Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Deel 6: De twee laatste eeuwen (2)
(1892)–W.J.A. Jonckbloet– Auteursrecht onbekend
[pagina V]
| |
Voorrede.Veel later dan ik zelf gehoopt of verwacht had, is met dit zesde deel de vierde druk van Jonckbloet's Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde gereed. Maar veel meer moeite dan ik aanvankelijk meende, heeft deze bewerking dan ook gekost. Ik ben zoo vrij den welwillenden lezer te verwijzen naar de voorrede van het eerste deel. Dit zesde deel heeft aanleiding gegeven tot langdurige overlegging tusschen den uitgever en mij. Aanvankelijk was mijn plan de geschiedenis onzer letteren voort te zetten en een overzicht te geven van het allerjongste tijdperk. Ik stuitte daarbij evenwel op zeer groote bezwaren. Allereerst natuurlijk, de moeilijkheid, door Jonckbloet zelf ook gevoeld en geuitGa naar voetnoot1). Toch zou ik me, evenmin als hij, daardoor hebben laten weerhouden. Maar er waren meer en ernstiger bezwaren. Ik heb reeds in de voorrede van den eersten druk gezegd, dat Jonckbloet's opvatting niet altijd de mijne is. Eene groote ongelijkmatigheid, ja erger, tweeslachtigheid zou daardoor tusschen het hoofdwerk en de aanvulling ontstaan. | |
[pagina VI]
| |
Ook met den omvang moest rekening worden gehouden. Bij voortzetting door mijne hand, zou een gedeelte van 't werk van Jonckbloet moeten vervallen. En dit leverde op nieuw groote moeilijkheden op. Wat zou opgeofferd moeten worden? Dr. Penon heeft indertijd die moeilijkheid ook gevoeld en haar niet overwonnen. Wat hij niet durfde ondernemen, was ook mij te zwaar. Begon ik eenmaal dit deel te wijzigen, te besnoeien hier, aan te vullen daar, dan zouden daardoor zulke ingrijpende veranderingen in vorm, inrichting en beschouwing ontstaan, dat Jonckbloet's werk grootendeels zou verloren gaan. Daartoe kon ik niet besluiten. Met den uitgever, wien eene omwerking in den genoemden geest te lang zou duren en die terecht op spoediger voltooiing van dezen druk aandrong, ben ik tot een ander besluit gekomen. Ik heb op me genomen een afzonderlijk deel samen te stellen, dat, zich aansluitende aan dit deel, de letterkunde van den lateren tijd, dat is na 1830 tot heden zal behandelen. In formaat en omvang gelijk aan dit zesde deel, zal het als aanvulling daarop kunnen dienen, maar ook als zelfstandig werk verkrijgbaar zijn. En zoo - kan ik Dr. Penon nazeggen - is dit zesde deel geheel Jonckbloet's werk gebleven.
Wageningen, 26 Juli 1892. C. HONIGH. |
|