Letterkundig overzigt en proeven van de Nederlandsche volkszangen sedert de XVde eeuw
(1828)–Jacob Carel Willem le Jeune– Auteursrechtvrij
[pagina 219]
| |
'k Zie den vruchtbren grond op heden
Met een groen tapijt bekleeden,
Daar de bloempjes, schoon van schijn,
Keurlijk doorgemengeld zijn.
-
Al wat Winters-maagd deed beven
Ziet men als op nieuw herleven,
Progné arbeidt bij haar best
En bouwt onder 't dak haar nest.
-
'k Zie den ooijevaar (geweken
Uit ons onbekende streken)
Zwieren met een snelle vlugt
Door de frisse lentelucht.
-
Boreas, die storm-aanvoerder,
Buijenwekker, zeeberoerder,
Houdt zich stil, geheel verbaast,
Nu de zachte Zefier blaast.
-
'k Zie de vog'len onder 't zingen,
Langs de teed're takjes springen,
Wijl in 't zoet der lentetijd
Elk zijn gaaitje kust en vrijdt.
| |
[pagina 220]
| |
Philomeel boeit ieders ooren
Aan den zang, dien zij laat hooren
Op een' onnavolgb'ren toon,
Ach wat klinkt haar gorgel schoon.
-
't Vee naar huismans welgevallen
Hoeft geen voêr meer op de stallen,
't Scheert weêr met zijn grage tand
't Jeugdig gras aan alle kant.
-
Dat kan melkerbuur behagen,
Die nu (tweemaal alle dagen)
Vrolijk op zijn voordeel past,
't Koetje van de melk ontlast.
-
't Vischje spartelt in de stroomen,
Langs de groen-bemoste zoomen,
't Schubbig vel, bij zonneschijn,
Blinkt als goud door 't kristalijn.
-
Lente gij kroont ieders wenschen,
Gij verlustigt vee en menschen,
En beweegt de blijde jeugd
Tot de Min, die 't hart verheugt.
| |
[pagina 221]
| |
Al de vogels op de boomen,
Al de vischjes in de stroomen,
Al 't gedierte, in woud of veld,
Voelen Liefde's zoet geweld.
-
Zinnenstreelster, levenwekster,
Zielbekoorster, hartentrekster,
Sierster van vrouw Flora's hof,
Eeuwig hebbe uw schoonheid los.
De Zanggodin aan 't Y, I. bl. 6. |
|