daarom moest die zang-demonstratie natuurlijk vrijwillig zijn. En een luitenant kwam voor de kompagnie staan en vroeg voorkomend en hoopvol, wie er lust gevoelde om op de gedenkwaardige datum mee te zingen. Die zou z'n geweer maar omhoog steken. Stel u zijn en onze schrik voor, toen er geen enkel, maar dan ook absoluut geen enkel geweer omhoog ging. Het was verpletterend. Dat was feitelijk óók een demonstratie!
En daar stond de luitenant nu. Hij was verbaasd, verslagen. Wat moest dat nu? Waren nu de dragers van de wapenrok der Koningin misschien niet oranjegezind? Voor de wedstrijden was ook al zo infaam weinig animo. Maar - dienst is dienst, en ‘we hebben in dienst allerlei trucjes om’, enz. En zo bestaat de mogelijkheid om in eens te verklaren, dat de zang-demonstratie ‘dienst’ is. En dan helpt er geen moedertjelief aan, dan zing je mee. Dan zing je het heerlijke lied van partijgenoot Speenhof - of is-t'-ie dat niet meer? - van ‘Holland ons’, waarin bloedgierige raadgevingen gebrald worden en manmoedig wordt opgeschept; en je zingt, enfin, je zingt alles, wat er op zo'n dag noodzakelijk gezongen moet worden.
En aangezien er vrees bestaat, dat je zo gauw doenlijk zult uitknijpen, krijg je ook ‘verplicht kijken’ bij de wedstrijden. Van baloorigheid sta je daar voor-historische kreten uit te stoten en dan lees je de volgende dag in de N.R.Ct. en het Handelsblad en zo, dat de verjaardag van H.M. weer glansrijk gevierd is, dat opnieuw is gebleken de frisse geest van vaderlandsliefde en trouw aan de landsmoeder, ‘die het dappere Nederlandse leger bezielen’, en van de animo, waarmee gezongen en gewedstrijd werd, en allerlei andere mooie frazen meer.
Maar het zonderlinge feit, dat het leger, dat van nature oranjegezind zijn moet - het niet is, zie je, dat merken die kranten niet op. En dat komt, omdat de journalisten, die deze verslagen in mekaar timmeren, niet bij de landstorm van de onvergetelijke Bosboom dienen.