| |
| |
| |
1
Hij praatte aanvankelijk veel met Steven en Coster over Pietje Morsebel en diens gewelddadig einde. Coster vertelde, wat er tussen den ten dood veroordeelde en den jongen dominee Kieftius gebeurd was: de wachters hadden het woord voor woord verstaan en oververteld. De onervaren Kieft was er hevig door geschokt en in onzekerheid geraakt, zijn predestinatie-overtuiging scheen onder de slag te wankelen. Steven verklaarde zich tegen de doodstraf: het hielp toch niet en wie een mens het leven ontnam was en bleef een doder, hoe hij zich ook noemde en er stond geschreven: ‘Gij zult niet doden!’ Coster achtte de doodstraf vreselijk, maar onmisbaar, er stond geschreven: ‘Oog om oog en tand om tand’. Gerbrandt zei scherp: ‘Als ik me niet vergis, Steven, heb je me verteld van een paar duels in Italië, waarvan er een slecht afliep’......
‘Dat is iets anders,’ meende Van Vredesteyn. ‘Ik vind een tweegevecht immoreel en nog belachelijk ook. Ik zal niemand uitdagen. Maar ik kan me ook niet overhoop laten steken, zolang ik nog een beetje van m'n miserabele leven hou...... en ik raaskal er niet bij over gerechtigheid en de Schrift...... Ik neem het kwaad op me, omdat mijn leven me liever is dan een onbevlekt geweten, dat is alles.’ Charles Quina was onrustig in deze tijd. Hij informeerde regelmatig naar Stijntje en wou haar gaan opzoeken, maar Gerbrandt hield hem van dat plan af: ze wou niemand zien eer ze beter was...... Nog iemand stelde belang in haar toestand: de oude Pauw sprak Gerbrandt op straat aan:
‘Neem me niet kwalijk, Sinjeur Breêro, maar ik hoorde dat uw jongste zuster voor haar gezondheid naar buiten is gegaan...... Ik hoop, dat zij het wel maakt?’
Gerbrandt werd driftig, kreeg een kleur en antwoordde scherp: ‘U verbaast me, Sinjeur Pauw...... Van alle menschen moest u de laatste zijn om naar haar gezondheid te vragen.’
Pauw verbleekte even, maar slikte de steek: de jongen was blijkbaar op de hoogte. Hij knikte en zei:
‘Misschien hebt u gelijk...... Een mens kan niet altijd zoals hij gaarne zou willen...... Weet u, dat er nog steeds geen nieuws is van het schip, waarop Lucas wegvoer?...... Het laatste bericht kwam van Sint-Helena...... dat is maanden geleden.’
| |
| |
Zonder antwoord af te wachten, lichtte hij de hoed en liep door.
Gerbrandt groette niet terug. Hij keek hem na. De lange, trotse gestalte ging iets gebogen in de schouders, zijn haar was sterk vergrijsd. Hij was bang voor zijn zoon...... Voor de kinderen van anderen had hij minder angst......
Begin Juli kreeg Stijntje haar kind, een zoontje, met de donkere ogen en zwarte haren van den vader. Moeder Marrigje schreide. Adriaan Cornelisz. snoot zijn neus en vloekte binnensmonds. Hij zou zo graag blij geweest zijn en nu was er niets dan schande en verdriet...... Als ze tenminste nog maar zeggen wou, van wie het was...... Zo'n verduveld mooi jongetje...... de mooiste zuigeling, die ooit gebakerd was...... en met zo'n juweel kon je als grootvader niet eens voor den dag komen...... een hard gelag...... Je hart draaide je om in je lijf, als je de vreugde zag om die andere boreling, dat aapachtige boerenjong van Arend Pieter, een paar dagen vroeger geboren...... Alleen Stijntje zelf durfde openlijk blij te zijn, deed net of alles in de beste orde was...... Het kind moest Paulus heten...... Paulus...... hoe kwam ze aan de naam, als die niets met den vader uit te staan had? Hij liet alle Paulussen, die hij kende, de revue passeren, maar geen enkele kwam ook maar in de verte in verdenking......
Charles Quina was zonder iemand iets te zeggen naar Vinkeveen getrokken. Hij maakte zich ongerust, omdat de kuur zolang duurde. Hij hield het niet langer uit en wilde haar zien. Hij vond haar in het bloemhofje achter het huis bij de wieg van haar kind, de derde week na haar bevalling. Zij draaide er niet om heen. Hij moest het toch eenmaal weten. Charles was geheel van streek, zijn knieën sidderden en hij moest op de bank gaan zitten.
‘Dat is vreselijk, Stijntje...... ontzettend’......
De jonge moeder lachte. Zij trok de tip van het lakentje van het kleine, rose gezichtje weg en zei:
‘Kijk 'm es goed aan en durf dan nog es te zeggen, dat 't ontzettend is!’
Maar Charles was te diep geschokt om scherts te verstaan. Hij sloeg de handen voor het gezicht. Stijntje zag tranen tussen zijn vingers dringen. Zij streelde hem met een moederlijk gebaar over het hoofd en zei zachtjes:
| |
| |
‘Kom, jongen...... doe niet zo verdrietig...... Waarom?’
Hij verbeet zijn tranen, wiste de ogen af en zuchtte een paar maal diep om zijn stormachtige gevoelens meester te worden. Toen zei hij met trillende stem:
‘Stijntje?’
‘Ja, Charles?’
‘Ik heb je vroeger gevraagd of je mijn vrouw wou worden’......
‘Ja...... dat was lief van je’......
Hij slikte heftig tegen de moeilijkheid in zijn keel.
‘Stijntje...... wees niet boos...... ik vraag het je nu weer.’
Zij keek hem verrast aan. Haar ogen werden zeer zacht en liepen vol tranen. Zij nam zijn hoofd tussen haar handen en kuste hem hartelijk op beide wangen.
‘Goeierd!’ zei ze met haperende stem. ‘Lieve Charles......Je bent de liefste vriend en dat zul je altijd blijven’......
Zij schudde het hoofd.
‘Nee, jongen, dat kan ik je niet aandoen’......
‘Je doet er mij alleen goed mee, Stijntje.’
‘Een vrouw, die een man trouwt, waar ze niet als man van houdt, doet hem enkel kwaad, Charles.’
‘Bedenk je nog eens, Stijntje...... Alles zou in orde zijn......’
‘Niets zou in orde zijn, Charles...... Het kan niet, geloof me.’
Zij glimlachte.
‘Veronderstel, dat de vader van zijn reis terug kwam en mij getrouwd vond......’
Hij verbleekte dieper en kwam overeind.
‘Vergeef me, Stijntje...... daar had ik niet aan gedacht...... Ik...... eh...... 't was goed bedoeld...... neem me niet kwalijk......’
‘Maar jongen...... hoe zou ik?...... t Is zo lief en edelmoedig van je...... Ik zal het nooit vergeten...... Ik ben je zo dankbaar voor je trouwe vriendschap...... Wil je niet wat eten?...... Kom, ik ga wat lekkers voor je klaar maken. Pas jij zo lang op Pauwtje......’ Verslagen bleef Charles achter...... Een ogenblik had hij zoveel hoop gehad...... O, hij verdiende haar lof niet...... zelfzucht had hem gedreven...... Hij had haar willen hebben, ook met het kind van dien onbekenden andere, niet om haar goed te doen, maar voor zijn eigen geluk...... dat was zijn eerste gedachte geweest, niet haar heil...... God, wat moest er nu van haar worden, als het uitkwam...... als de vader...... niet van de reis terugkeerde?......
| |
| |
Smaad over haar en haar familie...... Mocht hij die maar uitwissen...... Wie kon de schurk zijn, die haar dit had aangedaan?......
Een maand later kwam bij Arend Pieter Gijzen een fraaie koets voorrijden met een koetsier in livrei en een lakei achterop. Door het venster zag zij den ouden Pauw uitstappen. Haastig nam zij het kind uit de wieg en ging ermee naar boven, tegen Trui zeggend, dat ze voor dezen heer niet te spreken was...... Maar iets later kwam Trui bij haar: de heer had haar opgedragen tegen Stijntje te zeggen, dat hij gekomen was met een boodschap van Lucas...... Zij liet de vrouw bij het kind en ging met loden benen naar beneden.
De sinjeur Pauw wachte haar staande af, de hoed in de hand, en boog hoffelijk. Stijntje beantwoordde zijn groet niet.
‘Wat is de boodschap van Lucas, Sinjeur Pauw?’
Hij maakte een hulpeloos gebaar met de handen.
‘Helaas, Joffer Bredero...... ik breng slechte tijding’......
Stijntje verbleekte en drukte de hand op haar plots bonzend hart.
‘Wat?’
‘Het schip ‘De Hoop’......
‘Ja?’
‘Op de kust van Bengalen met man en muis vergaan......’
Zij sloot de ogen en wankelde...... Dood...... Lucas was verdronken......
Toen ze weer bijkwam, zat ze in grootmoeders stoel en Sinjeur Pauw hield haar handen vast. Met een gebaar van afschuw maakte zij zich vrij en keek hem met grote, brandende ogen aan.
‘Wat komt u doen?’ vroeg zij toonloos.
Hij trok een stoel naderbij en zei:
‘Met uw verlof zal ik erbij gaan zitten, Joffer Bredero...... Ik voel mij niet zo wel.’
Hij zette zich, hield even de hand voor de ogen geperst als om een duizeling te onderdrukken.
‘Ik...... ik weet niet meer, wat ik ook weer zeggen wou...... Och, ja...... Het is zo verschrikkelijk...... Joffer Bredero...... Ik...... eh...... ik heb schuld...... ook tegenover u...... Laat het mij goedmaken, zoveel ik maar kan......’
Stijntje keek naar zijn grauwbleek gezicht, dat sterk vervallen was, zijn doffe, roodomrande ogen, de slappe, trillende lippen in de
| |
| |
grijze baard. Hij zag er meelijwekkend uit, gekweld door berouw en diepste smart. Maar zij voelde geen mededogen, alleen een onnoemelijke afkeer, een koude, vernietigende haat. Haar gezicht leek versteend, haar ogen blonken als porcelijn. Zij had een kort lachje, waaronder hij verschrikt met de ogen knipte, als had hij een slag gekregen, en zei spottend:
‘Goedmaken?...... Wat wou u goedmaken?...... Daar is het te laat voor’......
‘Ik weet het,’ zuchtte hij. ‘Ik had dat antwoord van u verwacht...... Maar ik meende...... ik dacht’......
Hij stokte en maakte weer dat hulpeloze gebaar met de handen.
‘U dacht, dat geld toch veel vergoeden kon, nietwaar?...... Voor geld is alles in de wereld te koop...... Dat is ongeveer alles, wat mensen van uw slag van het leven geleerd hebben...... Maar nu hebt u ondervonden, dat met geld toch niet alles gedaan kan worden...... U hebt uw zoon de dood ingestuurd...... omdat hij anders dacht en leven wou dan u...... Met al uw geld en dat van de ganse Compagnie erbij kunt u hem niet terugroepen uit de zee, waarin hij is vergaan’......
‘Stil...... stil toch...... zeg die dingen niet...... Ik ben een oude man......spaar mij, ik bid u’......
‘Waarom zou ik u sparen?...... Heeft u ons gespaard, Lucas en mij?’......
‘Nee, nee...... je hebt gelijk, kind...... Ik heb verkeerd gedaan, en ik beken schuld...... Ik ben zwaar gestraft, meisje...... zwaar gestraft’......
‘Zwaarder dan ik?’
‘O ja...... want jij hebt geen schuld...... jij wordt niet levend geroosterd door wroeging en zelfverwijt...... Laat mij iets doen, dat balsem kan leggen op ons beider wonden’......
‘U kunt niets voor mij doen.’
‘Ik...... ik zou je op mijn knieën bedanken, als’......
‘Ik wil geen dank van u en geen hulp...... Niet uit uw handen...... ze zijn niet schoon te wassen van zijn bloed’......
Schrik en afschuw waren in de blik, waarmee hij naar zijn handen keek, als waren ze werkelijk bevlekt met bloed...... Schichtig verborg hij ze in de plooien van zijn mantel.
‘Je bent wreed, meisje’......
‘Zo wreed niet als u’......
| |
| |
‘Goed, goed......ik ontken niets...... ik beken al mijn schuld...... Je hebt het recht naar mij te spuwen en me in mijn rampspoed te trappen...... Ik zoek naar een zacht plekje in je hart’......
‘Dat is er niet...... voor u niet...... Gaat u liever heen’......
Dieper zonk hij ineen op zijn stoel.
‘Je hebt van hem gehouden...... Hij was mijn liefste kind...... De zwakste - maar altijd mijn liefste zoon...... Hij was zo open en vrolijk...... maar onbezonnen. Ik moest streng voor hem zijn en hem vaak dwingen...... maar ik had hem lief als het licht van mijn ogen’......
‘Daarom weigerde u hem het geluk, dat hij u vroeg en stuurde hem weg over zee, waar hij de dood vond’......
‘Ik heb gedwaald...... de wereld heeft mij verblind...... mijn wereld...... Ik heb het nu begrepen...... te laat...... Ik...... dat moet u geloven...... ik heb niet geweten, dat...... dat u zijn kind droeg’......
Zij vroeg hem niet, hoe hij achter haar geheim gekomen was. Ze zei:
‘Dat wist hij zelf niet...... Zou het verschil gemaakt hebben, als u het wel geweten had?’
Hij dacht na en liet het hoofd op de borst zinken.
‘Misschien niet...... Toen niet...... Maar nu’......
‘Nu is het te laat’......
‘Ik zou je als mijn dochter in huis genomen hebben...... als de vrouw, die Lucas in 't geheim getrouwd had...... Ik heb alles overlegd...... De wereld zou niets durven zeggen...... Mijn vrouw is dood, ik heb geen andere dochters...... Het kind zou de naam van zijn vader dragen...... Ik zou me naar al je eisen schikken...... Ik had het me al helemaal voorgesteld...... nog een straaltje licht en zonneschijn in mijn sombere, bedorven ouderdom...... het kind...... Lucas' zoon...... ik...... maar als je niet wilt’......
Zijn stem was zachter geworden, als sprak hij in zichzelf. De laatste woorden had hij maar gemompeld, doch Stijntje had ze goed verstaan. Ze keek langs hem heen en antwoordde niet. Een paar heldere tranen liepen met vreemde snelheid uit zijn ogen, over zijn gerimpelde, magere wangen in zijn baard...... Angstig keek hij onderuit naar haar hard en onbewegelijk gezicht.
Dan herhaalde hij nog eens met doffe stem:
‘Als je niet wilt......’
| |
| |
‘Ik wil niet......’
Dodelijk vermoeid stond hij op, steunde zwaar op zijn stok.
‘Ik kan je niet dwingen...... Het spijt mij, Joffer Bredero...... het was goed gemeend...... Ik...... ik maak me angstig over u......’
‘Dat is niet nodig...... Mijn ouders hebben me vergeven, ofschoon ze niet weten, wie de vader is...... En als het nodig is, kan ik voor ons beiden werken...... Ik ben sterk......’
‘Sterk ben je...... ja...... dat weet God...... Dat zei ook Lucas...... Hij schreef het nog in zijn laatste brief, en dat hij..... misschien kun je daar troost in vinden...... dat hij je altijd trouw zou blijven......’ Vreugde maakte haar ogen zachter. Een snelle blos vloog over haar wangen.
‘Geef mij die brief!’
‘Hij bestaat niet meer...... Ik heb hem verbrand in boosheid...... vergeef me......’
Zij beet zich op de lippen.
‘Mag ik...... het kind niet zien...... maar even zien?’
Zij had het hem willen weigeren. Maar hij had haar gezegd, dat Lucas haar trouw gebleven was, tegen zijn boosheid in......
‘Wacht u even...... ik zal hem halen......’
Zij ging naar boven. Pauw zakte op zijn stoel, bevend over al zijn leden. Zij hield hem het kind voor, stijf ingebakerd, alleen de armpjes en het kopje zichtbaar.
Met gulzige ogen tastte de oude man het kleine, rose gezichtje af...... Lucas' ogen...... Lucas' haar...... zijn kleine oren...... Zijn herinnering vloog dertig jaar terug...... Lucas' levend evenbeeld...... de gestorven zoon was heropgestaan, en hij mocht hem niet de zijne noemen, mocht niets voor hem zijn, niets voor hem doen...... Eigen schuld...... eigen schuld...... Hoe anders had zijn ouderdom kunnen zijn, als hij wijzer geweest was, zwakker...... nederiger...... Met al zijn rijkdom was hij een bedelaar geworden, en de aalmoes werd hem geweigerd...... Hoe ernstig zo'n klein gezichtje kijken kon...... Lucas...... arm kind...... Plotseling sprong een stroom van tranen uit zijn ogen. Hij snikte en keerde zich om, tot hij zichzelf meester was. Toen hij weer naar haar keek, zat zij met het kind op haar schoot; het hield haar vinger in zijn kleine vuistje gekneld en staarde met zijn donkere oogjes vijandig naar den vreemden man. Zo leek het hem......
‘Mag ik hem...... af en toe...... eens zien?......’
| |
| |
‘Op één voorwaarde: dat niemand te weten komt, wie zijn vader is.’
‘Ik beloof het u.’
Hij wilde er nog iets aan toevoegen, maar bedacht zich...... Er was geen genade in die hard starende ogen vol wanhoop...... Hij boog diep voor haar en ging met onzekere passen naar de deur. Zij bleef zitten, een ondragelijke vermoeienis verlamde haar leden. Vaag hoorde zij het kraken der wielen van de koets, die zich in beweging zette...... De afschuwelijke oude man was weg...... Lucas was dood...... Nu had ze alleen Pauwtje nog......
Een half uur later kwam Gerbrandt. Zij zat op een stoel in het oude, welbekende kamertje, waar hij vroeger zelf gelogeerd had. Met wijd open, brandende ogen keek zij wezenloos de lege wereld in. Gerbrandt was de koets van Pauw tegengekomen en vermoedde de waarheid. Het vergaan van ‘De Hoop’ was in Amsterdam bekend en hij had zich naar Vinkeveen gerept om haar de ramp voorzichtig mee te delen. Maar hij kwam te laat.
‘Stijntje...... arme meid......’
‘Gerbrandt...... o Gerbrandt...... Lucas is dood......’
‘Ik weet 't lieverd...... Is de oude Pauw...... hoe wist hij......’
‘Ik weet 't niet...... o Gerbrandt...... wat moet er nu van mij worden?’
‘Stil, Stijntje...... ik ben er toch...... we zijn er toch allemaal...... en Pauwtje......’
Hij sloeg een arm om haar schouder. Zij viel tegen hem aan.
Toen kwamen de weldadige tranen. Zij schreide lang en heftig, met wilde snikken, in overdadig verdriet. Hij streelde haar over het hoofd, beet zich de lippen aan bloed om het niet vloekend mee uit te snikken en verwenste het leven, zo vol verraad en arglist, wreedheid en krankzinnige verwarring. Waartoe dit alles?...... Wat was de zin van al dit bitter lijden, dat mensen elkaar aandeden in redeloze hardheid en waaronder zij zelf mee te gronde gingen?......
Later, toen zij wat bedaard was, vertelde zij hem in enkele woorden de reden van Sinjeur Pauws bezoek en haar weigering om hem toe te staan haar te helpen. Hij voelde medelijden met den gebroken ouden man, maar begreep haar afkeer, haat en trots. Zij waren van hetzelfde bloed, en hij kon haar houding niet afkeuren. Hij bleef een paar dagen bij haar, tot zij de eerste schok te boven
| |
| |
was. Zoveel doenlijk hield hij haar aandacht op het kind gespannen en zij begreep hem zonder woorden. Met een treurige glimlach zei ze hem bij het afscheid:
‘Wees maar gerust, Gerbrandt, ik zal wel sterk zijn...... Pauwtje heeft een gezonde, vrolijke moeder nodig...... Ga maar naar je werk terug en maak zijn naam beroemd...... hij heet ook Brederode......’
|
|