Letterkundig overzigt en proeven van de Nederlandsche volkszangen sedert de XVde eeuw
(1828)–Jacob Carel Willem le Jeune– Auteursrechtvrij
[pagina 193]
| |
t'Antwerpen door de straten
Op het kasteele plein,
Daar Hertog Karels praten,
Tot troost van groot en klein,
Geen klem heeft ons te dwingen,
Waarom wij vrolijk zingen
En springen hier in 't ronde
Om zijn gevangenis.
De wollef ligt gebonden
Nu 't schaapshok open is.
2.
Men heeft zijn Nero's wezen
Noch dwang noch tyrannij
Noch schennis niet te vreezen,
Wij zijn nu veil en vrij.
Zijn hongerige troepen
En komen nu niet weêr
Ons vee en koren snoepen,
En werpen 't al ter neêr;
Onz' wijve en dochters benden
Behoeven voor het schenden
Der Lotteringsche jagers
In bosch noch hol te vliên.
Het hoofd der boeren-plagers
Wordt hier niet meer gezien.
3.
Komt wilt nu hand aanhouên
En dansen vlug ter been
In deze groen landsdouwen
Om 't Marrekgraafschap heen,
| |
[pagina 194]
| |
Door Burgerhout en Deuren
Of langs de Vlaamsche dijk,
En zingen zonder treuren
In deez beroemde wijk:
Ligt Karel nu gevangen
Die ons zoo plag te prangen,
Lof zij de groote Koning
Van Spanjen, door wiens deugd
Ons land en hof en woning
Weer groeit en bloeit in vreugd.
4.
Laat alle de Brabanders,
In 't gansche land van Waas,
Met Luyks- en Gulker-landers
Tot aan den Rijn en Maas
Voort bij malkander komen
Hier aan de Scheldestroom,
En roepen zonder schroomen
Vrij met een lossen toom:
Hier zit de Lotteringer,
De straffe landbespringer,
Gesloten in der muyten
En smoort in zijn fenijn.
Wij juichen nu hier buiten,
Zoo krijgt een ieder 't zijn.
m.w. de jonge, in de Amsterdamsche Vreugdestroom, II. 269. |
|