Roseliins oochies, ontleedt(1639)–Daniel Joncktys– Auteursrechtvrij Vorige Volgende XXXV. LYdt, ROSELIIN, dat ick uyt uvve Oochjes Mijn lijdend Zieltje voe. VVaerom deckt gy soo minneloos, soo droochjes V lieve Lichjes toe? Dus vvas mijn bé. als gy (O! vremde tréken Van u betoov'rend OOG) VVt medelij, quansuys, de syde déke Van uvve OOCHIES toog. Maer nauvvelijcks vvas my vergunt t'beoogen Van't aldersoetste soet; Of siet, gy vlood, als vander Parthen bogen Het vlugge yser doet. Neen, ROSELIIN, dat voedsel doet niet levē; Gy geeft uvv' OOCHIES niet: Maer neemt uvv' OOCHIES, die gy had gegeven, Ey! neemt oock mijn verdriet. Vorige Volgende