XXIV
Kameraden van mijn sektie, daar is boosheid en verontwaardiging onder u. En ik moet u daarover onderhouden, want het is uw gebrek aan doordenken, uw gemis aan psychologisch inzicht, uw vreemdheid aan filosofie, die de oorzaak is uwer ontstemdheid. Lees, kameraden, wat ik in m'n vorige aantekening schreef en pas dat toe op het geval, dat u zozeer uit uw evenwicht stiet.
Overdenk toch het tragische van het geval voor de ander, voor de kapitein, die u aantastte in uw gevoel van eigenwaarde. Zie de krenking van uw ijdelheid over het hoofd en verdiep u in de oorzaken van dit optreden. Tracht te begrijpen en ril met mij. Ril van deernis.
Het wás pijnlijk. Maar niet in de eerste plaats voor ons. Het was kwetsend, kameraad-kunstschilder, daar te horen zeggen:
‘Wie is die vent met al dat haar in z'n gezicht!’ en zonder zelf iets te kunnen doen, over je prachtige baard te horen onderhandelen als over een bijna veroordeelde beklaagde. Maar je hoorde, hoe de man zich beriep op een reglement van ruim honderd jaar oud, en ten slotte mág je baard dan toch blijven, want datzelfde reglement zegt in z'n genadigheid: ‘snor en baard mogen naar verkiezing gedragen worden, mits dit het gelaat des mans niet ontsiere’. Je blijft je beledigd voelen, maar denk na over het dispuut, dat gevoerd werd en heb medelijden. Toon je mens, en heb medelijden! Wees tevreden met de erkenning, dat je aan je ‘dweepogen’ wel zien kunt, dat je een stuk artiest bent.
En jij, kameraad-handelsman, waarom voel je je bezwaard! Het is zo, de scherpe tong van de instruerende kapitein heeft gezegd, dat je verdomd veel weg had van een spekslager. En je hebt het gehoord. 't Was niet vriendelijk, vooral niet van bedoeling. Maar alles welbeschouwd, hoe kan je van een kapitein verwachten, dat hij hoffelijk zijn zal, beleefd, tegen een doodgewone mindere? Zijn wij het er al niet lang over eens, dat zo'n man z'n ogen gesloten heeft voor onze menselijkheid? Dat wij voor hem zijn: ‘materiaal’ en niets niets meer dan dat en dat alleen? Voor hem zijn wij geen journalisten of kunstenaars, geen arbeiders of zeelui. Voor hem zijn wij geen vaders of zonen, voor hem zijn wij geen mensen ook, voor hem zijn wij materiaal, zijn wij samen een stuk op het militaire schaakbord. Wat wou je?
En dan, waarom voel je je beledigd door de vergelijking met een spekslager? Een spekslager is een minstens even nuttig man als jij.
Kameraden van mijn sektie, nogmaals, wees niet boos en verontwaardigd! Bedenk met mij, door welke ‘smarten van satan’ de mens moet zijn gegaan, eer hij gekomen kan zijn tot dit standpunt! Bedenk wat er in een jonge mens moet worden vernield, verminkt, uiteengescheurd, om zo te kunnen staan