Roseliins oochies, ontleedt(1639)–Daniel Joncktys– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 106] [p. 106] XXIV. Soo mennigmael als gy Een straeltje schiet op my, Vergode ROSELIINE, Voell ick een heetten brand Mijn grage ingevvand, En gerig Zieltje pijnen. Als ick dat soetste soet Van uvven Oogen-gloed Koom vveder te verliesen; Stracks is den brand geblust: En voell (vvaer vind ick rust?) Mijn bloed in't lijf vervriesen. Een ander sla syn Oog Na 't glinst'rend Hemel-hoog, En star-ooch op haer stralen; Op Leeuvv, of Water-man: Geen Starr mijn' Oogen kan Van mijnen Hemel halen. Daer sie ick al den schatt, Die't Hemel-vvelf omvatt, In aengenamer luyster: Daer 's Mars, en Minne-Vrouvv, Daer 's hetten, ende kouvv, Daer's Sonne-schijn, en duyster. Vorige Volgende