Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Deel 2: De middeleeuwen (2)
(1889)–W.J.A. Jonckbloet– Auteursrecht onbekend
[pagina 347]
| |
III. Overgang tot het wereldlijk drama.Hoe heeft zich uit dit geestelijk spel het wereldlijk drama kunnen ontwikkelen? Zij, die dezen oorsprong aannamen, waren vroeger vrij algemeen van oordeel, dat dit op de volgende wijze geschied was. In de mysteriën komen nu en dan allegorische figuren voor, als: de zonde, de dood, geloof, hoop, liefde, Ecclesia: langzamerhand begon de allegorie eene grooter rol te spelen, en zou eindelijk aanleiding gegeven hebben tot de zoogenaamde zinnespelen, moralités, die het eerste spoor vertoonen van een dramatischen knoop, en dus aan te merken zouden zijn als de eerste schemering der nieuwere dramatische kunstGa naar voetnoot1). Maar daartegen was de opmerking al gemaakt, dat hier te lande het wereldlijk drama, zoowel het treur- als kluchtspel, reeds veel vroeger bekend was. Wanneer wij dus de laatstvermelde meening zoowel als de hypothese van de afstamming uit de dialogen der Sprekers moeten laten varen, dienen wij naar een anderen weg om te zien, waarlangs het wereldlijk drama tot ons gekomen is. En wij behoeven zijne afkomst van het bijbelsch-kerkelijk spel niet op te geven: de tusschenterm was evenwel niet het zinnespel, maar het legende- en mirakelspel. Wanneer het geestelijk drama in steê van een geloofsmysterie het leven van een Heilige, eene legende, ten onderwerp had, kon het zich, ontdaan van den band der liturgie, niet alleen vrijer bewegen, het kwam er uit den aard van het onderwerp ook toe, | |
[pagina 348]
| |
om meer toestanden uit het dagelijksch, maatschappelijk leven voor te stellen. Zoo Engelen of de H. Maagd hier nog eene rol speelden, het was voornamelijk om den knoop van het drama te ontwarren, maar eene hoofdrol speelden zij daarin niet. De legende van Heiligen en Martelaren bracht hen in aanraking met allerlei wereldsche, historische personen, met wier driften zij in botsing kwamen. En dit alles werd vertoond in het kostuum van den tegenwoordigen tijd. Werden nu deze geschiedenissen, zooals vaak geschiedde, levendig en schilderachtig behandeld, dan was er nauwelijks ‘meer dan één schrede te doen, van een spel waarin de historie van St. Gommer of St Quintijn, tot een spel, waarin de historie van Griseldis, van Palmerijn of van Arthur vertoond werd’ (Wybrands). Een blik op de dramatische letterkunde in Frankrijk leert, hoe dicht het legende-spel soms bij het wereldlijk drama stond. Daar had de tooneelkunst vroeger dan elders een vrij hoogen trap van ontwikkeling bereikt, en ook op dramatisch gebied had Frankrijk invloed op het overige Europa, zoo goed als in elke andere letterkundige sfeer. Een merkwaardig voorbeeld van de ontwikkeling en, als ik het zoo noemen mag, van de seculariseering van het legende-spel levert de historie van St. Nicolaas. Reeds in de twaalfde eeuw werd zijne legende in liturgische drama's in het Latijn voorgesteld en nog in verband gebracht met de misGa naar voetnoot1). Hoe breed zich dit ontwikkelen kon, leert het Jus de St. Nicolai, door Jean Bodel uit Atrecht tegen het midden der dertiende eeuw gedicht. Hier blijkt, hoe geleidelijk het legende-spel van het kerkelijk tot het wereldlijk drama voerde. Men heeft immers zelfs dikwerf getwijfeld, of dit stuk moest gerangschikt worden onder de geestelijke dan onder de wereldlijke spelen. Men zou het tot de laatste rubriek brengen, indien niet uit enkele trekken samenhang met de eerste bleek. Het werd daags vóór het feest van den Heilige vertoond, begon met eene zegenbede voor de hoorders en eindigde met eene aanmaning om samen het Te Deum laudamus te zingen. Behoudens dat er een Engel in optreedt, doet het stuk ook in de verte niet meer aan een kerkelijk mysterie denken. De handeling valt voor in de Saracenenwereld, en de | |
[pagina 349]
| |
personen hebben allen een wereldlijk typeGa naar voetnoot1). Een dergelijken indruk maakt het Miracle de Théophile van Rustebuef. En dat dergelijke stukken geene uitzonderingen waren, leert een bundel van veertig mirakel-spelen van O.L. Vrouw, waarschijnlijk van even vóór 1350, uit Valenciennes, afkomstig van eene geestelijke broederschap. ‘Zij naderen insgelijks de grenzen van 't wereldlijk tooneel: we zien hier Libanius en Julianus, daar Clovis en Clotilde, ginds den koning van Hongarije en den ridder uit Schotland, Lotharius en den prins van Grenada, of Robert van Normandië, anders gezegd Robert le Diable, optreden; en soms worden er groote gedeelten van zulk een drama afgespeeld, zonder dat een mirakel of 't optreden van een bovennatuurlijk persoon, zonder dat iets ter wereld ons komt herinneren, dat wij hier een geestelijk drama voor ons hebben. Soms ontleenen zij hun onderwerp aan oude legenden, en dan staan zij op de grenzen van een soort van historisch drama; of zij verhalen ook mirakelen, volgens nog loopende geruchten, aan een landmeisje, een ouden herder enz. geschied, en zij stellen dan personen en toestanden uit het hedendaagsche leven dramatisch vóór’Ga naar voetnoot2). Neemt men dit in aanmerking, dan zal het niet verwonderen, dat in het noorden van Frankrijk al vroeg een wereldlijk tooneel ontstond; en werkelijk hebben wij in de stukken van Adam de la Halle overblijfselen daarvan uit het laatst der dertiende eeuw. Ziehier den inhoud van het eerste: le Jus de la feuillie of Spel van het huwelijk (1262), volgens Mr. C. SerrureGa naar voetnoot3): ‘Hij verbeeldt er in, hoe hij de studie had laten varen om een schoon en jeugdig meisje, dat hij vurig beminde, te huwen, en hoe hij, weldra afkeerig van hetgeen hem vroeger verrukte, haar had verlaten. Het is een tafereel, waarvan de opvatting en de détails noch door kieschheid, noch door zedelijkheid uitmunten.’ Het spel van Robin et Marion, dat hij twintig jaar later voor Robert II, Graaf van | |
[pagina 350]
| |
Artois, op Sicilië schreef, ‘mag men aanzien als de dramatische uitbreiding eener middeleeuwsche pastourelle. Inderdaad Robin en Marion waren destijds de type der eenvoudige en trouwe dorpsliefde.’ Dat er intusschen ook al vroeg spelen van een meer verheven inhoud, aan de ridderlijke wereld ontleend, werden vertoond, was uit den aard der zaak waarschijnlijk, maar wordt bovendien tot zekerheid door de vermelding, dat in 1351 op de markt te Rijssel een stuk werd vertoond, getiteld: La fuite des enfans Aymery de Narbonne. Al deze stukken wijzen naar Noord-Frankrijk, de streek, die aan Vlaanderen grensde of er tijdelijk meê verbonden wasGa naar voetnoot1). Het laat zich aanzien, dat het voorbeeld van Frankrijk ook van invloed is geweest op het Nederlandsche graafschap, en daar tot navolging uitlokte om het wereldlijk drama in het leven te roepen. En werkelijk zijn de middelnederlandsche drama's uit de tweede helft van de veertiende eeuw, die wij bezitten, in Vlaanderen gedicht. Als men het bovenstaande overweegt, moet men erkennen, dat het scherpzinnige betoog van Wybrands geene volmaakte zekerheid geeft, en ruim zoo hypothetisch als historisch is. Het heeft dan ook niet allen overtuigd. Zoo vond Prof. Moltzer ‘nog geene vrijheid’ om zich bij dat stelsel aan te sluitenGa naar voetnoot2). Mij komt het voor logisch te zijn en waarschijnlijker dan eenig ander: meer kan men, bij den tegenwoordigen stand van het vraagstuk niet verlangen, en daarom meende ik er mij bij te moeten aansluiten. Zien wij thans, of ook de kennismaking met de vertooners van het geestelijk drama den samenhang tusschen dit en het wereldlijk tooneel komt versterken. |
|