Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Deel 1. De middeleeuwen (1)
(1888)–W.J.A. Jonckbloet– Auteursrecht onbekend
[pagina VII]
| |
Voorrede van den schrijver.Ik heb niet veel vooraf te zeggen. Alleen ligt mij op 't hart, mijn oprechten dank te brengen aan Dr. georg penon te Groningen, voor de moeite, die hij zich heeft willen geven om, bij mijne, door gezondheidsredenen geboden, uitlandigheid, de drukproeven voor mij na te zien. Dit gedeelte van het werk verschijnt later dan ik gewenscht en gehoopt had. Eene langdurige ongesteldheid was daarvan grootendeels de oorzaak. Maar ook zonder die gedwongen rust zou de samenstelling der geschiedenis onzer Letterkunde in de middeleeuwen vrij wat tijd gekost hebben. Sedert het verschijnen der vorige uitgaven van mijn boek, heeft er op dit gebied zooveel beweging plaats gehad, zijn er zooveel teksten, hetzij voor het eerst, hetzij in beter lezing, aan den dag gebracht, en daardoor dikwerf nieuwe vraagstukken gerezen, dat er veel studie en inspanning noodig was, om deze eerste deelen niet al te zeer beneden het peil te doen blijven van wat onze tijd terecht van zoodanig werk eischt. Of ik daarin geslaagd ben, zal de Critiek zeggen: dit slechts kan ik verklaren, dat ik gestreefd heb naar volledigheid en waarheid. Het laatste vooral; met klinkklank en holle phrases is niemand gediend, zelfs al werden zij ten beste gegeven door een Genie | |
[pagina VIII]
| |
als waarvan lessing gewaagt (Hamb. Dramaturgie, Sämmtl. Schriften, heraus gegeben von w. von maltzan, VII, 142). Ik wenschte, dat ieder, die geschiedenis behandelt, zich de schoone woorden van malmström uit zijn gedicht Till de Unga in 't gemoed prentte: ‘En hvar sin bana har, det säges så:
En hvar sin tro, en hvar sitt mål att hinna.
Högt öfver alla står ett mål ändå,
För hvilket alla hjertan måste brinna;
Det heter sanning’Ga naar voetnoot1).
wiesbaden, 4 September 1884. JONCKBLOET. |
|