ben in regel.’ - ‘Papieren?’ De luitenant lacht. ‘Ach, en morgen of zoo bevalt mijn vrouw!’ - ‘Gij zult dat uitleggen waar gij aankomt!’De achterdocht kan zich dus tegen betrekkelijk willekeurige personen richten. Vaker komt het voor (en dat ligt ook voor de hand) dat zij zich concentreert op individuen of groepen van individuen die reeds in de aan de vijandelijke aanval voorafgaande tijd een zekere mate van angst en aggressiviteit opgewekt hebben. Die vroegere angst en aggressiviteit kunnen verschillende, los van elkaar of tegelijk werkzame motieven hebben; zij liggen soms in het sociaal-economische, vaker in het politieke vlak. Wanneer men door het nationaal-socialistische Duitsland aangevallen wordt en er een behoefte is, aan te nemen dat zich in het eigen kamp spionnen en saboteurs bevinden - wat is dan natuurlijker dan de veronderstelling dat die spionnage en sabotage gepleegd worden door diegenen die zich sinds jaren in hun politieke actie inderdaad naast dat nationaal-socialistische Duitsland geschaard hebben: Rijksduitsers, Volksduitsers, ‘fascisten’, die systematisch de bestaande orde hebben ondermijnd? Van diegenen die, zolang het vrede was, politieke hand- en spandiensten aan de politieke vijand verleend hebben, ‘weten’ sommigen en aanwaarden zeer velen opeens dat zij hem, nu het oorlog is, militaire hand- en spandiensten verlenen. Het is de politieke Vijfde Colonne waarvan de leden bij het begin van de oorlog in staat van beschuldiging gesteld, geïnterneerd, gevonnist en vaak ook geëxecuteerd worden. ‘Verraders!’ In de scheldwoorden waarmee zij overgoten worden, in de vuistslagen die op hen neerdalen komen angst, aggressiviteit en onzekerheid tot verlichtende ontlading. Niet ieder lid van de aangevallen gemeenschap is hierbij in gelijke mate actief betrokken; dat hangt van tal van individuele factoren af. Ondanks de algemeen heersende, ook in hen levende spanning weten sommigen bij hun gedrag rekening te houden met wat redelijk inzicht en gezond verstand zeggen en het geweten voorschrijft: in Polen werd het fusilleren van tot de Vijfde Colonne gerekende Volksduitsers bij verschillende gelegenheden door Poolse officieren verhinderd. Hun moed verdient bewondering: wie op zulk een moment van opperste spanning voor een ‘verrader’ in de bres springt, loopt grote kans, zelf als ‘verrader’ beschouwd en behandeld te worden. Ook ambtservaring en plichtsbesef | |
[pagina 330]
| |
spelen een rol: het zijn vaak de politie-agenten die de gearresteerde Vijfde Colonnisten met grote moeite, ja met persoonlijk risico tegen een opgewonden menigte in bescherming nemen. In die menigte bevinden zich echter veelal personen die zich als het ware aanbieden als instrument van de collectieve angst en aggressiviteit. Zij slaan aan het steken en moorden - handelingen die door vele leden der zich bedreigd voelende gemeenschap op dat moment zelf getolereerd, door sommigen bewonderd en toegejuicht worden. Alweer spelen ook hierbij tal van factoren een rol: de kracht van het centrale gezag, het ‘volkstemperament’, het in de historische ontwikkeling gegroeide ‘volksfatsoen’. Tot welke uitspattingen (inderdaad uit-spattingen van sadisme) het kan komen, kan men in de Duitse publicaties over de vervolging der Volksduitsers in Polen nalezen. Zodra nu bovendien de aangevallen gemeenschap tegenslagen te verwerken krijgt, komt het zondebok-mechanisme in werking, waardoor nieuwe ‘vijanden in eigen midden’ geschapen worden. Het besef dat zij zelf mede aansprakelijk zijn voor de tekortkomingen en fouten waaruit de tegenslagen voortvloeien, laten de leden der gemeenschap niet tot hun bewustzijn doordringen: het zijn bepaalde individuen die met de collectieve schuld beladen worden. Door hun nalatigheid wint de vijand. Zou ze niet opzettelijk zijn? In een oogwenk wordt de beschuldiging ernstiger: zij hebben ‘verraad gepleegd.’ Het aanwijzen dier zondebokken - hetgeen, alweer, primair door enkelingen geschiedt, honderdduizenden nemen de nieuwe ‘beschuldigingen’ vliegensvlug over - heeft nog dit voordeel, dat de tegenslagen niet gezien behoeven te worden als resultaat van dieper-liggende, relatief-duurzame economische, politieke en militaire factoren, doch uitsluitend beschouwd worden te zijn veroorzaakt door het tijdelijk, einmalig optreden van een beperkt aantal individuen die men, nu ze eenmaal ontdekt zijn, gemakkelijk onschadelijk kan maken. Namen van vooraanstaande personen - politici, hoge militairen, belangrijke figuren uit het bedrijfsleven - vliegen rond: zij zijn de ‘verraders’. Zijn zij eenmaal bekend, dan worden steeds nieuwe beschuldigingen op de oude gestapeld. Zo werd in Frankrijk in Mei 1940 na de débâcle in het Noorden, waar de Maasbruggen door de Duitsers veroverd zouden zijn als gevolg van de schuldige nalatigheid - het ‘verraad’ - van enkele Franse officieren, van de enige generaal wiens naam door premier Reynaud genoemd was, Corap (bevelhebber van het Negende Leger), gezegd ‘dat [hij] zich op het critieke moment in de weelderige villa van een schatrijk industrieel teruggetrokken had en dat hij daar een maîtresse had geïnstalleerd om het zich aangenaam te maken.’Ga naar voetnoot1 Geen dier heeft breder rug dan de zondebok.
٭ | |
[pagina 331]
| |
Wij willen nog even terugkeren naar het ogenblik waarop de ‘vijand in eigen midden’ voor het eerst ‘genoemd’ wordt. Het redelijk denken speelt bij het innerlijk proces dat tot dat ‘noemen’ leidt, een ondergeschikte rol. Het treedt, zou men kunnen zeggen, als een aanklager op die van de rechter de bindende opdracht gekregen heeft, de bewijzen te produceren die de hoogste straf wettigen. En op het vitale moment worden die ‘bewijzen’ geproduceerd. Daartoe geschiedt niets anders dan dat betrekkelijk willekeurige waarnemingen, door de zintuigen verricht, als ‘verdacht’ bestempeld worden. Alle aan de vijand gegeven ‘tekens’ die wij in de loop van ons onderzoek zo veelvuldig tegenkwamen: de ‘figuren op het dak’, de ‘beschilderde schoorstenen’, de ‘volgens een patroon’ of ‘in de vorm van een pijl’ gezaaide of gemaaide landbouwproducten, de ‘signalen’ met licht, rook, spiegeltjes, witte stof, gordijnen, krijtstrepen, kaarten en kranten, de ‘aanduidingen’ aan de achterkant van reclameborden en -biljetten - het waren alles waarnemingen die, objectief bezien, geen enkel verband hadden met de vijandelijke operaties, doch die subjectief door de waarnemende persoon met elementaire kracht als verdacht bestempeld werden; het waren de irreële ‘bewijzen’ waaraan de emoties behoefte hadden.Ga naar voetnoot1 Tal van normale zintuigelijke waarnemingen worden in oorlogstijd, wanneer groot gevaar dreigt, opeens als verdacht beschouwd; ‘een auto die start is een sirene, een deur die dichtslaat is een bom’.Ga naar voetnoot2 Hoeveel verdachter zijn de waarnemingen verricht met betrekking tot personen tegen wie reeds een zekere animositeit bestaat, of verricht onder omstandigheden waarin de vijand ieder ogenblik kan opdagen! Elk schot dat men hoort, is dan door hem gelost; is hij niet in de buurt, dan zijn het zijn handlangers. De indruk, van alle kanten door die handlangers beschoten te worden, is wanneer in de straten van een stad gevuurd wordt, door het veelvuldig afketsen van kogels bijzonder sterk. Officieren en minderen jagen elkaar op; men schiet om zijn angst kwijt te zijn. In de regel schiet | |
[pagina 332]
| |
men op elkaar, hetgeen in de aanvang van een oorlog ook te velde menigmaal voorkomt. Elk schot dat men verneemt, is dan een nieuw bewijs dat de Vijfde Colonnist in de onmiddellijke nabijheid op de loer ligt. In deze situatie is tijdens de Duitse invasie van Mei 1940 met name in de grote steden van Westelijk Nederland enorme verwarring ontstaan - een verwarring die aangewakkerd werd door het bericht (dat achteraf slechts voor een bepaalde gevechtssector aan de grens juist bleek te zijn) dat de vijand misbruik maakte van het Nederlandse uniform. Er waren in Den Haag militairen die vervolgens de onderscheidingstekenen van hun uniform verwijderden: daarop zouden de Duitsers niet bedacht zijn geweest! - gevolg was, dat zij weer door andere militairen die dat niet gedaan hadden, als vermomde Duitsers beschouwd werden. De kalmte keerde eerst terug toen de troepen op de vierde oorlogsdag van de straat gehaald werden. Geen wonder: toen was het uit met het wilde elkaar beschieten. Het hoeven slechts zeer weinigen te zijn, schreven wij in het voorafgaande, die de ‘vijand in eigen midden’ het eerst ‘noemen’. Dat geldt ook voor het formuleren van het ‘bewijs’. Eén formuleert het - allen nemen het over. Dat proces kan zich in een klein groepje voltrekken (‘Hier is een Duitse krant! Dus is deze Volksduitser een spion!’); het kan zich ook voltrekken op nationale schaal. Emotioneel-bepaalde, onvoldoend gecontroleerde, met gedeeltelijk of geheel onjuiste conclusies aangevulde ‘berichten’ die van onder af de militaire en burgerlijke overheid bereiken, worden in de algemene sfeer van nerveusiteit tot openbare bekendmakingen, communiqué's en legerberichten verwerkt, wemelend van angstaanjagende onjuistheden, die elk op hun beurt weer de neiging versterken, nieuwe ‘wandaden’ te ‘ontdekken’. Wordt vermoed dat het water ‘vergiftigd’ is, dan smaakt het ‘vreemd’; smaakt het ‘vreemd’, dan is het vergiftigd. De angst produceert steeds nieuwe ‘bewijzen’. Zo werd in Rotterdam tijdens de gevechtsdagen door de gasofficier van troepen die een schoolgebouw betrokken, ‘gas geroken’: ‘Anderen meenden het al langer geroken te hebben. Zij, die scherven van de granaten hadden opgeraapt, voelden hun vingers al jeuken, dus: mosterdgas! 't Woord ‘gas’ had een geweldige reactie, onmiddellijk kwamen de gasmaskers in actie. De mensen met jeukende vingers kregen grote verbanden met chloorkalk om hun handen.’Ga naar voetnoot1De bezorgdheid was ongegrond.Ga naar voetnoot2 | |
[pagina 333]
| |
In Den Haag gaf tijdens diezelfde gevechtsdagen een der secretarissen-generaal honderd privé-sigaretten, van zijn monogram voorzien, aan de militaire wacht cadeau die het departementsgebouw waar ministers en hoofdambtenaren in spanning bijeen zaten, tegen aanvallen van Vijfde Colonnisten moest beschermen: ‘Een paar uur later kwamen de sigaretten terug en kwam het gerucht: er zijn vergiftigde sigaretten. Toen heb ik gezegd: die wil ik wel eens zien. Toen werden mij sigaretten met mijn eigen monogram gebracht!’Ga naar voetnoot1Zo kan soms van een ‘bewijs’ de volstrekte absurditeit aangetoond worden. Dat gebeurt wel meer. ‘Lichtsignalen’ blijken bij onderzoek het gevolg te zijn van een flakkerende kaars, een heen-en-weer schuivend gordijn, een lamp die om onschuldige redenen enkele keren achtereen aangestoken wordt, of van weerkaatsing van zonlicht in een toevallig heen-enweer bewegend raam; men dringt een huis binnen en wat men voor een ‘mitrailleur’ heeft aangezien, is een vlaggestok; ‘waarschuwingslappen voor vliegtuigen’ zijn gewone dekkleden. Veelal echter zijn personen die de absurditeit van een bepaald ‘bewijs’ constateren, nog niet direct bereid daaraan de veronderstelling te verbinden dat andere ‘bewijzen’ vermoedelijk even absurd zijn. Het critisch denken van de meeste enkelingen wordt door de vloedgolf van collectieve emoties en ‘overtuigingen’ meegesleurd. En heel vaak komt het voor (vooral bij burgers en militairen, veel minder bij ambtenaren van politie en justitie) dat men iedere critische verifiëring van het ‘bewijs’ volstrekt afwijst. Tegen het innerlijk vonnis dat door de emoties op grond van enkele losse waarnemingen geveld is, wordt geen appèl toegestaan. Er is vaak geen verdediging tegen mogelijk. Erger: alle argumenten die de verdachte persoon ter staving van zijn onschuld opsomt, worden tot nieuwe bewijzen voor de aanklacht omgevormd. Men denke aan het geval van de in Frankrijk bijna-gefusilleerde correspondent van de New York Times (gearresteerd omdat hij blauwe ogen en blonde haren had!): ‘Toen hij er op wees, dat hij het rode lint van het Legioen van Eer bezat, waren zij stomverbaasd dat een Duitser zo brutaal kon zijn; toen hij zijn papieren toonde, die hij met talrijke officiële stempels van Gamelins hoofdkwartier gekregen had, zeiden ze dat hij kennelijk verdacht was omdat hij teveel papieren had.’Zoveel moeite kost het de aanklagers, van hun fictieve ‘bewijzen’ afstand te doen. In België, waar in Mei '40 de angst voor parachutisten groot was, werd | |
[pagina 334]
| |
een jong Duits kampeerder uit Antwerpen door Franse officieren ondervraagd. De Duitser had het ongeluk, een slaapzak bij zich te hebben: ‘Nu had men er één! Daar lag zijn valscherm! De zak werd in alle hoeken en richtingen onderzocht en ontnaaid om er den valscherm uit her-samen-testellen. Toen vond men in een plooi of een uithoek een paar vergeten stukjes chokolade. Hun eigen berichten geloovend, dat de Duitsche valschermspringers de kinderen met chokolade aanlokken, verplichtten de deuxième-bureau-menschen den jongen kampeerder de versnapering op te eten. Met pijnlijkstrakke aandacht keken zij hem aan, in de overtuiging en verwachting dat hij ieder oogenblik dood zou neerstorten. De jongen viel echter niet dood, doch verslond gulzig de vergeten lekkernij - wat met overvloedige slagen bestraft werd.’Ga naar voetnoot1In Frankrijk werd benoorden Parijs omstreeks diezelfde tijd de oorlogscorrespondent van de Figaro, Maurice Noël, aangehouden. Hij was lang en blond, reed op een fiets en passeerde een dorp waar kort tevoren enkele Duitse bommen gevallen waren. In een minimum van tijd had zich een volksoploop om hem gevormd: hij was ‘de Vijfde Colonnist’ die de Duitsers ‘tekens gegeven’ -, het bombardement als het ware ‘veroorzaakt’ had! Onder het gejouw der bevolking werd hij naar het politiebureau gebracht: ‘De politie visiteerde hem grondig terwijl de menigte riep dat men hem dood moest schieten. Noël had, daat het heet was, zijn overschoenen uitgetrokken en ze aan het stuur van zijn fiets gehangen. Daarin vond men een doosje met wit poeder waarvan hij tegen indigestie gebruik maakte.Noël slaagde er tenslotte in, zijn onschuld te bewijzen. Men heeft echter veelal, vooral aan en achter het front, met andere lieden die ervan verdacht werden, tot de Vijfde Colonne te behoren, kortere metten gemaakt.
٭
Personen die beschuldigd worden van het bieden van verraderlijke hulp aan de vijand terwijl in werkelijkheid van het bieden van zodanige hulp geen sprake is, willen wij imaginaire Vijfde Colonnisten noemen. | |
[pagina 335]
| |
Deze imaginaire Vijfde Colonne is een phaenomeen van alle tijden. Hoe het tijdens de tweede wereldoorlog in het bewustzijn van het aangevallen volk in het algemeen ontstond, hebben wij in het bovenstaande trachten weer te geven. Daarbij wezen wij ook op enkele algemene trekken die men in de regel in het beeld van ‘beschuldiging’ en ‘bewijs’ kon aantreffen. Wij pretenderen daarmee niet, alle factoren aangegeven te hebben die er toe leidden dat men in Polen, Denemarken, Noorwegen, Nederland, België, Luxemburg, Frankrijk, Engeland, Noord- en Zuid-Amerika, Znid-Slavië en de Sowjet-Unie het beeld van de reële Vijfde Colonne aanvulde met elementen die uitsluitend in de verbeelding van de aangevallen of zich acuut bedreigd achtende gemeenschap voorkwamen, of anders gezegd: naast de reële Vijfde Colonne een imaginaire schiep. Behalve de algemene factoren zijn in ieder land specifieke factoren werkzaam geweest - bijvoorbeeld aantal, verspreiding en gezindheid van Rijksduitsers, Volksduitsers en ‘fascisten’; de kracht van het centrale gezag; het al-of-niet functioneren van verbindingen (verbroken verbindingen bevorderen de sfeer van algemene onzekerheid; gehandhaafde verbindingen, radio en pers in de eerste plaats, kunnen in sommige opzichten de oozekerheid opheffen, haar in andere weer versterken door het met maximale snelheid verspreiden van onjuiste berichten); vorm en aard van het Duitse offensief; de mate waarin een reële Vijfde Colonne opereerde, en aantal en karakter van de berichten daaromtrent; de vooroorlogse gezindheid van grote bevolkingsgroepen; de inhoud van hetgeen vóór de oorlog in pers, radio en boeken over het Derde Rijk of de oorlog in het algemeen bericht was; de mate waarin men als volk in vroeger tijden onder de Duitsers te lijden had gehad. Zo kan men doorgaan. En zinloos lijkt het ons, hier te trachten, uit het merkwaardig mengsel van angst voor de reële en voor de imaginaire Vijfde Colonne dat de Duitse aggressies in de geest van zo verscheiden volkeren deden ontstaan en dat wij - de lezer kan er zich thans van vergewissen - zoals het beleefd is, d.w.z. juist als mengsel in het eerste deel van ons boek geschetst hebben, hier de imaginaire Vijfde Colonnes te isoleren om ze daarna land voor land tot algemene en specifieke factoren te herleiden. Er zijn operaties die Clio niet verdraagt.
٭
Het ‘beschuldigen’ van een imaginaire Vijfde Colonne is allerminst een verschijnsel dat men alleen in oorlogstijd kan waarnemen. Dan is het hoogstens van bijzondere virulentie en algemeenheid. Het door sommigen formuleren en door vele anderen grif aanvaarden van dergelijke fictieve ‘beschuldigingen’ komt ook in vredestijd voor. Bij alle excessieve vervolgingen van personen en groepen, in alle perioden van internatio- | |
[pagina 336]
| |
nale spanning, kan men overeenkomstige mechanismen zien. Men denke aan de heksenprocessen en de Jodenpogroms. Het zijn vormen van primitief beleven en uitleven die men niet in hun ware diepte peilt wanneer men uitsluitend de absurditeit van de ‘beschuldigingen’ aantoont die er bij geuit worden. In de onmiddellijke werkelijkheid lijken die ‘beschuldigingen’ oorzaak der vervolging; zij zijn het niet. De ware oorzaken liggen dieper. Voor die diepere oorzaken hebben de meeste slachtoffers geen begrip. Zij voelen de slagen; zij vragen zich niet af wat hun vervolgers beweegt. Vaak zijn zij volstrekt onschuldig. Men denke, wat de Vijfde Colonnes uit de tweede wereldoorlog betreft, aan de Californische Nisei. Anders lag de zaak - om een enkel voorbeeld te noemen - bij de in West-Europa opgepakte en vaak hardhandig aangepakte ‘fascisten’. Moesten zij bij enig nadenken niet erkennen, ‘dat ze het er naar gemaakt hadden’? Die vraag lieten zij niet tot hun bewustzijn toe omdat zij het antwoord niet verdragen konden. Zij hadden niet uit huizen geschoten en waren dat ook niet van plan: dus achtten zij zich onschuldig. Zij ‘begrepen’ de vervolging niet die hen trof. Ook de Duitsers hadden geen oog voor de psychologische wortels van de ‘beschuldigingen’ die van een uitgebreide Duitse militaire Vijfde Colonne gewaagden. Het ontging hun dat men daarin eerlijk geloofde. Zij zagen de berichten waarin van zulk een Vijfde Colonne sprake was, als het diabolisch-slimme, bewuste bedenksel van hun tegenstanders, een ‘wapen van de Engels-Franse oorlogvoering’Ga naar voetnoot1 of, zoals een ambtenaar van het Duitse Rijkscommissariaat in Nederland het uitdrukte: ‘een propagandistische stelling die door het Engelse ministerie van voorlichting op critieke ogenblikken in het oorlogsverloop opgeworpen wordt met handig speculeren op de steeds aanwezige angst voor spionnage en vreemdelingen.’Ga naar voetnoot2 Dat, gelijk gezegd, de ware oorzaken van het ‘noemen’ en vervolgen van zulk een imaginaire Vijfde Colonne grotendeels in het gevoelsleven liggen, is een primaire reden waarom het moeilijk is, de vervolgende groep er toe te brengen, ook maar te willen overwegen of veel van die ‘beschuldigingen’ wellicht fictief zijn geweest. Een andere, naar het ons voorkomt secundaire reden is, dat men lang niet altijd de objectieve onjuistheid dier beschuldigingen overtuigend kan bewijzen of redelijkplausibel maken. Wanneer het er om gaar, aan te tonen dat het niet waar is dat ‘de heks niets weegt’, is een goede weegschaal voldoende. De beschuldigingen echter, die met betrekking tot de Duitse militaire Vijfde Colonnisten geuit werden, waren ingebed in het eindeloos-verward en gecompliceerd geheel van feiten en gebeurtenissen op politiek, militair, | |
[pagina 337]
| |
economisch, sociaal, cultureel gebied, en hun verwerking in de menselijke geest in de vorm van geruchten, verhalen, berichten, artikelen, boeken - een wirwar van uiterlijke en innerlijke factoren, elkaar kris-kras beïnvloedend, tezamen ‘de geschiedenis’ vormend die geen mens in vredestijd, laat staan in oorlogstijd kan overzien. Intussen blijven die ‘beschuldigingen’ lang niet altijd gehandhaafd. Mèt de gevoelens waarvan zij de uitdrukking zijn, zakken zij vaak weg. Ook aan de oorlog past de mens zich aan. Hij ervaart, dat de kans, er zelf het slachtoffer van te worden, relatief gering is. Het front krijgt een duidelijk verloop. Een groot deel van het leven blijft betrekkelijk normaal doorgaan. Zijn angst wordt geringer en verliest haar vaagheid; zijn aggressiviteit vindt een vast doelwit: de vijand, wiens macht geenszins onbeperkt blijkt te zijn. Ieder krijgt een nuttige taak. Zo herwint de gemeenschap geleidelijk-aan haar kalmte, hetgeen natuurlijk niet wegneemt dat zich later in het oorlogsverloop situaties kunnen voordoen waarin de algemene onzekerheid des levens weer ondragelijk groot wordt. In de regel is echter in een oorlag het zoeken, ‘vinden’ en vervolgen van de imaginaire Vijfde Colonne een verschijnsel dat zich uitsluitend aan het begin van de strijd of van een nieuwe angstige phase in de strijd voordoet. Hoe snel het herstel der normale verhoudingen intreedt, hangt weer van reeksen factoren af. Het kan betrekkelijk vlug gaan. Men vindt daarvan een fraai voorbeeld in Engeland waar van de in de zomer van 1940 als imaginaire Vijfde Colonnisten geïnterneerde Duitse vluchtelingen al na enkele maanden sommigen in vrijheid gesteld werden; de overigen konden later groepsgewijs de kampen verlaten. Veel hangt in een dergelijke situatie van de kracht van het burgerlijk gezag af, dat - de ervaring heeft zulks in verschillende landen aangetoond - veel beter dan het militaire in staat is, de reële Vijfde-Colonne-gevaren te onderkennen. In Engeland en in de Verenigde Staten werden de burgerlijke departementen door de militaire instanties die tijdelijk de publieke opinie achter zich hadden, eigenlijk tegen beter weten in gedwongen aan de internering van refugees en Nisei hun medewerking te verlenen.
٭
Het algemene, ‘overdreven’ beeld van de Duitse Vijfde Colonne in de tweede wereldoorlog heeft zich, zoals wij in het slothoofdstuk van het eerste deel beschreven, in de latere phase van die oorlog en ook nadien gehandhaafd. Hoe dat te verklaren? Naast de factoren die wij reeds in het bedoelde slothoofdstuk en in dit hoofdstuk genoemd hebben, zouden wij nog op twee andere de aandacht willen vestigen. | |
[pagina 338]
| |
In de eerste wereldoorlog gingen de berichten omtrent de imaginaire Vijfde Colonne vrij spoedig verloren in het overstelpende nieuws van een bloedige worsteling die vier jaar duurde en waarin overwinning of nederlaag kennelijk door heel andere krachten bepaald werden dan door spionnerende dienstbodes, saboterende monniken en pijlsnelle ‘goud-auto's’. Het oorlogsverloop zeff toonde de onbenulligheid van de Vijfde-Colonne-berichten aan die in de eerste dagen en weken op de voorpagina's van alle kranten geprijkt hadden. In de tweede wereldoorlog was dat anders. In Polen, Scandinavië en West-Europa ontbrak de tijd, de onjuistheid van de meeste dier berichten te onderkennen. De Duitse veldtochten vielen daar samen met de formatie van het overdreven Vijfde-Colonne-beeld in de geest der overvallen volkeren; vóór correctie aangebracht was, hadden de Duitsers de capitulatie afgedwongen en ving de periode der bezetting aan. Toen werd de correctie eerst recht bemoeilijkt. Zou een Quisling, een Mussert, een Degrelle die met de Duitse onderdrukker samenwerkte, hem geen militaire hand- en spandiensten bewezen hebben? Dwaas, neen erger: ‘verrader’, wie dat niet geloofde! Een tweede factor was misschien van nog groter gewicht. Hoe overdreven het algemene beeld van de Duitse militaire Vijfde Colonne ook geweest is, gedeeltelijk was het juist. Er hadden in Polen Volksduitsers op Poolse troepen geschoten, er waren in Denemarken Duitse nationaal-socialisten geweest die de invasie-troepen geholpen hadden, bij de aanval op Nederland was misbruik gemaakt van Nederlandse uniformen, in België hadden als vluchtelingen verklede Duitsers geopereerd, in Amerika waren saboteurs aan land gegaan - men leze er de hoofdstukken van het tweede deel van dit boek maar op na. Dat men deze en dergelijke reële Vijfde-Colonne-daden niet in hun beperktheid gezien heeft doch ze, voorzover men ze constateerde, beschouwde als het zichtbaar geworden deel van een stellig veel groter geheel - mag het ons verbazen? De groep die als imaginaire Vijfde Colonne vervolgd wordt, behoeft realiter niets gedaan te hebben om slachtoffer te worden van de volkswoede; kracht en hardnekkigheid echter van het geloof in de overdreven Duitse Vijfde Colonne kan men, dunkt ons, niet los maken van het werkelijk optreden ener reële Duitse Vijfde Colonne waarvan wij het militair aspect nauwkeurig beschreven hebben. Hoezeer ook de activiteit van die militaire Duitse Vijfde Colonne naar verhouding beperkt is geweest - zij heeft een uiterst krachtige stimulans gevormd om het oorspronkelijk Vijfde-Colonne-beeld te bestendigen.
٭
Wat het beeld van de Duitse militaire Vijfde Colonne in de tweede wereldoorlog van dat van andere Vijfde Colonnes onderscheidt, is de bij uit- | |
[pagina 339]
| |
stek nauwe verstrengeling van reële en gevoelselementen - elementen die uit de oorlog zelf, doch voor een aanzienlijk deel ook uit de aan de oorlog voorafgaande jaren dateerden. Kracht en hardnekkigheid van dat beeld moeten ons een aanwijzing zijn hoezeer millioenen zich door het nationaal-socialistische Duitsland bedreigd voelden, hoe demonisch de figuur van Hitler op hen werkte, hoe verontrust zij waren door het gewroet van een Auslands-Organisation der NSDAP - gevoelens die in de geschiedenis van sommige volkeren een recent verschijnsel vormden doch in die van andere slechts de nieuwe uitdrukking van diepe emoties die de begeleiding waren van een sinds generaties, ja sinds eeuwen tegen de Duitsers gevoerde worsteling, Aan de angst voor de Vijfde Colonne heeft een flink stuk werkelijkheid ten grondslag gelegen dat wij slechts in historisch perspectief kunnen benaderen, en het ligt voor de hand te veronderstellen dat wij ook alleen in dàt perspectief een verklaring kunnen vinden voor het feit dat de aanwijzingen voor een Duitse militaire Vijfde Colonne van enige omvang tot Polen en Zuid-Slavië beperkt zijn gebleven. Wij moeten daarbij ver in de geschiedenis teruggaan. |
|