1
Hij groeide op in de Nes, waar zijn vaders huis stond op de hoek van de Sint-Pieterssteeg, bij de hallen, de vis-, de vogelen- en de wortelmarkt. Heel de dag was de lucht vervuld van het gedruis der druk bezige binnenstad, het loven en bieden tussen klanten en verkopers, het nodend geroep der marktvrouwen, het krakeel tussen mededingers, die probeerden elkaar een koper af te vangen. Altijd was er het geschuifel en getrippel van voorbijgaande voeten, het geklop van paardenhoeven, het kreunen en kraken van de wielen der zwaarbeladen karren, het valse knersen van de ijzers der vrachtsleden over de ronde koppen van de keibestrating, rauw geschreeuwde scherts, flarden van een schor gebrald straatlied.
Het huis was koel en donker en vol leven, de vloeren blank geschuurd, de zware eiken meubels in glans geboend, de muren boven de streng gestoken lambrisering helder wit met hier en daar de verrassing van een enkel kleurig schilderij in donkere lijst, vaders trots en liefste bezit. In het voorhuis zaten de knechten op hun driepikkel bij de lage werktafeltjes vol gereedschap en belangwekkende rommel, en hamerden op het leer, trokken de lange pekdraden door de zoolnaden, borstelden en wreven de afgewerkte schoenen en stevels, dat de kleine jongen er zijn lachende snoet, tot een komieke tronie verwrongen, in weerspiegeld zag. Uren kon hij tussen hen zitten, zich verbeeldend dat hij hun zeer behulpzaam was, als hij een els aangaf of aandachtig een grove hennepen draad langs het pekblokje trok. In zwijgende verrukking luisterde hij naar de vrolijke, spotzieke of weemoedige oude liederen, die zij onder het werk zongen, wier woorden hij maar bij gedeelten begreep, maar wier stemmingen hij vaag en aangenaam onderging. Ademloos hoorde hij toe, als de klagende, bijtende of woeste geuzenliederen gezongen werden, die verhaalden van de gruwelen door de goddeloze moordknechten der Spanjolen aangericht, in sombere voldoening juichten over welgelukte weerwraak en hel jubelden bij het herdenken van wonderbare wapenfeiten te land of ter zee, onbegrijpelijke overwinningen van kleine, saamgeraapte benden op de overweldigende macht van den aartsvijand, victorie zoo groot en onwaarschijnlijk, dat de eer ervan in vrome verbazing aan God gelaten werd, die met Zijn adem de kracht van den tegenstander vernietigd had.