Veronderstel:
Je zit aan tafel en je hebt erg nette familie te eten. Alles gaat vrij wel, je ser vet zelfs valt nog al zo onhandig niet. Maar in eens heb je een stuk aardappel in je mond, dat je niet smaakt. Zonder aarzelen keer je je hoofd om en spuwt het uit op je vrouws nieuwe karpet! Of je vindt iets in de soep, dat je niet duidelijk determineren kunt en onmiddellijk leg je het naast je bord, met een kernachtige opmerking er bij, op het smetteloze tafellaken!
Je schoonmoeder spreek je aan met ‘majoor’ en je schoonvader met ‘kamerwacht’. Je vrouw noem je je ‘slapie’ en over je kinderen spreek je als over ‘de biggen’.
Je pijp klop je overal waar je bent op je knie uit en manhaftig spuw je naast de tafel, waar je met onwankelbare overtuiging een grote spuwbak veronderstelt. - Ontmoet je in de Kalverstraat een paar oud-lotgenoten, dan zet je dadelijk je wandelstokken aan rotten en gaat op het trottoir zitten of liggen in de meest schilderachtige houding, met je hoofd op je hoed b.v. - Wandel je met je vrouw, dan lachje uit louter gewoonte tegen elk aardig snoetje, dat passeert en je tapt moppen, waar je fatsoenlijke kennissen kippenvel van krijgen. Tegen een voorbijgaande zestiger of manke roep je lachend: ‘Herkeuring! Aflossen!’ en je bent verbaasd, dat je vrouw je met een nijdige por in je zij tot de orde roept. - Met je kleding ben je totaal in de war. Je vergeet je vest aan te trekken, om van een boord en een das nog niet eens te spreken en je vindt je portemonnaie terug in je binnenzak en je horloge tussen je broeksband. Sigaren stop je onder je pet en een sigaret achter je oor. Midden in de stad, in gedachten verdiept, begin je zo onder 't lopen door in eens luidkeels te zingen:
Eerst potje piesen, dan naar bedje toeoe...’
in de veronderstelling, dat je ‘in 't gelid vrij’ loopt, en dat er wel eens gelachen mag worden.
En als je thuis komt, hang je je schoenen aan een haak van de kapstok en maakt van je overjas een wonderlijk knoedeltje, dat je er boven op legt. Of je kruipt na 't eten met schoenen en al onder de wol om een half uurtje te ‘keveren’ eer de middagdienst begint.
Je zoontje, die een ruit ingegooid heeft, roep je op rapport en je straft hem met acht dagen kwartierarrest. En als iemand je per ongeluk de weg vraagt zeg je na enig nadenken: ‘je maakt rechtsomkeert-mars en marcheert af tot aan de derde zijstraat. Daar ga je met rotten rechts ongeveer vijftig pas