Roseliins oochies, ontleedt(1639)–Daniel Joncktys– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 79] [p. 79] II. EEn ander roem het vvonder van ons Eeuvv, Den Nederlandschen Leeuvv: En stell syn Luyt tot dullen trommel-sanck, Tot hell trompet-geklanck: En vull't papier met spietzen, degen, dagg, Met jammer veld-geklach. Den Vyand die 'k in mijnen boesem draeg, Tot een gestage plaeg, Roept steeds: Hou op den Spaensen trommel-slag, En svvay de minne-vlagg. Hierom vvil ick den Oorlog die my plaegt, De vlamme die my knaegt, De pijllen die my quetsen suchten uyt, Op mijn bevvoge Luyt. 'T is svveert, noch spietz; geen vvrev'lig krijchs-gevveld 'T gêen my geduyrig quelt. Een vreemden hóóp, een vvonderlick Gedroch Blaest nieuvven Orelog; Schiet schichten uyt het Oog van Roselijn, Besmet met vreemt venijn: Door vvelckers kracht mijn vuyrig ingevvant In plaets van bloeyen, brandt. Vorige Volgende