Roseliins oochies, ontleedt
(1639)–Daniel Joncktys– AuteursrechtvrijV.
Ga naar margenoot+ ALs by gevall,
Onlangs, mijn Beminde
Ging door het dal,
Bloemp jes t'samen binden;
| |
[pagina 83]
| |
Siet, onder 't lesen
VVoud't juyst soo vvesen,
Dat den Minne-Guyt
Syn vlammig vvesen
Schuylden onder 't kruyd.
Hy, die een lust
Schept in vreemde grillen,
Nam daer syn rust,
Om een pijl te spillen.
Maer d'arme Iongen
VVierd selfs besprongen,
Van mijn ROSELIIN;
En most, gedvvongen,
Haer gevangen zijn.
Want sy dien Gast
Met haer blommen boeyde,
En krêegh hem vast,
Schoon hy angstigh spoeyde
Met syne pennen
Het quaet t'ontrennen:
Daer hy, naderhand,
Niet kost ontvvennen
Van dien soeten band.
VVant als hy sag
Hare lodder OOGEN;
| |
[pagina 84]
| |
Haer soeten lach,
En syn vreemt vermogen;
O! Overschoone,
Hier vvill ick vvonen,
Riep dien kleynen Guyt;
Mijns Moeders Throone
Heeft nu met my uyt.
|
|