De Duitse Vijfde Colonne in de Tweede Wereldoorlog
(1953)–L. de Jong– Auteursrecht onbekend
[pagina 203]
| |
Hoofdstuk X
| |
[pagina 204]
| |
is juist, mits men in het oog houdt dat men de aanval op Denemarken evenmin als die op enig ander land los kan maken van de algemene aggressiviteit die Hitler en zijn paladijnen kenmerkte. Nadat sinds midden December '39 voorstudies door een kleine militaire staf verricht waren, werd generaal von Falkenhorst op 21 Februari 1940 door Hitler met de gedetailleerde uitwerking van een plan voor de bezetting zowel van Denemarken als van Noorwegen belast - nog geen zeven weken voor de aanval zou plaats vinden. Von Falkenhorst kon zijn plan acht dagen later in hoofdlijnen aan Hitler voorleggen die er zijn goedkeuring aan hechtte doch, wat Denemarken betrof, een ‘representatieve groep’ in Kopenhagen wenste - meer krachten blijkbaar dan von Falkenhorst aanvankelijk voor nodig hield.Ga naar voetnoot1 Von Falkenhorst ging verder aan het werk en koos voor de leiding van de operaties in Denemarken generaal von Kaupisch uit. De arbeid voltrok zich in diep geheim. Het Duitse aanvalsplan was de eenvoud zelve. Denemarken moest in enkele uren volledig overrompeld worden en de regering in Kopenhagen dermate onder druk gezet dat zij onmiddellijk zou capituleren. Bij dat alles moest een minimum aan troepen gebruikt worden, niet meer dan twee versterkte divisies en één brigade. Van hen zou ruim de helft, divisie plus brigade, in één dag tijd het schiereiland Jutland moeten bezetten tot het uiterste Noorden toe. De tweede divisie moest op de eilanden Seeland, Fünen en Falster alle strategische punten bij verrassing veroveren. Hierbij ging het om de brug over de Kleine Belt bij Middelfart en de havens Nyborg en Korsör waarlangs de verbinding liep van Jutland naar Kopenhagen, om Gjedser op de Zuidpunt van het eiland Falster waar de veerboot uit Warnemünde aanlegde, om de grote brug tussen de eilanden Falster en Seeland, om het radiostation Kalundborg op Seeland en, vóór alles, om de hoofdstad en regeringszetel Kopenhagen. (Zie de kaart op p. 74). ‘Taak van alle onderdelen is het’, schreef von Kaupisch in zijn corpsbevel, 21 Maart 1940,Ga naar voetnoot2 ‘de operatie door dapper, vastberaden handelen in één ruk voorwaarts te trekken en haar niet vóór de voltooiing van alle gestelde taken tot stilstand te laten komen.’ Tegelijk met het begin van het Duitse offensief zou aan de Deense regering de eis gesteld worden te capituleren. In de vroege ochtend van de dag waarop de operaties zouden beginnen - Wesertag; het offensief had de code-aanduiding Weserübung gekregen - zou de Duitse luchtmacht een demonstratieve vlucht boven Kopenhagen uitvoeren en, mocht dat niet het gewenste effect sorteren, de stad bombarderen. De Duitse gezant, von Renthe-Fink, moest precies op het juiste uur de Duitse nota overhandigen. Hij werd voorshands niet ingelicht. Evenmin geschiedde dat met de minister van buitenlandse zaken, von Ribbentrop. | |
[pagina 205]
| |
Van een zo klein mogelijk aantal militaire deskundigen gebruik makend, hield Hitler de voorbereiding in eigen hand. Uiteraard was het voor die militairen van wezenlijk belang, precies te weten waar en hoe de landingsoperaties uitgevoerd konden worden en welke weerstand van de Deense troepen te verwachten was. Von Falkenhorst en von Kaupisch vonden in Berlijn reeds veel gegevens. ‘De documentatie over Denemarken en de Deense strijdkrachten was goed bruikbaar’, schreef, toen het waagstuk gelukt was, von Kaupisch, ‘doch moest op bepaalde punten aangevuld worden.’Ga naar voetnoot1 Daarbij werd de Abwehr ingeschakeld. Wie als agenten van de Abwehr, die op Deense bodem een ‘net van vertrouwenslieden’ bezatGa naar voetnoot2, optraden, is niet precies bekend. Na de oorlog wisten Deense autoriteiten van zestien hunner de namen te verzamelen.Ga naar voetnoot3 Von Kaupisch noemde de documentatie die de Duitse luchtvaart-attaché, overste Petersen, hem uit Kopenhagen deed toekomen, ‘bijzonder waardevol’Ga naar voetnoot4. Maar er moesten nog andere kunstgrepen toegepast worden, waarover aanstonds meer. Op 1 April '40 liet Hitler zich door alle bevelhebbers en commandanten die bij de bezetting van de twee Scandinavische landen betrokken waren, rapport uitbrengen over hun voorbereidingen. De conferentie duurde vijf uur. Hitler eiste volstrekte geheimhouding van ‘de dapperste en brutaalste onderneming in de krijgsgeschiedenis’, zoals hij het noemde.Ga naar voetnoot5 Op 2 April volgde een nieuwe conferentie. Die dag besliste de Führer dat 9 April Wesertag zou zijn.Ga naar voetnoot6 Von Ribbentrop werd door Keitel, chef van het Oberkommando der Wehrmacht, bij schrijven van 3 April 1940 ingelicht omtrent de komende gebeurtenissen.Ga naar voetnoot7 In de vroege ochtend van 9 April werd het offensief ingezet.
actie in noord-sleeswijk - In Zuid-Jutland - men kan dit gebied, van Duitsland uit bekeken, ook Noord-Sleeswijk noemen - overschreden de Duitse colonnes snel de grens. Hier was het van belang geweest, te verhinderen dat de Denen enkele voorname verkeers- en spoorbruggen zouden opblazen. Daartoe waren door de Abwehr kleine detachementen. Sondertrupps, ter beschikking gesteld die in de nacht van 8 op 9 April over de grens glipten en hun objecten tijdig wisten te bereiken.Ga naar voetnoot8 Het | |
[pagina 206]
| |
voornaamste object, de spoorbrug bij Padborg, was overigens niet ondermijnd; hier was de Abwehr-operatie overbodig.Ga naar voetnoot1 De Volksduitse minderheid die in Noord-Sleeswijk woonde, telde ongeveer dertigduizend zielenGa naar voetnoot2. Er was in 1932 een nationaal-socialistische organisatie ontstaan die zich in 1935 Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei Nordschleswig noemde, doch met een overeenkomstige partij, de Nationalsozialistische Arbeitsgemeinschaft Nordschleswig, tot 1938, toen laatstgenoemde beweging opgeheven werd, overhoop lag.Ga naar voetnoot3 Eind 1938 schaarden zich vele economische en culturele Volksduitse organisaties onder een overkoepelend orgaan, de Deutsche Volksgruppe, welks politieke leiding in handen lag van de NSDAP-Nordschleswig.Ga naar voetnoot4 Vanuit Berlijn was die ontwikkeling bevorderd. Daar had de Volksdeutsche Mittelstelle - het bureau dat wij in Polen reeds tegenkwamen - de Deutsche Volksgruppe in Noord-Sleeswijk ‘op discrete wijze’ onder zijn hoede genomen.Ga naar voetnoot5 Wat dit precies impliceerde, is niet bekend. Evenmin is het aantal leden bekend van de actieve kern, de NSDAP-Nordschleswig. Aan een demonstratieve mars namen in April 1938 1100Ga naar voetnoot6, in Mei 1939 1900 personen deel.Ga naar voetnoot7 Het is waarschijnlijk dat het aantal Nazi's in April 1940 gestegen was. Bewijzen dat door hen acties ondernomen zijn ter ondersteuning van de Duitse operaties zijn niet voorhanden. Wel werd, zij het op geringe schaal, spionnage bedreven. Van 16 personen werd het, gelijk gezegd, de Deense autoriteiten bekend dat zij als Duits agent optraden; de meesten hunner waren Volksduitsers.Ga naar voetnoot8 Het staat vast, dat één Volksduits soldaat tien dagen vóór de aanval, op 30 Maart 1940, de Abwehr meedeelde dat Deense troepen uit Noord- naar Zuid-Jutland verplaatst zouden wordenGa naar voetnoot9, doch het is niet uitgesloten, dat deze informatie onopzettelijk verstrekt werd. Door een deel der Volksduitse bevolking werden de binnenrukkende Duitsers op de 9de April met uitbundig enthousiasme begroet.Ga naar voetnoot10 Sommige Volksduitsers verschenen die dag met omgehangen geweer.Ga naar voetnoot11 Gevallen waarin zij van hun wapenen actief gebruik hebben gemaakt, zijn niet bekend. Men bedenke hierbij dat reeds des morgens om acht uur het | |
[pagina 207]
| |
capitulatiebericht omgeroepen werd en dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat enige Volksduitser van te voren in kennis gesteld is van een operatie die Hitler bij uitstek geheim wilde houden. Het feit dat men voor het verhinderen van enkele vernielingen Abwehr-Trupps uit Duitsland inzette; pleit ook tegen inschakeling der Volksduitsers.
verrassing der havens - Verder Noordwaarts in Judand werd Esbjerg aan de Westkust in de loop van de ochtend van de 9de April zonder strijd bezet door de bemanning van enkele Duitse marinevaartuigen. Hetzelfde geschiedde met de verkeersbrug over de Kleine Belt bij Middelfart waar in de vroege ochtend een Duits bataljon aan land ging.Ga naar voetnoot1 Nyborg, de havenstad op de Oostrand van het eiland Fünen, werd in de ochtendschemering van 9 April bezet door een Duits detachement dat uit 2 officieren, 18 onderofficieren en 140 manschappen bestond. Zij waren de haven op een torpedoboot en twee mijnenvegers genaderd. De torpedoboot werd gemeerd door een slaperige wachtpost van een Deens marinevaartuig die geen idee had dat het vaartuig dat wilde aanleggen, Duits was. De Duitse commandant snelde de nog niet ontwaakte stad binnen en gebruikte daarbij een toevallig passerend spoorwegbeambte als gids. De Denen werden volledig verrast.Ga naar voetnoot2 Ook in het tegenover Nyborg op het eiland Seeland gelegen havenstadje Korsör slaagde het Duitse plan. Hier liepen twee stoomschepen met Duitse troepen de haven binnen. Dat werd vergemakkelijkt door het feit dat alle navigatielichten en de straatverlichting in het plaatsje normaal brandden, hetgeen de Duitse commandant ‘een geruststellend teken’ achtte, ‘dat men op het eiland Seeland niets vermoedt’. Het Deense garnizoen had de dag te voren een manoeuvre gehouden die er van uitging dat de Duitsers in Korsör zouden landen. Toen de Duitsers werkelijk aan land stormden, lag het garnizoen te slapen.Ga naar voetnoot3 Aan de overval in Gjedser, Deense haven voor de veerboot uit het Duitse Warnemünde, was door de Duitsers bijzondere aandacht besteed. De plaatselijke verhoudingen waren niet nauwkeurig bekend. De Duitse garnizoenscommandant van Schwerin voer derhalve op 30 Maart '40 met de veerboot als gewoon passagier heen-en-weer en kon in Gjedser met het blote oog doch ook met een verrekijker opnemen wat hij wilde. De Denen maakten ‘een nietsvermoedende, gemakzuchtige, haast verveelde indruk.’ Hij bracht op 1 April in Berlijn rapport uit.Ga naar voetnoot4 In de nacht van 8 op 9 April werd het bedienings- en douanepersoneel van de Deense veerboot die in Warnemünde aanlegde, door militairen van de Abwehr | |
[pagina 208]
| |
geïnterneerd.Ga naar voetnoot1 Enkele uren later voeren de twee gewone Duitse veerboten, de Mecklenburg en de Schwerin, als was er niets aan de hand, de haven van Gjedser binnen, geholpen door de normaal brandende vuurtorens, legden aan - en onmiddellijk sprongen zwaargewapende Duitsers aan land van wie een deel met militaire vrachtauto's naar de lange brug van Vordingborg reed. Daar landden ruim een uur later Duitse parachutisten. Om kwart voor zes plaatselijke tijd was de brug bezet. Pas een kwartier te voren hadden zich de eerste Deense soldaten op straat vertoond. Zij bestegen hun fietsen. De Duitse auto's waren sneller.Ga naar voetnoot2
kopenhagen - In de Duitse opzet nam de overrompeling van Kopenhagen een centrale plaats in. Daar moesten alle vitale punten zò snel, zò onherroepelijk bezet worden dat iedere wil tot verzet bij de Deense regering in de kiem gesmoord zou worden. Per schip zou één bataljon met enkele technische troepen naar de Lange Linie, de dichtst bij de stad gelegen havenkade, getransporteerd worden. Omtrent de door het bataljon te verrichten taak was aan Duitse zijde enig verschil van mening. Generaal von Falkenhorst geloofde dat het effect het grootst zou zijn indien de troep met de militaire muziek voorop een mars zou maken; generaal von Kaupisch was van opinie dat de gewelddadige bezetting van de vlak bij de haven gelegen garnizoenscitadel, het Kastellet, het eerst noodzakelijk was.Ga naar voetnoot3 Daartoe werd besloten. Men moest van Duitse kant nauwkeurig weten waar het schip dat het bataljon zou vervoeren, de Hansestadt Danzig, kon meren en hoe de citadel bestormd kon worden. Bovendien was het van vitaal belang, in de citadel waar het voorlopige Duitse hoofdkwartier gevestigd zou worden, onmiddellijk de beschikking te hebben over een radiozender. Die was nodig voor de communicatie met Duitsland doch vooral ook voor de verspreiding van het verwachte capitulatiebericht dat men bijvoorbeeld ook in Zuid-Jutland terstond vernemen moest. De gegevens die de Abwehr over de situatie bij de haven en de citadel ter beschikking had kunnen stellen, waren niet voldoende gedetailleerd. De commandant van het bataljon dat de aanval moest uitvoeren, majoor. Glein, ontving derhalve opdracht, een intensieve verkenning uit te voeren. In de namiddag van 4 April 1940 vloog hij, van papieren voorzien die zijn functie als Amtsrat (rentmeester) betitelden, met het passagierstoestel van de Lufthansa naar Kopenhagen waar hij om 9 uur aankwam. Het sneeuwde en er waren maar weinig mensen op straat. Diezelfde avond nog nam majoor Glein de kade en de toegangen tot de kade nauwkeurig op. Een politie-agent vroeg hem, wat hij ter plaatse te maken had. | |
[pagina 209]
| |
Hij zei verdwaald te zijn, werd naar de tramhalte geleid, maar keerde toen de agent verdwenen was, naar de haven terug om de weg naar de citadel nauwkeurig te bestuderen. Om half twee's nachts kwam hij in zijn hotel aan. De volgende morgen om acht uur was hij weer bij de haven. Daarna liep hij, de wachtpost voorbij, de citadel binnen. Wij zullen hem volgen: ‘Bij wijze van vermomming sloeg ik eerst de weg naar de kerk in. Toen ik daar gearriveerd was, constateerde ik dat de kerk gesloten was. Dat zag een Deens sergeant die de kerk passeerde. De sergeant kwam daarop naar mij toe en vroeg of ik de kerk wilde betreden. Toen ik dit beaamde, zei hij mij dat de kerk alleen op Zondag open was. Na een verder kort gesprek vroeg ik vervolgens de sergeant of hij mij niet de bezienswaardigheden van de oude citadel wilde laten zien en er een toelichting bij geven. De sergeant willigde mijn verzoek allervriendelijkst in. Om te beginnen bracht hij mij naar de korporaalscantine waar ik een glas bier met hem dronk. Tegelijk vertelde hij mij een-en-ander over de citadel, haar garnizoen en militaire betekenis. Nadat ik het biertje met hem gedronken had, toonde hij mij de verblijfplaatsen der bevelhebbers, de militaire bureaux, de telefooncentrale, de wachtposten en de oude poorten aan de Zuiden Noord-ingang. Toen ik alles gezien had wat voor mij van belang was, nam ik afscheid van de sergeant.’In de middag van 5 April vloog majoor Glein naar Berlijn terug.Ga naar voetnoot1 Op 7 April begaven zich twee andere Duitsers met het gewone passagierstoestel naar de Deense hoofdstad. De een was Legations-Sekretär dr Schlitter, die als diplomatiek koetier fungeerde. Hij had de verzegelde stukken in zijn tas die de instructies voor gezant von Renthe-Fink behelsden; de ander was generaal-majoor Himer, chef-staf van generaal von Kaupisch. Himer reisde als Oberregierungsrat. Zijn uniform zat veilig bij de diplomatieke bagage die dr Schlitter onder zijn hoede had. De 8ste, dag vóór de landing, voerde generaal Himer samen met de luchtvaart-attaché, overste Petersen, een nieuwe verkenning bij de haven uit. Het ijs was verdwenen. Er lagen veel schepen maar Petersen vernam dat er twee in de loop van de 8ste zouden vertrekken zodat aan de kade ruimte vrij zou komen. Ook de citadel werd opnieuw bekeken en de twee Duitsers constateerden dat men er aan de Zuidoosthoek gemakkelijk in kon binnendringen. Hun bevindingen werden in een cijfertelegram ijlings naar Berlijn doorgegeven.Ga naar voetnoot2 Restte nog één probleem: hoe kon men 's morgens vroeg de zware zendapparatuur van de Lange Linie naar het Kastellet overbrengen, een afstand van enkele honderden meters? Himer liet een in Kopenhagen woonachtig Rijksduitser, von Zimmermann, reserve-officier, lid van de Auslands-Organisation der NSDAP, bij zich komen en deelde hem mede dat de volgende morgen vroeg een Duits schip aan de Lange Linie zou aankomen ‘om een paar kisten uit te laden.’Ga naar voetnoot3 Kon hij er niet voor zor- | |
[pagina 210]
| |
gen, samen met vier vertrouwde partijgenoten 's morgens om 4 uur met een vrachtauto aan de haven te zijn en kon één hunner niet onmiddellijk nadien naar de artilleriekazerne snellen om te zien of daar alarm geblazen werd? In dat geval moest overste Petersen gewaarschuwd worden. De zaak was strikt geheim. Kwam men bij de haven een Deense politie-patrouille tegen, dan moest die onschadelijk gemaakt worden. Von Zimmermann aanvaardde de opdracht. Hij had toevallig vlak daarna een afspraak met een functionaris van de Ortsgruppe Kopenhagen der Auslands-Organisation, Werner Thiele. Deze vroeg hij of hij aan de haven kon verschijnen en zich met de tocht naar de artilleriekazerne belasten. Thiele vond het een riskante onderneming. Mislukte de zaak, dan zou op zijn minst de NSDAP in Denemarken verboden worden. Zonder goedkeuring van het hoofd van de Kreis Denemarken van de Auslands-Organisation, Schäfer, durfde hij niet beslissen.Ga naar voetnoot1 Von Zimmermann zocht Schäfer op die zelf niet van de partij kon zijn: hij was pas ziek geweest. Schäfer noemde hem vier namen, met inbegrip van die van Thiele. Later in de avond echter, kreeg Schäfer bezoek van Thiele die zich zorgen maakte over het eventueel onschadelijk maken van Deense politie-agenten. Was de actie wel in Duitslands belang? Op die vraag kon Schäfer geen antwoord geven. Hij verwees Thiele naar de gezant, von Renthe-Fink. Kort voor middernacht verscheen Thiele bij Schäfer met het geruststellend bericht, ‘dat de gezant hem verzekerd had dat de actie noodzakelijk was.’Ga naar voetnoot2 Von Renthe-Fink was om 11 uur 's avonds ingelicht. Dr Schlitter had de enveloppe met instructies overhandigd, generaal Himer de plannen toegelicht. De gezant was ‘volledig verrast’Ga naar voetnoot3 doch ‘paste zich op voortreffelijke wijze snel bij zijn moeilijke taak aan.’Ga naar voetnoot4 Van de vier partijgenoten die von Zimmermann uitgezocht had, eigende zich één een vrachtauto toe van de Duitse steenkolenfirma bij wie hij werkte, zulks buiten medeweten van de directie, en reed 's morgens kort voor 4 uur naar de haven. Geen politie-agent was in zicht. ‘Alles sliep en alles was rustig in Kopenhagen.’Ga naar voetnoot5 Ook von Zimmermann en Thiele kwamen opdagen. Thiele had er voor gezorgd dat zich in zijn woning geen partijcorrespondentie bevond.Ga naar voetnoot6 Wat te geschieden stond, | |
[pagina 211]
| |
wisten zij niet precies, maar toen om 4 uur 20 een schip aan de Lange Linie meerde en gewapende Duitsers aan wal sprongen, werden, schreef een hunner later, ‘onze vermoedens werkelijkheid’; deze Rijksduitser noemde zich ‘verheugd, dat ik actief aan de bezetting van Kopenhagen mocht deelnemen.’Ga naar voetnoot1 Het schip, de Hansestadt Danzig, had, door de Duitse ijsbreker Stettin voorafgegaan, ongehinderd de haven kunnen binnenvaren. Men had het vanaf het grote fort vlak voor de haveningang waargenomen en met een zoeklicht beschenen. Men had ook een waarschuwingsschot willen lossen, doch had door technische moeilijkheden de granaat niet de loop binnen weten te krijgen.Ga naar voetnoot2 Politiebureau en douanekantoor aan de haven werden binnen vijf minuten door de Duitsers bezet. De het dichtst bij de Lange Linie gelegen Noorderpoort van de citadel was gesloten doch werd opgeblazen. De Zuiderpoort stond open. De Duitsers stormden door beide poorten naar binnen, overrompelden de wacht, vernielden de telefooncentrale en waren 10 minuten na de landing heer en meester van het Kastellet. De verraste Deense militairen werden ontwapend en in een ruimte van de citadel opgesloten. Daarheen werden ook de chef van de Deense generale staf, de Deense minister van binnenlandse zaken en de Engelse handelsattaché overgebracht, die op straat aangehouden waren. Een zwakke aanval van de wacht van het koninklijk paleis Amalienborg werd afgeslagen.Ga naar voetnoot3 Von Zimmermann had inmiddels in de vrachtauto de zender naar de citadel overgebracht, waar hij snel bedrijfsklaar was. Thiele reed met een taxi naar de artilleriekazerne waarvan hij het adres de avond te voren in het adresboek opgezocht had, patrouilleerde daar tot half zeven doch merkte niets van enig alarm.Ga naar voetnoot4 Generaal Himer had inmiddels door onoplettendheid van de Denen tot 's morgens 6 uur ongehinderd met het hoofdkwartier van von Kaupisch in Hamburg kunnen telefoneren.Ga naar voetnoot5 Zodoende kon hij instructie geven, met een eskader bommenwerpers extra-pressie uit te oefenen op de Deense regering. Deze capituleerde kort na half zeven. Radio Kalundborg was nog niet in bedrijf maar men kon het capitulatiebericht onmiddellijk via de zender in de citadel omroepen. Duitse technici die met het aanvalsbataljon meegekomen waren, bezetten de radiobureaux en het hoofdkantoor van post en telegraafGa naar voetnoot6, leden van de Propaganda-Staffel namen de controle op nieuwsagentschappen en pers ter handGa naar voetnoot7, een detachement van de Abwehr dat eveneens met de | |
[pagina 212]
| |
Hansestadt Danzig naar Kopenhagen gevaren was (1 officier, 5 manschappen)Ga naar voetnoot1 trachtte agenten van de Engelse en Franse spionnagedienst in hechtenis te nemenGa naar voetnoot2 - kortom, het program van werkzaamheden die onmiddellijk na de overval uitgevoerd moesten worden, werd vlot ter hand genomen. Aan Deense zijde waren 36 militairen gesneuveld of gewondGa naar voetnoot3, aan Duitse ‘ongeveer 20’.Ga naar voetnoot4 Terecht kon von Kaupisch na afloop der operaties constateren dat volk en strijdkrachten van Denemarken volledig overrompeld waren; ‘het Duitse tempo benam hun de adem.’Ga naar voetnoot5
٭
Over geen Duits offensief zijn wij zo nauwkeurig ingelicht als over dat tegen Denemarken. Het bovenstaand relaas biedt, naar het ons voorkomt, een bevredigende en sluitende verklaring voor de complete verrassing die de Duitsers wisten te bewerkstelligen en voor het overweldigendsnelle succes dat zij behaalden. De hypothese dat in Denemarken een uitgebreide Vijfde Colonne bij de overval ingeschakeld was, is overbodig. Zij vindt in geen van de talrijke documenten, die de Deense Enquête-Commissie gepubliceerd heeft, steun.
de rijksduitsers - Het aantal in 1940 in Denemarken woonachtige Rijksduitsers is niet met zekerheid bekend. Het bedroeg in 1930 9.400, van wie ‘ruim 3.000’ in Kopenhagen woonden.Ga naar voetnoot6 Schäfer schatte in April '40 dat het aantal Rijksduitsers boven de 15 jaar (het is mogelijk dat hij alleen de mannelijke bedoelt) in Kopenhagen en op de eilanden Seeland, Falster en Lolland ongeveer 1500 bedroeg. Van hen waren 120 lid van de Auslands-Organisation.Ga naar voetnoot7 Bewijzen dat door deze lieden enige andere actie ter ondersteuning van de Duitse operaties ontplooid is dan die welke bij de overrompeling van Kopenhagen uitgevoerd werd, zijn niet voorhanden. Evenmin zijn er bewijzen voorhanden dat de vragen die Schäfer in 1935Ga naar voetnoot8 aan de leden van zijn Landeskreis gesteld had (o.a. ‘Hebt U een auto? Bezit U een schrijfmachine? Kunt U stenograferen?’) een semi- | |
[pagina 213]
| |
militaire code inhielden die verbonden was met enig Duits aanvalsplan. In een na de overval geschreven, vertrouwelijke brief beklaagde Schäfer zich nog over de dwaze conclusies, die men aan zijn vragen verbonden had.Ga naar voetnoot1
onbevestigde berichten - De door de Denen zelf geuite veronderstelling dat generaal von Kaupisch ‘in November-December 1939 onder valse naam in Denemarken verbleef’Ga naar voetnoot2, vindt nergens bevestiging. Hetzelfde geldt voor hun bewering, dat de vestiging van Duitse koffie-automatieken in Kopenhagen ‘in meerdere of mindere mate’ ten doel had, Duitse politieke, economische en militaire spionnage mogelijk te maken.Ga naar voetnoot3 Van vergiftiging van bronnen in Noord-Sleeswijk is niets gebleken. Voor het algemeen verspreid en geloofd gerucht tenslotte, dat bij Kopenhagen Duitse soldaten verborgen waren geweest in het ruim van schepen die reeds enige tijd in de haven lagen, is nergens bevestiging gevonden. Ware deze list toegepast, dan had men er met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid melding van gevonden in de geheime militaire rapporten van welke geen Duitser toen hij ze schreef, aannam dat ze ooit Duitslands tegenstanders in handen zouden vallen. Laat ons thans zien wat in Noorwegen geschied is.
٭
Aan Duitse zijde kwam de eerste impuls die tot de overval op Noorwegen leidde, uit hoge marinekringen. Sommige figuren waren daar bij de bestudering van de eerste wereldoorlog tot de conclusie gekomen dat Duitsland de strijd ter zee met groter kans op succes had kunnen voeren indien het bases aan de Noorse kust bezeten had en had kunnen verhinderen dat de Engelsen tot aan die kust een mijnversperring legden. Die gedachte leefde vooral bij de marinebevelhebber in de Noordzee, admiraal Carls. Hij legde haar in de herfst van 1939 voor aan de Oberbefehlshaber der Kriegsmarine, admiraal Raeder, en deze vond de zaak van voldoende gewicht om er Hitler rapport over uit te brengen hetgeen op 10 October 1939 geschiedde. ‘De betekenis van het probleem-Noorwegen werd de Führer terstond duidelijk; hij ... verklaarde dat hij zich met de quaestie zou bezighouden.’Ga naar voetnoot4 Inzake de wenselijkheid der operatie heerste overigens | |
[pagina 214]
| |
bij de Duitse marinedeskundigen geen eenstemmigheld. Raeder, Carls en Doenitz, bevelhebber der U-Boote, stonden er positief tegenoverGa naar voetnoot1, de marinestaf achtte het een bedenkelijke onderneming die te minder noodzakelijk was omdat de Sowjet-Unie de Duitse marine voor de strijd ter zee het gebruik had vrijgegeven van de haven van Moermansk en voorts had goedgevonden dat de Duitsers bij Moermansk in de Noordelijke IJszee een geheime basis opbouwden, Basis Nord, waar in November 1939 de eerste onderzeeërs voor anker gingen.Ga naar voetnoot2 Raeder liet echter de draad niet vallen. Hij schakelde de Duitse marine-attaché in Oslo in, Korvetten-Kapitän Schreiber, en kwam via hem en via het Aussenpolitische Amt der NSDAP - een partijbureau dat door Alfred Rosenberg geleid werd - in contact met Vidkun Quisling, de leider van de voornaamste Noorse nationaal-socialistische beweging, Nasjonal Samling, en met Albert Viljam Hagelin, een van Quislings naaste medewerkersGa naar voetnoot3 en sinds jaren zijn geheime vertegenwoordiger in DuitslandGa naar voetnoot4.
quisling en de duitsers - Al in December 1930, toen hij nog Noorwegens minister van defensie was, had Quisling een zich in Oslo op bezoek bevindende Duitse Nazi verzocht, hem met de leiders der NSDAP in geheime verbinding te brengen. Deze waren daar niet op ingegaan.Ga naar voetnoot5 In 1933 richtte Quisling zijn eigen beweging op, Nasjonal Samling, en er is reden aan te nemen dat ongeveer van die tijd af HimmlerGa naar voetnoot6 en de AbwehrGa naar voetnoot7 een zekere mate van contact met hem onderhielden. Hieromtrent zijn geen bijzonderheden bekend. Van Rosenbergs contact met Quisling weten wij meer af. Alfred Rosenberg die aan de Oostzee geboren was, had zich al vroeg voor de Scandinavische staten geïnteresseerd. In 1933 had hij Quisling voor het eerst ontvangen en een kort gesprek met hem gevoerdGa naar voetnoot8 en in 1934 Hitler een memorandum doen toekomen waarin hij op ‘de politiek-strategische betekenis van Noorwegen’ gewezen had.Ga naar voetnoot9 Door zijn particuliere secretaris, tegelijk hoofd van de afdeling-Noord van het Aussenpolitische Amt, was hij met Quisling in contact gebleven. In de lente van 1939 nu, kwam Quisling Rosenberg in Berlijn waarschuwen dat Engeland in geval van oorlog vermoedelijk Scandinavië zou trachten te bezetten. Rosenberg schrok op: wie moest dat verhinderen? Hij dacht dat Goering als opperbevelhebber van de Luftwaffe interesse zou hebben | |
[pagina 215]
| |
voor Quislings mededelingen en wist een bespreking te arrangeren tussen de Noor en een van Goerings naaste medewerkers bij wie Quisling onvervaard om een subsidie vroeg van 6 mill. Rm.Ga naar voetnoot1. Zelf waarschuwde Rosenberg Hitler en liet hij een van de functionarissen van het Aussenpolitische Amt, Scheidt, ‘een vacantiereis’ door Noorwegen maken waarna deze zijn ‘waarnemingen’ in een rapport neerlegde. Quisling had gevraagd of een aantal kaderleden van zijn partij cursussen kon volgen in het Opleidingsinstituut, het Schulungshaus, van het Aussenpolitische Amt. Rosenberg willigde dat verzoek in en in Augustus 1939 werd voor 25 mannen van Nasjonal Samling een reeks lezingen georganiseerd.Ga naar voetnoot2 ‘Hun werd geleerd, hoe zij effectiever propaganda konden voeren.’Ga naar voetnoot3 In September '39 brak de oorlog uit. Omstreeks die tijd kwam ook Hagelin, Quislings verbindingsman in Berlijn, Rosenberg waarschuwen dat de Geallieerden van plan waren, in Scandinavië handelend op te treden.Ga naar voetnoot4 Toen door het uitbreken van de Fins-Russische oorlog de spanning in Scandinavië steeg en in Engeland, vooral echter in Frankrijk, delen van de publieke opinie er op aan gingen dringen dat men de Finnen met een leger te hulp zou komen, werd in Berlijn de bereidheid groter, te luisteren naar wat Quisling en Hagelin te vertellen hadden. Quisling was er zich bewust van dat hij, om de macht in Noorwegen te veroveren, Duitslands militaire steun behoefde. Hij had het gevoel dat een aantal hoge militairen bereid was met hem samen te werken, als hij eenmaal heer en meester was, en dat zelfs de Koning dat voldongen feit wel zou aanvaarden. Doch hoe de macht in handen te krijgen? Zijn plan was, een aantal zorgvuldig geselecteerde personen in Duitsland te laten opleiden en hen samen met ervaren Duitse Nazi's Noorwegen binnen te smokkelen. Zij moesten in Oslo alle voorname punten bij verrassing bezetten; hij, Quisling, zou zich als minister-president opwerpen en-zoals Seyss-Inquart vanuit Wenen gedaan had - Duitsland te hulp roepen. Wanneer dan een Duits vlooteskader met troepen aan boord klaar lag de Oslofjord binnen te lopen, zou de coup kunnen slagen voordat in Noorwegen, Engeland of Frankrijk iemand recht besefte wat er gaande was.Ga naar voetnoot5 Er zijn tekenen dat Quisling al geruime tijd voor dat plan steun zocht.Ga naar voetnoot6 | |
[pagina 216]
| |
Op 10 December 1939, anderhalve week na het uitbreken van de Fins-Russische oorlog, reisde hij naar Berlijn waar hij in Rosenbergs Schulungshaus zijn intrek nam. Met een aanbeveling van Rosenberg zocht hij op de 11de samen met Hagelin admiraal Raeder op. Raeder kende Rosenberg alleen maar uit de verte en had van Quisling nooit gehoordGa naar voetnoot1 maar was bereid naar hem te luisteren. Quisling schetste zijn voornemen. De Noorse regering had, zei hij, besloten voorlopig geen verkiezingen te houden. Het Parlement welks termijn normaal op 11 Januari '40 afliep, zou met een jaar verlengd worden: dat was een geschikte datum voor de staatsgreep. Hij gaf hoog op van zijn aanhang op voorname posten, bijvoorbeeld bij de spoorwegen. Raeder vertrouwde de Noor niet geheel. Hij legde daags daarna diens plan aan Hitler voor, doch wees er daarbij op ‘dat men bij dergelijke aanbiedingen nooit kon weten in hoeverre de betrokken personen hun eigen partijbelangen wilden bevorderen en in hoeverre zij zich om de Duitse belangen bekommerden. Daarom [was] voorzichtigheid geboden.’ Dat Engeland Noorwegen bezette, moest in ieder geval voorkomen worden.Ga naar voetnoot2 Hitler had op de 11de al van Rosenberg vernomen met welke voornemens Quisling in Berlijn vertoefde.Ga naar voetnoot3 Nu de opperbevelhebber van zijn marine serieus daarop inging, besloot hij Quisling te ontvangen, doch eerst nog eens predes van Rosenberg te boren welk vlees hij in de kuip had. Rosenberg werd na Raeder in de Reichskanzlei geroepen, waar Hitler nog aarzelend tegenover het plan bleek te staan: was het wel zeker dat het Noorse leger Quisling zou volgen?Ga naar voetnoot4 Diezelfde avond nog had Rosenberg een lang gesprek met Quisling. Zij besloten Raeder in de arm te nemen. Deze bleek van opinie te zijn dat Quislings plan in elk geval ernstig onder ogen gezien moest worden, en zo was hij het ook die bij ontstentenis van Rosenberg die zijn voet verstuikt had, op de 14de Quisling en Hagelin begeleidde bij hun bespreking met Hitler waar de beslissing moest vallen.Ga naar voetnoot5 Hitler luisterde, Innerlijk sterk in beslag genomen door de plannen voor het grote offensief in het Westen, Hep hij voor een uitbreiding van de oorlog tot Scandinavië niet terstond warm. Hij was echter voor Quislings mededeling dat vooraanstaande Noren Engelse landingen positief bevorderden, niet ongevoelig. En als de staatsgreep eens lukte? Het leek wenselijk, Quisling te binden en zijn plan op zijn uitvoerbaarheid te onderzoeken. Het principiële besluit daartoe nam Hitler nog diezelfde dag. Het Oberkommando der Wehrmacht moest de zaak in studie nemen.Ga naar voetnoot6 In afwachting van de resultaten daarvan besloot Hitler met Quisling | |
[pagina 217]
| |
dieper op de materie in te gaan. Hij was in zijn element wanneer een ingewikkeld complot gesmeed moest worden. Nog twee keer liet hij Quisling en Hagelin bij zich komen, beide keren in aanwezigheid van Scheidt, de medewerker van Rosenberg. ‘Herr Reichskanzler’, vroeg Quisling bij het laatste gesprek, ‘heb ik goed begrepen dat U ons wilt helpen?’ Hitlers antwoord luidde: ‘Jawel, dat wil ik.’Ga naar voetnoot1 Op Zaterdag 16 en Maandag 18 December hadden Quisling en Hagelin nadere besprekingen met Scheidt, enkele hoge militairen en een vertegenwoordiger van het Auswärtige Amt.Ga naar voetnoot2 Het plan nam vaste vorm aan. Men zou Quisling voor de versterking van zijn propaganda een flink bedrag aan deviezen doen toekomen, 2 à 300.000 Rm.Ga naar voetnoot3 en met Hagelin die importeur was, grote zaken gaan doen in steenkolen en striker; Scheidt zou in Oslo als verbindingsman optreden; Quisling zou een aantal vertrouwde aanhangers naar Duitsland zenden om daar in een volkomen afgesloten kamp een militaire opleiding te ontvangen; deze lieden zouden als helper, tolk en gids fungeren van een Duits detachement dat, in de kolenschepen Oslo binnengesmokkeld, regering en Koning gevangen zou nemen; Quisling, de macht grijpend, zou terstond Duitslands militaire interventie inroepen.Ga naar voetnoot4 Men zou net Auswärtige Amt buiten dit plan houden, er wel minister Ribbentrop van in kennis stellen maar hem er verder niet in betrekken.Ga naar voetnoot5 Twee dagen later, 20 December 1939, namen Quisling en Hagelin hartelijk afscheid van Rosenberg. ‘Wij drukten elkaar de hand,’ schreef deze laatste, ‘en zullen elkaar wel eerst dan pas weer zien als de actie geslaagd is en Noorwegens minister-president Quisling heet.’Ga naar voetnoot6 In die actie nu, dat moet met nadruk gezegd worden, hadden de Duitse militairen weinig vertrouwen. Rosenberg beschouwden zij als een fantast en Hitler had hun niet bevolen met Quisling in zee te gaan, doch alleen gevraagd het door hem ontwikkelde plan op zijn uitvoerbaarheid te onderzoeken. Er rees terstond ernstige twijfel. Quisling ‘had niemand achter zich staan’, vond generaal Halder.Ga naar voetnoot7 De marinestaf bleef sceptisch. En wat vooral gewicht in de schaal wierp: hoe kon men een zo kwetsbare actie die, werd een tipje van de sluier opgelicht, tot Engels-Franse interventie zou leiden, geheim houden wanneer men een zo groot aantal Noren moest inschakelen van wie alleen Quisling kon verzekeren dat ze betrouwbaar waren?Ga naar voetnoot8 Faalde het plan, dan had Duitsland vermoedelijk de oorlog verloren. | |
[pagina 218]
| |
Met de serieuze uitwerking werd niet begonnen. De militairen achtten de actie te riskant.Ga naar voetnoot1 Twee dagen na Quisling en Hagelin was Rosenbergs medewerker Scheidt naar Oslo vertrokken om met de beide Noren contact te onderhouden.Ga naar voetnoot2 Begin Januari was hij in Berlijn terug waar Rosenberg vernam dat Hitler er aan twijfelde of men in Noorwegen het grote geheim zou kunnen bewaren.Ga naar voetnoot3 Van het besluit het plan niet uit te voeren, werd Rosenberg niet in kennis gesteld; hij en zijn medewerkers werden door Hitler en de militairen gebruikt om Quisling aan het lijntje te houden. Quisling ontving dan ook wel enig geld. Scheidt reisde op 19 Januari met ‘het nodige’ naar hem toe.Ga naar voetnoot4 Intussen had het Oberkommando der Wehrmacht een begin gemaakt met het opstellen van een zuiver militair aanvalsplan. Schets na schets werd ontworpen. Op 27 Januari '40 gelastte Hitler, de zaak sneller aan te pakken door middel van een kleine staf die rechtstreeks onder het Oberkommando der Wehrmacht zou ressorteren. De operatie kreeg de codebenaming Weserübung.Ga naar voetnoot5 Tot de uitvoering had Hitler nog geenszins besloten. Drie weken later, in de nacht van 16 op 17 Februari 1940, schond de Britse torpedobootjager Cossack de Noorse territoriale wateren om Engelse krijgsgevangenen van het Duitse schip Altmark te bevrijden. Die gebeurtenis werd door Hitler, maar a fortiori door Rosenberg, Quisling en Hagelin als bewijs gezien dat Engeland en Frankrijk, kwam hun dat van pas, geen seconde zouden aarzelen Noorwegen te bezetten. Er waren tekenen dat tot die bezetting al besloten was en Hagelin berichtte Scheidt, zeker te weten dat Noorwegen geen weerstand zou bieden. Rosenberg stelde Hitler ijverig in kennis van alles wat hij hoorde. Hitler zei hem, eerst op de 19de, daarna op de 29ste Februari, niet meer te voelen voor het ‘politieke plan der Noren’; wel was hij bereid, hun meer geld te geven.Ga naar voetnoot6 Ribbentrop zou van 15 Maart af drie maanden lang Quisling tienduizend pond per maand doen toekomen.Ga naar voetnoot7 Hagelin ontving een eerste bedrag en enkele weken later kreeg Scheidt een tweede som uitbetaald.Ga naar voetnoot8 De ondersteuning van Quislings streven door middel van leveranties en steenkolen geschiedde echter uiterst langzaam, waarover de Noorse Nazi-leider ‘zich herhaaldelijk beklaagde.’Ga naar voetnoot9 Alle gelden waren, aldus von RibbentropGa naar voetnoot10, ‘voor kranten, propaganda en ook voor | |
[pagina 219]
| |
politieke werkzaamheden’ bestemd. ‘Namens Quisling’, schreef admiraal Raeder later, ‘drong Hagelin er herhaaldelijk op aan dat men Quisling op tijd een aanvals-detachement zou geven, met behulp waarvan hij terstond de macht zou kunnen overnemen en met goedvinden van de Koning een nieuwe regering installeren. Dit verzoek kon helaas niet ingewilligd worden daar Quisling en Hagelin volgens orders niet ingelicht mochten worden omtrent het op handen zijn en het tijdstip van de operatie.’Ga naar voetnoot1 In de maanden Februari en Maart '40 werden Hagelins contacten met Berlijn vergemakkelijkt doordat hij in sluw samenspel met de Duitse militairen de Noorse regering gunstige wapenleveranties uit Duitsland kon aanbieden. Hij reisde zodoende vlot tussen Berlijn en Oslo op en neer en drong zich in Noorse officiële kringen naar binnen. Iedere pro- Geallieerde uitlating die hij daar vernam, blies hij tot een overtuigend bewijs op dat Noorwegen Geallieerde landingen zou accepteren waartoe, aldus Hagelin op 20 Maart, de Noorse havens al in het geheim door Geallieerde agenten opgemeten werden.Ga naar voetnoot2 Hitler hield, zoals uit Raeders aantekening blijkt, de politieke contacten met Quisling en Hagelin van zijn militaire toebereidselen strikt gescheiden. Het plan voor de bezetting van Noorwegen was intussen in bijzonderheden uitgewerkt.
het militaire plan - Generaal von Falkenhorst die op het eind van de eerste wereldoorlog in Finland gevochten had, was op 21 Februari '40, vijf dagen na de Altmark-affaire, bij Hitler ontboden. Hitler zei hem, het voor mogelijk te houden dat Duitsland in de nabije toekomst Noorwegen zou moeten bezetten. Hoe moest die operatie uitgevoerd worden? Von Falkenhorst - wiens capaciteiten Hitler op die wijze trachtte te peilen - moest 's middags met concrete voorstellen terugkomen; vijf divisies kon hij krijgen. De Duitse generaal verliet de Reichskanzlei en, zo bekende hij na de oorlog: ‘ik liep de stad in en kocht een Baedeker, een reisgids, om enig idee te krijgen hoe Noorwegen er uit zag. Ik wist daar niets van en ik moest te weten komen hoe al de havens waren, hoeveel mensen er woonden en wat voor soort land het was. Ik had daar allemaal geen idee van.’Ga naar voetnoot3 | |
[pagina 220]
| |
Met de Baedeker - volgens een andere, plausibele versie kocht von Falkenhorst Baedekers van een aantal landen tegelijk om bij de verkoper geen verdenking op te wekkenGa naar voetnoot1 - ging von Falkenhorst naar zijn hotel, bekeek de kaarten, tuurde en peinsde, en om 5 uur 's middags kon hij Hitler een plan voorleggen, gebaseerd op een verrassende, gelijktijdige bezetting van alle belangrijke havens. Hij had de proef doorstaan. De voorbereiding van Weserübung begon in ernst, kort slechts vertroebeld door een woede-aanval van Goering die hevig gepiqueerd was toen hij merkte dat zijn Luftwaffe betrokken werd bij de uitwerking van een plan waarin men hem niet gekend had. Dat plan kwam in hoofdlijnen (zie de kaart op p. 82) op het volgende neer. Alle voorname havens van Noorwegen - Narvik, Drontheim, Bergen, Stavanger, Kristiansand en Oslo - zouden in de vroege ochtend van Wesertag (een datum werd voorshands niet bepaald) militair bezet worden. In Oslo - hier was geen voorzichtige Kaupisch om hem te dwarsbomen - zou von Falkenhorst met de stafmuziek voorop naar het paleis trekken om een huldigingsmars voor de Koning te spelenGa naar voetnoot2. Op de vliegvelden bij Oslo en Stavanger zouden luchtlandingstroepen dalen. Alle havens zouden door Duitse oorlogsschepen geforceerd worden met troepen aan boord. Zware wapenen en voorraden kon men op de al overbelaste oorlogsschepen niet vervoeren; die zouden, verborgen onder ladingen kolen, naar de betrokken punten gebracht worden met zeven vrachtschepen die er de avond tevoren als neutrale schepen vermomd zouden arriveren, één in Stavanger, drie in Drontheim, drie in Narvik; een achtste schip, de tanker Jan Wellem, zou vanuit de Basis Nord bij Moermansk naar Narvik gedirigeerd worden. Waren vliegvelden en havens eenmaal veroverd, dan konden de reserves het land binnenstromen. De operatie was uiterst riskant. Alle te bezetten havens waren door forten beschermd. Een groot deel van de Duitse slagvloot, verre de mindere van de Engelse, zou tweemaal - op heen- en terugweg - spitsroeden moeten lopen. Diepste geheimhouding was dan ook essentieel. De troepencommandanten mochten eerst op het laatste ogenblik ingelicht worden. Het is niet bekend of Hitler zoals hij met Quisling en Hagelin gedaan had, opdracht gegeven heeft, de Auslands-Organisation buken de plannen te houden. Feit is dat in geen van de talrijke militaire stukken die over planning en uitvoering van de aanval handelenGa naar voetnoot3, ook maar met een woord sprake is van de Noorse nationaal-socialisten of van de in Noorwegen woonachtige Rijksduitse Nazi's. Bij de staf van von Falkenhorst lag over | |
[pagina 221]
| |
Quisling een notitie, luidend: ‘Vriend van Duitsland, speelt geen rol, geldt als fantast.’Ga naar voetnoot1 Von Falkenhorst koesterde de illusie dat hij het met de Noorse minister Koht wel zou kunnen rooien.Ga naar voetnoot2 De gedetailleerde uitvoering der plannen werd belemmerd door de gebrekkige documentatie die in Berlijn over Noorwegen voorhanden was. Operatieve en militair-geografische studies ontbraken; men wist van de Noorse strijdkrachten en van ligging en kracht der kustfortificaties weinig af, ‘er was niet eens een bruikbare kaart’.Ga naar voetnoot3 Landkaarten en reisgidsen werden onopvallend in Berlijnse boekhandels gekocht.Ga naar voetnoot4 Aan de hand van al dit materiaal werden eind Februari nieuwe kaarten vervaardigd.Ga naar voetnoot5 Men moet aannemen - al zijn hiervoor geen bewijzen aanwezig - dat de Abwehr opdracht kreeg, ter plaatse te trachten de lacunes in de gegevens aan te vullen. Daarin slaagde men niet volkomen. Sommige Noorse kustbatterijen bleven de Duitsers onbekend, van andere werd de werking onderschat, elders weer nam men aan dat zich kustbatterijen bevonden die er in werkelijkheid niet waren.Ga naar voetnoot6 Een deel dier onjuiste gegevens was van Quisling afkomstig. Toen Hitler - mede in verband met tekenen dat van Geallieerde zijde landingen voorbereid werden - op 2 April 1940 bepaalde dat de Duitse eskaders in de nacht van 8 op 9 April bij nieuwe maan de Noorse fjorden zouden binnenlopen, miste men nog vitale informatie. Via Hagelin was Quisling uitgenodigd, in Kopenhagen kolonel Pieckenbrock te ontmoeten, hoofd van de spionnage-afdeling van de Abwehr.Ga naar voetnoot7 De ontmoeting vond op 4 April plaats toen de schepen voor Narvik al onderweg waren. Op Pieckenbrocks precieze vragen antwoordde Quisling ‘in het algemeen ontwijkend’; globaal kon hij nuttige mededelingen doen omtrent ‘troepensterkte, ligging der vliegvelden, het tempo waarin men startklaar zou zijn, enz.’ De kustbatterijen zouden, dacht hij, niet schieten alvorens contact met de regering opgenomen te hebben.Ga naar voetnoot8 Hitler zei later dat Quisling bij die bespreking een onjuist beeld gegeven had van de batterijen bij Narvik.Ga naar voetnoot9 Bewijzen, dat Quisling er te elfder ure toch van in kennis werd gesteld wanneer de Duitsers zouden landen, zijn niet voorhanden.Ga naar voetnoot10 Men moet wel aannemen dat hij op zijn minst aan de hem gestelde vragen de conclusie verbond dat het uur naderde waarop zijn hoogste wens in vervulling zou gaan. | |
[pagina 222]
| |
In het eerste deel maakten wij er melding van dat de Noorse regering in de loop van Maandag 8 April 1940 gealarmeerd werd o.a. door een telegram uit Londen en door het bericht dat in Zuid-Noorwegen Duitse schipbreukelingen aan land waren gekomen die zeiden onderweg te zijn naar Bergen. Dat de overrompeling voor de deur stond, beseften de ministers niet. De kustbatterijen waren goed, leger en vloot (één schip dateerde uit 1858) zwak, enkele tientallen vliegtuigen waren over een dozijn velden verspreid.Ga naar voetnoot1 Negentien moderne jagers, pas uit Amerika gearriveerd, lagen bij Oslo nog onuitgepakt in hun kisten.Ga naar voetnoot2 Om 12 uur 's nachts gaf de regering opdracht, bezuiden Bergen de navigatielichten te doven; later werd besloten de reservisten in Zuid-Noorwegen te mobiliseren; de oproepen zouden normaal per post verspreid worden, de manschappen moesten zich op Donderdag melden.Ga naar voetnoot3 Te laat! Dinsdagmorgen om 4 uur 20 wierpen de Duitsers het masker af.
verovering der havens - Door de fjord van Narvik, waar enkele vuurtorens nog brandden, wist het Duitse eskader na een kort gevecht met een Noorse kanonneerboot de haven binnen te lopen. De drie vrachtschepen die uit Duitsland onderweg waren, misten alle drie hun doel. Hetzelfde geschiedde met de vier overige die Drontheim en Stavanger moesten aandoen. In Narvik was alleen de tanker Jan Wellem tijdig gearriveerd.Ga naar voetnoot4 Nog negen andere Duitse schepen lagen er voor anker.Ga naar voetnoot5 Hun bemanningen werden volkomen verrast; één schip werd haastig op de rotsen gezet in de overtuiging dat Engelse oorlogsbodems naderden.Ga naar voetnoot6 De strijd in het plaatsje duurde slechts kort. De commandant, overste Sundlo, capituleerde spoedig, maar een deel van het garnizoen verliet Narvik en vocht door. Sundlo wist van de komende Duitse aanval niets af; wel had de Duitse bevelhebber, generaal Dietl, opdracht, behalve met de Duitse viceconsul ook met de ‘naar men zegt, Duitsland goedgezinde’ garnizoenscommandant contact op te nemen.Ga naar voetnoot7 De militaire rechtbank die na de oorlog over zijn optreden een oordeel moest uitspreken, kwam tot de conclusie dat, hoezeer Sundlo ook pro-Nazi was, van een bewust saboteren der verdedigingsvoorbereidingen of van een onvoldoende bereidheid, de Duitse aanval af te slaan, niets gebleken was.Ga naar voetnoot8 Bij de Drontheim-fjord waren de forten om 1 uur 's nachts gealar- | |
[pagina 223]
| |
meerd. De zware Duitse kruiser Hipper had getracht naar binnen te glippen door te seinen: ‘Heb bevel van de regering naar Drontheim te gaan. Geen vijandelijke bedoelingen.’ De list was doorzien. De Noorse batterijen werden echter door schijnwerpers verblind en met een gelukkig schot vernielden de Duitsers de kabel die de forten voor hun eigen zoeklichten nodig hadden. Even voor half vijf meerden zij aan de haven; de plaatselijke autoriteiten capituleerden.Ga naar voetnoot1 Een van de Duitse kruisers die Bergen naderden, deelde, door een Noors bewakingsvaartuig aangemaand zich kenbaar te maken, mede, de Engelse oorlogsbodem HMS Cairo te zijn. Een torpedoboot werd gepasseerd terwijl in het Engels ‘Ga voor kort oponthoud naar Bergen’ geseind werd. De forten schoten, ondanks een derde bedriegelijk signaal: ‘Stop firing! We are friends!’, maar konden het Duitse smaldeel niet tegenhouden. Bergen werd in de vroege ochtend bij verrassing genomen. Een paar uur later liep een Duits marine-vaartuig, als houtvaarder vermomd, de haven binnen met een lading mijnen waarmee de Duitsers hunnerzijds terstond een mijnversperring uitlegden.Ga naar voetnoot2 Bij Stavanger werd het Noorse vliegveld dat door welgeteld twee machinegeweernesten verdedigd werd, snel door luchtlandingstroepen veroverd. De haven werd van de landzijde bezet.Ga naar voetnoot3 Bij Kristiansand liep het bijna mis voor de Duitsers. De mist en de Noorse forten maakten het enkele uren lang het Duitse smaldeel onmogelijk, de haven binnen te lopen. Het lukte om 11 uur 's morgens toen de Noren de vlag van de kruiser Karlsruhe voor de Franse oorlogsvlag aanzagen en het vuur staakten.Ga naar voetnoot4
oslo - Ook in de Oslo-fjord stieten de Duitsers op ernstige moeilijkheden. De forten waren gealarmeerd. De twee buitenste konden door de mist niet zuiver vuren; het mijnenveld dat hen had moeten verbinden was niet gelegd ‘om redenen waarvan de hoop op assistentie van de Engelse vloot één was.’ De achter de buitenste forten gelegen marine-basis werd door Duitse landingstroepen veroverd. De binnenforten brachten om 4 uur 20 de zware Duitse kruiser Blücher tot zinken en het Duitse smaldeel zat vast.Ga naar voetnoot5 In de hoofdstad wisten slechts enkele Duitsers, wanneer de aanval zou beginnen; de Duitse marine-attaché Schreiber en de luchtvaart-attaché Spiller waren negen dagen tevoren geïnformeerd, Scheidt mocht pas op 8 April ingelicht worden, doch kende het grote geheim wellicht reeds eerder.Ga naar voetnoot6 Gezant Bräuer wist nergens van. Zoals zijn collega von | |
[pagina 224]
| |
Renthe-Fink in Kopenhagen door een speciale boodschapper ingelicht werd, zou ook hij door een ingewijde verwittigd worden van het aanvalsplan en van zijn taak daarbij. Daartoe was een der naaste medewerkers van von Falkenhorst, Oberstleutnant Pohlman, op 7 April in burgerkleding naar Oslo gevlogen, vergezeld door een koerier van het Auswärtige Amt die de enveloppe met de instructies voor Bräuer onder zijn berusting had.Ga naar voetnoot1 Pohlman sprak op Maandag 8 April met Schreiber; Schreiber dacht dat de Noorse regering het niet op vechten zou laten aankomen, Pohlman was minder optimistisch en gaf Spiller, de luchtvaart-attaché, opdracht, iemand naar het vliegveld Fornebu te sturen waar Duitse parachutisten in de vroege morgen van de 9de zouden neerdalen.Ga naar voetnoot2 Spiller stuurde er de Oslose vertegenwoordiger van de Lufthansa op af, die connecties met de Abwehr had. De Duitse parachutisten konden echter door de mist niet landen; toen het Spiller duidelijk was dat de aanval toch zou doorgaan, klom hij met de Lufthansa-man over de hekken van het vliegveld en terwijl de Noorse soldaten nog twijfelden of ze moesten schieten, kwamen juist de eerste Duitse transportvliegtuigen neer. De twee Duitsers konden hun landgenoten de weg wijzen naar de stad.Ga naar voetnoot3 Daar had Pohlman om 11 uur in de avond van 8 April gezant Bräuer ingelicht. ‘Zelden’, schreef hij later, ‘heb ik een man zo verrast gezien.’Ga naar voetnoot4 Bräuer kreeg instructie, om 4 uur 20 het Duitse ultimatum aan de Noorse regering te overhandigen. Het antwoord luidde dat Noorwegen de uitdaging aanvaardde. De ministers wisten echter dat Duitse oorlogsbodems naderden. 's Morgens om half acht reisden de Koninklijke familie, het kabinet en de meeste parlementsleden met een aantal hoge ambtenaren naar Hamar, dat 100 km. van Oslo was gelegen. De Duitse opzet, de regering uit te schakelen, was mislukt. Marine-attaché Schreiber stond in alle vroegte om 4 uur aan de haven, klaar de Duitsers te ontvangen. Hij had een assistent met een Duits schip de fjord in gezonden om als loods te dienen, maar al wat kwam opdagen, geen Duits smaldeel. Schreiber ging naar zijn bureau terug. Daar werden de pistolen al rondgedeeld om het huis te verdedigen. Het kwam echter niet tot strijd. In de middag trokken de luchtlandings- troepen die van Fornebu kwamen, Oslo binnen. Schreiber hielp hun ‘door hun kaarten van de stad te geven, enzovoort’.Ga naar voetnoot5 Diezelfde middag wachtte Bräuer en Pohlman een vreemde verrassing. Zij vernamen dat Vidkun Quisling bezig was een staatsgreep uit te voeren. Wat te doen? Zij hadden geen instructies. ‘Daar treedt’, schreef | |
[pagina 225]
| |
Pohlman later, ‘een jonge man de kamer binnen en stelt zich voor als SA-Standartenführer van het bureau Rosenberg’ - Scheidt! Hij deelt mee, zojuist met de heer Quisling onderhandeld te hebben, deze zal de post van minister-president overnemen en andere ministers benoemen. Verbaasd kijk ik de gezant aan: ‘Wie bepaalt nu eigenlijk de Duitse buitenlandse politiek, de minister van buitenlandse zaken of Reichsleiter Rosenberg?’ De gezant haalt de schouders op. - ‘Hoe komt U eigenlijk hier? Wanneer bent U aangekomen?’ - De Standartenführer laat de vraag onbeantwoord. ‘Alstublieft, mijn papieren zijn in orde, Herr Oberstleutnant, mijn opdracht is door Reichsleiter Rosenberg ondertekend, dat moet U voldoende zijn.’ Pohlman belde diezelfde middag Hamburg op waar von Falkenhorst zijn hoofdkwartier had. Het antwoord was: afblijven!Ga naar voetnoot1 Bräuer waarschuwde Berlijn dat geen Noor met Quisling wilde samenwerken en dat zijn greep naar de macht de wil tot verzet machtig aanwakkerde. Meer dan een half uur ‘vocht’ hij aan de telefoon.Ga naar voetnoot2 Vergeefs! Hitler had besloten, met Quisling in zee te gaan, en de verwarring in de Noorse hoofdstad was zo groot, de bevolking wist na het vertrek der regering zo volstrekt niet wat zij doen moest, dat Quisling later op de dag ongehinderd zijn eerste proclamatie kon uitvaardigen.
de rijksduitsers - Welke rol de Auslands-Organisation bij dit alles gespeeld heeft, is niet volstrekt duidelijk. In heel Noorwegen woonden in 1930 ruim 2.000 Rijksduitsers.Ga naar voetnoot3 Het juiste aantal in 1940 is niet bekend.Ga naar voetnoot4 Bohle meende zich na de oorlog te herinneren dat ‘maar tachtig’ hunner lid geweest waren van de Landeskreis der Auslands-Organisation,Ga naar voetnoot5 die sinds Januari '40 door zekere Carl Spanaus geleid werd.Ga naar voetnoot6 Spanaus schreef tijdens de oorlog een artikel waarin hij meedeelde dat van September '39 af ‘een groot aantal partij- | |
[pagina 226]
| |
genoten’ belast was met ‘nieuwe en dikwijls gevaarlijke opdrachten’. Na de Altmark-affaire trof hij ‘in alle stilte organisatorische voorzorgsmaatregelen’. Toen het op 8 April bekend werd dat Engeland en Frankrijk mijnen zouden leggen in de Noorse territoriale wateren, alarmeerde hij de partijgenoten en ‘ieder betrok zijn post’; ‘daarbij heerste nog de indruk, dat Engeland de eerste slag zou toebrengen.’ In de avond van 8 April kondigde Spanaus de ‘verscherpte alarmtoestand’ af. Zelf werd hij om drie uur in de ochtend van de 9de naar het gezantschap geroepen waar hij te horen kreeg: ‘Het is zo ver’. Even na 4 uur gaf hij last tot de ‘höchste Einsatzzustand’. Een boodschappendienst trad in werking. Spanaus bleef in het gezantschap wachten en ging daarna een kijkje nemen bij het vliegveld Fornebu. Hij was als eerste met het heugelijk nieuws terug dat het veroverd was. Daarna zorgde hij er voor dat een aantal partijgenoten als tolk en gids optrad.Ga naar voetnoot1 Wat hebben die ‘nieuwe en dikwijls gevaarlijke opdrachten’ en die ‘alarmtoestanden’ ingehouden? Spanaus voorzag kennelijk een crisis en stelde zich daarop in. Dat hij spionnage-opdrachten heeft laten uitvoeren, is waarschijnlijk; omvang en betekenis daarvan zijn onbekend. Dat hij en de zijnen het concrete Duitse aanvalsplan kenden, is niet geloofwaardig. Van ingrijpen op 9 April ter directe ondersteuning van de Duitse operaties is de Noren niets bekend.Ga naar voetnoot2 Door Quislings staatsgreep werd hij volkomen verrast.Ga naar voetnoot3 Men mag de mogelijkheid niet uitsluiten, dat Spanaus anno 1941 met een in zijn krijgshaftigheid ietwat opgeblazen artikel voor het voetlicht wilde treden. Wij moeten ons echter bewust zijn dat er meer gebeurd is dan de stukken leren. Ook het Oberkommando der Wehrmacht heeft eind Maart politieke besprekingen in Oslo laten voerenGa naar voetnoot4 - admiraal Canaris, hoofd van de Abwehr, bracht omstreeks die tijd een bezoek aan de Noorse hoofdstadGa naar voetnoot5 - zonder dat wij hieromtrent iets naders weten, en van het werk van de Abwehr wiens voornaamste medewerker, Berthold Bennecke, als assistent-handelsattaché aan de Duitse legatie toegevoegd was, is niets concreets bekend. Vast staat wel dat Canaris persoonlijk Quisling vóór de aanval nooit ontmoet heeft.Ga naar voetnoot6
de noorse nazi's - Een Noors onderzoek inzake de vraag of enig vooraanstaand lid van Nasjonal Samling een rol had in direct verband met de Duitse invasie, leidde tot een negatief resultaat: er zijn geen bewijzen. Wel is het een feit dat behalve Quisling en Hagelin nog een derde Noorse | |
[pagina 227]
| |
Nazi de Duitsers behulpzaam is geweest, nl. Herman Harris Aall, die hun politieke en andere inlichtingen verschafte; Aall wist echter van de invasiedatum niets af.Ga naar voetnoot1 Op volstrekte geheimhouding dier invasie stelden Hitler en de militairen de hoogste prijs; dat pleit tegen inschakeling van een Vijfde Colonne van enige omvang. Er was, naar men moet aannemen, bij Quisling, Spanaus en hun vertrouwden bereidheid, de handen uit de mouw te steken. Daarbij bedenke men dat de Duitsers in Narvik, Drontheim, Bergen en Stavanger in enkele vroege ochtenduren meester waren van de toestand en dat zij bij de in Oslo heersende chaos geen moeite hadden zich in een situatie, die zich objectief korte tijd critiek liet aanzien, toch te handhaven. Weegt men op grond van de thans bekende feiten de factoren tegen elkaar af die tegen de achtergrond van de Noorse argeloosheid het succes van de Duitse invasie bepaald hebben, dan lijkt het niet twijfelachtig dat het puur-militaire Duitse optreden verreweg de belangrijkste factor geweest is.
٭
onbevestigde berichten - Keren wij ons thans tot de voorstellingen betreffende de Duitse aanval die in en na April 1940 bij Duitslands tegenstanders ontstaan zijn. Uit niets blijkt dat al jaren tevoren door Duitse attaché's, consuls, reizigers, toeristen, schepelingen of trekkers methodisch grootscheepse spionnage in Noorwegen bedreven is. Dat in alle veroverde havens van te voren Duitse troepen verborgen en wapens naar binnen gesmokkeld waren, is niet juist: alleen de tanker Jan Wellem wist volgens plan Narvik binnen te lopen. Evenmin is iets bekend van grote aantallen Duitsers die zich als ‘handelsreizigers’ of ‘toeristen’ ter ondersteuning van de aanval naar Noorwegen begeven hadden. Dat de Rijksduitse Nazi's in Oslo in het complot ingewijd waren, staat niet vast en is onwaarschijnlijk. Van door Duitse of Noorse Vijfde Colonnisten bedreven sabotage-daden hebben de Noren niets kunnen constateren.Ga naar voetnoot2 De mijnversperring in de Oslofjord waarvan de electrische draden doorgesneden heetten, was, gelijk wij zagen, niet uitgelegd. Daar wees Hambro al op in 1940.Ga naar voetnoot3 Dat aan de Noorse militairen door Vijfde Colonnisten valse orders per brief en telegram doorgegeven zijn, staat in geen enkel concreet geval vast.Ga naar voetnoot4 | |
[pagina 228]
| |
Evenmin is gebleken dat zich tijdens de gewapende strijd die op de landingen volgde, Duitse spionnen in Noors uniform bij de Noorse troepen bevonden. Van grootscheeps verraad van Noorse officieren is geen sprake geweest; ‘nauwelijks een half dozijn’ staakte de strijd en ook in die gevallen is misverstand, ontstaan door Quislings contra-mobilisatie-bevel, niet uitgesloten.Ga naar voetnoot1 Dat de Duitse divisies gevormd waren uit de Weense jongens die na de eerste wereldoorlog liefderijk in Noorwegen ontvangen waren, is niet juist: van de zeven divisies kwamen vijf uit Duitsland, de twee Oostenrijkse waren afkomstig uit de landbouwprovincies Tirol, Karinthië en Stiermarken.Ga naar voetnoot2 De opvatting - door niemand duidelijker onder woorden gebracht dan door de Amerikaanse journalist Leland Stowe - dat de Duitse invasie gelukt was dank zij ‘omkoperij en ongewone infiltratie van de zijde van Nazi-agenten en verraad van de kant van een paar hooggeplaatste Noorse burgerlijke en militaire autoriteiten’, is bezijden de waarheid. Stowe, een verdienstelijk verslaggever en profetisch bestrijder van het nationaal-socialisme (een in 1934 door hem uitgegeven boek droeg als titel: Nazi Germany means war), erkende nog tijdens de oorlog dat zijn opzienbarende reportage uit Stockholm een onjuist beeld gegeven had van de werkelijke toedracht.Ga naar voetnoot3 Intussen was die reportage door tientallen millioenen mensen verslonden; aan zijn eigen démenti werd, behalve door de Noren, nauwelijks aandacht besteed.
plannen der geallieerden - Rest ons tenslotte, er op te wijzen, dat de Engelsen en Fransen hunnerzijds inderdaad in de eerste maanden van 1940 besloten hadden, in Scandinavië te landen. Men wilde aanvankelijk, voorgevend Finland te hulp te snellen, in Maart overgaan tot de bezetting van Narvik en de Noord-Zweedse ijzermijnen; toen de Fins-Russische vrede de noodzakelijke politieke motivering deed wegvallen, kwam men overeen, door het leggen van mijnen in de Noorse territoriale wateren een Duitse tegenactie in Zuid-Noorwegen te provoceren waarna men zelf in Narvik, Drontheim, Bergen en Stavanger aan land zou gaan.Ga naar voetnoot4 De mijnen werden in de nacht van 7 op 8 April '40 gelegd; in de morgen van de 8ste waren alle landingstroepen al ingescheept, ten dele op kruisers, maar toen men de Duitse vlooteskaders voor de Noorse kust gesignaleerd had, werd de landingsexpeditie haastig afgelast: eerst moest de Duitse vloot vernietigd worden.Ga naar voetnoot5 Ten behoeve van die expeditie was | |
[pagina 229]
| |
door de Engelsen in Noorwegen druk, maar vrij ineffectief gespionneerd, o.m. door marine-officieren die aan de consulaten toegevoegd waren.Ga naar voetnoot1 Desniettemin waren de landkaarten waarmee het invasie-leger uitgerust was, sterk verouderd: de meeste dateerden van vóór 1900.Ga naar voetnoot2 De Duitser von Falkenhorst had, gelijk wij vermeldden, voor zijn eerste aanvalsplan van een Baedeker gebruik gemaakt; welke editie, is onbekend. Aan Engelse kantGa naar voetnoot3 waren de exemplaren van de Baedeker die men gebruikt had om er ten behoeve van de Royal Air Force kaarten van de Noorse steden uit te copiëren, anno 1912 van de pers gerold, twee jaar vóór het uitbreken van de eerste wereldoorlog ... |
|