der opvoedkunde te weten. Theoretisch is hij minder vast in de leer. Herhaaldelijk mompelt hij onder het schrijven een variant op Schaper's gevleugeld woord en benadrukt met wreedaardige vreugde: ‘Maling aan de paedagogerij’. Het is een erge bekentenis, maar ze heeft het voordeel eerlijk te zijn.
Dat de zonderlinge avonturen van de twee wereldreizigers door het onverantwoordelijk standpunt van hun auteur aan opvoedkundige waarde zouden verliezen, ontkent hij natuurlijk energiek. Voor broeikaskindertjes geeft hij het met wellust toe. Voor de gezonde rakkers, waaruit de beste menschen groeien, ontkent hij het met welhaast ontstellende volstrektheid.
Het is hier niet de plaats voor uitvoeriger polemiek. Angstige ouders moeten maar eens terugdenken aan hun eigen ongerechtigheden zoo omstreeks hun tiende en twaalfde jaar en nagaan, hoe vreeselijk hun toenmalige lichtzinnigheid heeft ingewerkt op hun tegenwoordige braafheid.
Bulletje en Boonestaak zijn enkel bedoeld als een paar stevige, gezonde, natuurlijke jongens. Een reactie tegen de naargeestige en zoutelooze Jopie-Slimmerij, maar geen modellen voor een van ethica uitpuilende theorie-opvoederij.
Het succes bij de kleine Volk-lezers is voor niemand meer een geheim. Om van de groote maar heelemaal niet te spreken.
En zoo gaan Bulletje en Boonestaak in definitieven vorm de wereld in, vergezeld van onzen paedagogischen zegenwensch. Mogen zij vreugde brengen in alle gezinnen, ten spijt van hardnekkige opvoeders-bezwaren, vreesachtige bedenkingen tegen hun driftigen levenslust en zelfs moreelen afschuw van de tastbare leugens der fantastische zeemansverhaalkunst van Ouwe Hein.
Amen!
De Schrijver.