dagelijkse dingen, die de dienst ons bracht, hadden we tezamen gedragen. En och, 't was niet alles narigheid geweest. We hadden ook veel samen gelachen en elkaar geholpen om de lijn te trekken. We hadden mekaar bewonderd bij ingenieuze uitvindingen om uren te verlanterfanteren.
Daar kwam bij, dat onze sektie eigenlijk jé sektie was! Daar was in heel de kompie geen tweede sektie, zo door en door fijn als de onze. We hadden het getroffen en bekenden mekaar dat graag. Op de sektie naast ons was 't een zoodje. Daar vloekten ze mekaar uit en altijd was er ruzie. Op nog een andere sektie zat een stelletje schorem, waar je eenvoudig niet mee zou kunnen omgaan. Echte zwervers en patjepooiers. En dan een stel verwaande kwasten. Maar onze sektie, daar was 't in orde. Je had wel eens een hatelijkheid voor mekaar, maar dat was nooit ernstig bedoeld. As 't nodig was, waren we allemaal bereid te bezweren, dat onze sektie de beste, de leukste, de hartelijkste sektie was van heel de kompagnie.
En nou hebben ze ons van jullie weggenomen, ineens, na zo korte tijd al. En nou we daar in het lamzaligste gat van heel Nederland opgeborgen zijn, nou voelen we pas goed, dat we bij elkaar hadden moeten blijven. ‘Vertrekken, dat is een beetje sterven’, zeggen de Fransen, en waarachtig brave jongens van Entos, wij hebben dat gevoeld bij ons hartelijk afscheid van jullie - en we voelen het nog.
En och, dan dachten we al, dat we op Entos geleerd hadden, wat ‘dienst’ en ‘dienen’ was, niewaar? 't Mocht wat! Hier in Harderwijk zullen ze ons dat wel's leren! Zo stiekum weg begin je in een paar dagen in de gaten te krijgen wat het betekenen kan. Heus, wat we op Entos hadden, was ideaal! Alles is betrekkelijk op deze zonderlinge wereld en wij hebben een nieuwe ervaring opgedaan, die ons dit bewijst. We kankerden op Entos, hè, en jullie kankeren natuurlijk nog. En wij, hier in de nieuwe kazerne, wij zijn jaloers op jullie, we zouden dadelijk terug willen om jullie dienst weer mee te maken. Jullie hebt een prachtleven, maar je beseft het niet.
Ze zijn hier begonnen met ons een nieuwe titel te verlenen. We heten nu: ‘adspirant-vaandrig’. Dat lijkt heel wat, maar het is eigenlijk een gemeen smoesje. Als jullie iets verkeerd doet, dan zeggen ze hoogstens: ‘zet je kromme benen beter neer, lelijke kerel!’ Maar hier doen ze tegen ons wanhopig en verontwaardigd en verongelijkt. En altijd is het: ‘hoe wil jij nou over een maand of wat zelf kommanderen, als je 't nou zo beroerd doet!’ Met zo'n gezicht van: we zijn nou bovennatuurlijk goed voor jullie geweest, we hebben je adspirant-vaandrig gemaakt, en nou ben je zo schandelijk, zo liederlijk ondankbaar en zet je geweer wel twee centimeter te veel rechts van je voet! Foei, foei! Ondank is toch 's werelds loon!’ En natuurlijk voel je je dan belabberd en griezelig ondankbaar. En dat is niet ééns, maar onophoudelijk wordt datzelfde smoesje tegen je uitgespeeld. Maar ondertussen behandelen