| |
| |
| |
2
Madalena Stockmans kwam spoedig geheel onder de bekoring van Breêro's overweldigende charme. Nog nooit had ze een man ontmoet, die zo schitterde door vernuft, die zo onweerstaanbaar op haar aandrong met zijn winnende tederheid, die tegelijk zó eerbiedig en zó stoutmoedig wist te zijn. Achter hem stonden zijn verzen en de roem weefde een stralenkrans om zijn hoofd, die haar verblindde. Hij bracht haar ongerept hart in heftige beweging en de gedachte, dat hij wierf om haar genegenheid, vervulde haar met een trotse vreugde. Zij begreep niet meer, hoe zij hem een ogenblik oud gevonden kon hebben: hij straalde van jeugd en kracht, zij zag hem aan het hoofd van zijn vendel marcheren als een grote jongen, die in zijn olijk spel verdiept is, hij groette haar met een neigen van het vaandel, zijn ogen schitterden van levenslust en liefde. Woorden als bloemen vielen van zijn lippen, als hij haar vertelde van wat er in zijn hart voor haar omging...... Hij was zo vriendelijk en gewoon in zijn houding tegenover haar, liet haar niet voelen hoe weinig zij betekende tegenover hem, stelde haar op een lijn met zichzelf, praatte over alles met haar als gelijke met gelijke en plaatste haar boven hem om haar schoonheid en haar vrouw-zijn, twee dingen, die een dichter altijd moest huldigen als boven de stof verheven en met nederige devotie aanbidden. Zij legde haar aanvankelijke schuwheid tegenover hem af, zij schertsten en redetwistten samen, vergaten het verschil in leeftijd en naam en werden met de dag verliefder.
Gerbrandt vond met verbaasde verrukking in haar terug alles wat hij vroeger in andere vrouwen had bewonderd, vereerd en liefgehad. In haar onschuldige kussen en stoeise liefkozingen voelde hij de kiemen van een hartstocht, die zou kunnen opvliegen tot de verterende heftigheid van een Margriet. Haar lichaam beloofde zich te ontwikkelen tot dat van een volmaakte Juno, verblindend van schoonheid en dronken-makend van welige ronding...... als de zinnen eenmaal begonnen te spreken, zou zij overweldigend zijn...... Zij had een sterk verstand, een helder oordeel, was geestig en gevat als Tesselschade en had de zelfde schroomvalligheid, waarachter de gloed van een heftig temperament schuil ging. Zij had een trots en vast karakter, maar een zacht gemoed en een
| |
| |
stille goedheid, die hem aan Dieuwke deden denken. Zij zou, eenmaal tot volle rijpheid opengebloeid, de ideale vrouw zijn, waarvan dichters dromen en zingen en die het maar een enkele, zeldzaam uitverkorene gegeven is in het leven te ontmoeten en voor zich te veroveren...... Hij was een gelukskind...... Het leven had hem heen en weer gegooid, van de ene klip naar de andere, hem bezeerd en gekneusd, hem vermoeid en eenzaam aan het kale strand achtergelaten, moedeloos en leeggeplunderd...... Maar alleen om hem de grootste schat aan het hart te leggen, de ideale levensgezellin, die alles deed vergeten, hem de krachten der eerste jeugd teruggaf, al het oude in hem uitwiste en hem maakte als een onbeschreven blad, waarop het hooglied van zijn leven zou worden geschreven...... Zij hield van hem, zij kuste hem met trillende oogleden, haar hand lag in de zijne als een bevend vogeltje, haar ogen keken naar hem als die van een gelovige naar het ver vermoede aanschijn der genade...... Alles zou goed worden, als zij zijn vrouw was...... over enige maanden...... een jaar hoogstens...... Zij had geen ouders meer, voelde zich eenzaam in het gezin van haar zuster en zwager...... de schone vrucht was rijp en zou hem in de schoot vallen als een godsgeschenk...... Eindelijk was het geluk vlakbij...... en deze maal zou het hem niet ontroofd worden...... Madalena kreeg hem meer lief met elke dag, zijn hart stond voor haar in helle vlam, Elisabeth en Teller waren hem goed gezind, lieten hen veel alleen, zij wandelden samen door de stad in de eerste heldere winterdagen, zij reden schaatsen op de grachten toen in het laatst van November de vorst plotseling fel inzette...... Dromerige uren bij het haardvuur met zijn hoofd in haar schoot, haar verstrooide vingers strelend door zijn dikke lokken, het gezicht met de peinzende ogen gebogen over het zijne...... de vragende meisjes-ogen met de schemering van het vermoeden van wat het leven was en brengen zou...... De stille woorden van tederheid en verlangen, waarin al de schoonheid van de toekomst bevangen lag...... De gouden uren van de vredige avonden in deze familiekring, waarin hij zonder nadere verklaring was opgenomen als had hij er altijd toe behoord...... Zo gleed een schip na stormige vaart het gladde water van een veilige haven binnen......
Dan was daar opeens de vreemdeling uit het Zuiden, de koopman Isaac van der Voort, de Antwerpenaar, die een handelshuis leidde in Napels en voor zaken en ontspanning naar Amsterdam gekomen
| |
| |
was. Een donkere man, met een bruin, scherpgesneden gezicht, diepliggende ogen onder een ernstig, hoog voorhoofd, fijngevormde handen met dunne, speelse vingers en een diepe, warme stem, die aangenaam in de oren klonk en vleiende dingen kon zeggen, dat de bedoeling om te behagen opviel. Hij was een voorname zakenrelatie van Teller en werd met onderscheiding en warme hartelijkheid ontvangen.
Van de eerste ontmoeting af voelde Gerbrandt een tegenzin voor den hoffelijken, gladden man van de wereld, die Van der Voort ontegenzeggelijk was, en al toonde deze een bijna overdreven égard tegenover den Amsterdamsen dichter, iets in zijn houding waarschuwde Breêro, dat dit onverklaarbare gevoel van vijandschap wederzijds was.
Van der Voort was tien jaar ouder dan Gerbrandt, maar zijn slanke, magere figuur bewoog zich opmerkelijk lenig, maakte een indruk van ongewone wilskracht en vitaliteit. Hij was zichzelf altijd volkomen meester, de zware oogleden bleven meest halfgeloken over de gloed der donkere ogen, hij maakte weinig gebaren, maar zijn stem was levendig en ongemeen buigzaam, wat een grote bekoring gaf aan zijn boeiende verhalen omtrent het leven in Italië. Hij was gekleed met zuidelijke zwier, kostbaar en met verfijnde smaak voor kleur en lijn, zonder enige aanduiding van fatterigheid. Gerbrandt voelde zich tegenover hem boers en plomp, onhandig en vaak hulpeloos, als Van der Voort met hem schertste, uiterlijk zonder de minste boosaardigheid, maar voor Breêro's scherpe intuïtie met de verborgen bedoeling hem in Madalena's ogen belachelijk en onsympathiek te maken.
Na enkele dagen twijfelde hij er niet meer aan of Van der Voorts veelvuldige bezoeken golden uitsluitend Madalena Stockmans. Met de valkenogen van een medeminnaar hield hij elke blik, iedere beweging van den bruinen Brabander, zoals hij hem voor zichzelf gedoopt had, in het vizier. Het was duidelijk, dat hij verliefd op haar was, en besloten met alle middelen naar haar gunst te dingen. Maar hij had van het eerste ogenblik af gezien, hoe het stond tussen haar en Breêro, en dat het gevaarlijk zou zijn de dingen te bruskeren. Listig en met duivelse behendigheid legde hij het erop toe Gerbrandts aanzien ongemerkt te ondermijnen. Hij maakte een prijzende opmerking over Breêro's nieuwe costuum, loofde de forse snit van het fluwelen wambuis, de vorm en de kleur van
| |
| |
de rosetten aan de knicbroek - en ieder moest opmerken hoeveel eleganter zijn eigen kleren waren...... Hij sprak onbevangen van Italiaanse schilders en dichters, waarmee hij bevriend was, beschreef hun werk met gloeiende kleuren, citeerde de zoetvloeiende en geestig-zinrijke verzen - en Breêro's poëzie ging op trage voeten door de kleverige klei van Holland, zijn geest werd lomp, zijn humor vulgair...... Hoewel Van der Voort met geen woord repte van mogelijke vergelijking en Gerbrandt alle eer bleef bewijzen, die hem toekwam...... Hij vertelde met gloedvolle woorden van feesten aan de golf van Napels, het hemelsblauwe water, de zonnegloed over de helder gekleurde latijnse zeilen der vissersschuiten en spitse galeien, de groots dreigende schaduw van de Vesuvius met zijn eeuwige pluim van rook aan de top, de schittering van de kostbaar uitgedoste gezelschappen op het water en aan de wal, de muziek, de boeketten der bloeiende oleanders, de geuren van oranjebloesem en rozen, de overdaad van kleuren en bloemen, de exotische pracht van palmen, citroen- en sinaasappelbomen, de goudgele mispels, de bloedrode granaatappelen...... luierende lazzaroni langs de kaden in lompen, die iets elegants hadden, een bloem achter het oor en een lach om de lippen...... en Amsterdam werd een grijs en mistig oord, het IJ een ordinaire verzamelplaats van sjacherende koopvaarders, hard gesjouw en luidruchtig loven en bieden door graaiende handelsgieren, die niet wisten, dat het leven er was om feest te vieren en te luieren in de zon...... Hij vertelde boeiend, Van der Voort, levendig en beeldend, Italië, zijn eigen leven en persoonlijkheid werden met ieder woord belangwekkender, hoewel hij zichzelf volkomen buiten beschouwing liet...... Welk een indruk moest dit alles maken op de romantische ziel van een jong meisje?...... En was Van der Voort niet een voornaam koopman, bewoog en sprak hij niet als een hidalgo uit Spanje of een cavaliere uit het zondoorstoofde, feestelijk levende, heimelijk verdorven, maar ontzaglijk boeiende Italië?......
Hij voelde Madalena's groeiende belangstelling voor den van zo ver gekomen aanbidder. Hij zag de gespannen aandacht, waarmee ze bij zijn verhalen toehoorde en de verstrooidheid tegenover zijn eigen pogingen om haar gedachten naar hem terug te leiden...... Hoe vergleed hun goede vertrouwelijkheid als droog zand, dat door de vingers loopt en zich niet laat vasthouden!...... Kwam ze
| |
| |
zo diep onder de bekoring van de doorzichtige methoden der verleidingskunst en de gladde hoofsheid van den bruinen Brabander?...... Zag ze achter dit bewegelijke donkere masker niet de dorheid van de berekenende ziel, die nooit houden zou wat de vleiende mond beloofde, de kilheid van dit koopmanshart, dat geen middel schuwde om de begeerde waar in zijn bezit te krijgen en er al de winst uit te persen, die er mogelijkerwijze in stak?...... Zijn rust was heen, zijn vertrouwen vervlood......
Zeker sprak Van der Voort kwaad van hem, als hij er niet bij was. Hij voelde soms argwaan en nieuwsgierigheid in haar blik...... Toch was haar liefde voor hem niet dood...... o neen!...... Als ze samen waren, won hij haar gemakkelijk terug...... Zij lag tegen zijn borst en fluisterde lieve woorden, liet zich kussen en kuste hem terug en er was niets tussen hen veranderd, geen schaduw van den sluipenden vreemdeling viel over hun tederheid...... Maar als hij er weer was, dwaalden haar blikken naar hem heen en altijd weer wist hij haar aandacht te vangen met zijn behendige knepen...... Wat bleef hij in Amsterdam wijlen?...... Hij had er niets te doen, zijn zaken waren afgewikkeld...... Een een-en-veertigjarige, volleerde koopman luierde week in week uit om een negentienjarig meisje, dat haar hart aan een ander geschonken had, zonder hoop het hof te maken?...... Of...... had hij wel hoop en reden om dit te geloven?
Neen...... dat kon niet......
Ging hij maar weg!...... Het verveelde en vermoeide Gerbrandt zo. Hij haatte dien man, maar kon het in het huis van zijn gastheer niet laten blijken. Hij wou ook zijn jaloersheid niet tonen door openlijk de strijd tegen hem op te nemen. Het bleef bij verholen stekeligheden, die hem af en toe onweerstaanbaar over de lippen kwamen, en die hem aanstonds berouwden, als hij het zelfgenoegzame glimlachje zag, dat ze om de lippen van Van der Voort te voorschijn riepen. Soms had hij zin hem met de handschoenen om de oren te slaan en hem te vragen of hij even behendig was met de degen als met de tong?...... Maar dat was dwaasheid van zijn opbruisend gemoed, en 't was beter hoffelijk te blijven en te wachten, tot hij uit hun gezichtskring verdween...... Had hij niet aangekondigd, dat hij in ieder geval in de loop van Januari moest afreizen?...... Wat deden die paar weken ertoe?...... Op de dag vóór oud-jaar ging Gerbrandt 's middags na een zijns
| |
| |
ondanks vinnig gesprek met Van der Voort weg om bij Marcus Westhoff te avondmalen. Madalena was terneergeslagen bij het afscheid en vroeg hem op oudejaarsavond een glas kruidenwijn te komen drinken. Hij beloofde het haar, kuste haar de hand en liep weg, nog niet over zijn kwade bui heen.
Bij Westhoff ging het vrolijk toe. Er waren veel vrienden en jonge vrouwen, de wijn wekte een jolige amoureuze stemming, er werd gespeeld en gezongen, geplaagd en gestoeid. Gerbrandts ergernis en bedwongen jalouzie sloegen om in uitgelatenheid. Hij dronk veel, droeg liederen voor, was als zo vaak tevoren de held van het feest en voelde zich als een vis in het water, schertsend, een kus plukkend in een lachend weggetrokken hals, kluchtige liefdesverklaringen op rijm afstekend tegen drie, vier vrouwen om beurten, gevierd, toegedronken en vertroeteld als geen ander. Hij bleef er slapen en werd de volgende morgen onderweg aangesproken door David Bailly, die naar Haarlem ging om tegenwoordig te zijn bij de begrafenis van den jongen schilder Wouterlo, door een droevig ongeval om het leven gekomen. Hij vroeg Gerbrandt, die den overledene gekend had, mee te gaan en het kostte hem weinig moeite hem over te halen.
Na de begrafenis gingen zij half bevroren in de stad een taveerne zoeken om te eten en wat bij te komen. Frans Hals had zich bij hen aangesloten en later in de herberg kwamen er nog een paar vrienden van het schuttersvendel bij. De dode was spoedig vergeten, herinneringen aan de drinkwedstrijd werden opgehaald, de stemming kwam erin, Breêro moest zijn beroemd geworden drinklied van de ‘Haarlemse droge harten’ nog eens zingen, het bier en de wijn begonnen te stromen, er werd gezworven van kroeg tot kroeg, zingend en in elkaars arm hangend en eerst de dag na Nieuwjaar ondernamen Gerbrandt en Bailly de terugtocht, tot de poort uitgeleide gedaan door een danig afgekraakt, maar nog steeds welgehumeurd troepje schor gezongen vrienden. Zij hadden een slede gehuurd en in snelle draf ging het over de toegevroren vaart naar Amsterdam. Een paar mijl voor het doel maakte het paard, schichtig geworden door de klapperende vlag van een koekezoopje een zijwaartse schuiver, de slee slingerde weg, Bailly vloog eruit over het ijs, dan brak de slee door het dunne vlies over een wak en Gerbrandt zakte tot boven de lendenen in het doordringend koude water. Toegeschoten schaatsenrijders grepen het snuivende
| |
| |
paard bij de neusgaten, anderen trokken den benarden dichter op het droge. Druipend stond hij in de ijzige wind, die het water in zijn kleren deed bevriezen.
‘Vlug!’ riep Bailly, die zich niet noemenswaard bezeerd had. ‘Naar de eerste de beste boerenwoning om droog goed!’
‘Onzin!’ antwoordde Gerbrandt klappertandend. ‘In de slee...... hard rijden...... we zijn in dezelfde tijd thuis!’
Hij wou van geen andere regeling horen, kroop in de slee, in de bonten deken gewikkeld, die mèt Bailly over het ijs gevlogen was en drooggebleven, de geschrokken koetsier legde de zweep over het paard en in gestrekte draf ging het verder.
Thuis werd hij met geschrei ontvangen: hij had vergeten hen te waarschuwen, dat hij naar Haarlem ging en zij dachten niet anders of hij was op een of andere manier verongelukt. Het verhaal van het ijsongeval bracht nieuwe schrik. Haastig werd hij in droge kleren gestoken en tot het gebeente verkild onder de dekens gestopt, met warme kruiken aan de voeten en de zijden.
Rillend en klappertandend lag hij te wachten op de warmte en de slaap, die niet komen wilden. Hij had de grappige gewaarwording, dat door het klapperen zijner tanden de gedachten in zijn hoofd aan het stotteren gevallen waren en moest er zachtjes om lachen.
Zijn moeder zat bij zijn bed en hield zijn ijskoude hand vast, praatte af en toe zachtjes met hem en keek angstig naar zijn bleek bestorven gezicht met de doffe ogen en de bibberende onderkaak. Laat in de middag keerde de kleur op zijn wangen terug, het klappertanden hield op. Hij zuchtte diep en behagelijk, rekte zich in de weldadige warmte onder de dekens en zei z'n moeder met zwakke, hese stem, dat ze hem nu alleen moest laten, want dat hij slapen wou. Maar zij bleef zitten tot zijn ogen waren dicht gevallen en zijn adem regelmatig ging...... Goddank, hij sliep rustig...... misschien liep alles nog met een zware verkoudheid af...... Zachtjes stond zij op, legde geruisloos houtblokken op het haardvuur, zette nieuwe kaarsen in de kandelaars op de tafel en ging op de tenen de deur uit, die zij zacht achter zich sloot......
In de avond werd Gerbrandt wakker met scheurende pijnen in de borst en de onrustige gewaarwording, dat hij iets ernstigs verzuimd had...... Wat was het dan?...... Er lag een grijze mist rond zijn denken, die hem belette te zien wat hij zocht...... Koorts
| |
| |
klopte in zijn slapen...... Plotseling kwam er helderheid in zijn hersens...... Hij wist wat hij verzuimd had...... Madalena!...... Hij was op oudejaarsdag naar Haarlem gegaan en had de ganse afspraak vergeten...... De vrienden en de wijn hadden hem bedrogen...... Zij had op hem gewacht en hij was niet gekomen...... Isaac van der Voort zou niet verzuimd hebben zoetelijk hartelijke betuigingen van spijt over zijn onverklaarde en onverklaarbare afwezigheid te lanceren...... Nu was nieuwjaar voorbij...... Dagen lang had hij haar overgelaten aan de gevaarlijke invloed van dien geslepen verleider...... O, waarom had hij hem niet liever de degen door het lichaam gestoken! God weet in welk licht hij haar dit onvergefelijk verzuim had voorgehouden!...... Hij moest het herstellen voor het te laat was......
Hij moest haar schrijven......
Nu dadelijk......
Straks zou hij niet meer kunnen...... de koorts begon door zijn bloed te rennen, de pijn in zijn borst begon al ondragelijker te worden......
Haastig! Haastig! Vóór de ziekte hem neersloeg en voor dagen aan het bed kluisterde!......
Hij stond op, sloeg de mantel om de huiverende leden, stak de kaarsen aan, viel in zijn stoel achter de tafel, dwong alle verwarring uit zijn koortsige hersens weg en begon te schrijven...... Eerst schrijven, straks mocht de koorts zijn gedachten dooreen woelen, maar eerst moest de brief geschreven worden, die hem met Madalena zou verzoenen. Zijn hand beefde, maar de hersens gehoorzaamden aan zijn harde wil.......
Hij wenste haar een gelukkig nieuwjaar en vertelde kort, hoe het gekomen was, dat hij zich niet aan de afspraak gehouden had, en vroeg haar ootmoedig om vergiffenis voor zijn onvergefelijk verzuim en wangedrag. Dan schreef hij:
Voorders laet ick u weten (doch ongaerne), dat ick zieck ende niet wel te pas en ben, vermits ick ongeluckigh met de slede in 't ijs gebroocken en ick met mijn lenden in 't water geseten hebbe: waerop ick, als ghij wel dencken meught, dapper verkouwt geworden ben, so dat ick nootsaeckelijck mijn kamer bewaren moet, het welck mij een onsegghelijck verdriet is, ten aensien dat ick daer door ben verbannen van mijn siels aenghenaem gheselschap;
| |
| |
en daer en boven soo quelt mij de schrickelijcke jalousye van den bruynen Brabander, vreesende door hem te Verliesen het weynigh dat ick aen u gewonnen hope, dies mij de uren daghen, de daghen Jaeren, ende de Nachten eeuwen duncken te wesen; daerom, o Alderliefste Lief, indien u de Menschelijcke ghenegentheidt mede aen hanght, of so u Maegdelijcke borst oyt is doorstraelt geweest met de minnelijcke straelen van medelijde tot u even Naesten, of soo ghij immermeer hebt ghevoelt de vrundelijcke kracht van de verkiesinghe van d'een voor den anderen te beminnen, soo laet u Minnaer niet hopeloos quijnen, maer vertroost hem met een kleyn letterken van u ghenegene Jonste, soo sal ick blijven in leven en sterven
Uwen altijdt getrouwe Dienaer en slave
G.A. Bredero
Hij miste de kracht zijn brief over te lezen. Haastig vouwde hij hem dicht, verzegelde hem en schreef het adres erop: ‘Aen Mejoffrouwe Madalena Stockmans. Ten huyze van Mijn Heere Jan Teller Thomasz. ende in haere handen.’
Dan zonk hij in zijn stoel achterover, sloot uitgeput de ogen en ademde moeilijk...... Zo vond hem kort daarna Stijntje. Verschrikt kwam zij op hem toe, veegde het zweet van zijn voorhoofd en beknorde hem om zijn onvoorzichtigheid. Maar hij weerde haar ongeduldig af, legde zijn gloeiende hand op de brief en fluisterde schor:
‘Dadelijk...... laten bezorgen...... er hangt...... veel van af’...... Toen sloeg hij weg in bewusteloosheid en het zou weken duren eer hij weer ontwaakte tot het besef van de dingen om hem heen......
|
|