Letterkundig overzigt en proeven van de Nederlandsche volkszangen sedert de XVde eeuw
(1828)–Jacob Carel Willem le Jeune– Auteursrechtvrij
[pagina 189]
| |
Waarom toch zulke vonden
Den werkman toegezonden?
Sint Felten haal dien vent
Die deze schelmerijen
Ons maakte 't eerst bekend.
Men zal zijn graf niet wijên.
-
Men zal hem tot een teeken
Van gunst, geen zielmis preken,
Noch stellen op zijn graf
Een kruis, naar de oude tijden:
Zoo mag hij tot zijn straf
In 't vagevuur wat lijden.
-
't Is billijk dat een weinig
Het vuur hem weder reinig,
Wijl hij 't dus heeft misbruikt.
Laat Heeroom met zijn leken
(Schoon 't meê naar dwaasheid ruikt)
Het kaarslicht vrij ontsteken.
-
't Is tegen regt en reden
Moedwillig te overtreden.
Daarom die 't 't eerst bedacht
Was in dat stuk een ketter.
't Gebod spreekt van geen nacht;
Ik hou mij bij de letter.
-
| |
[pagina 190]
| |
Waarom de zaak verduisterd?
't Is lang genoeg gekluisterd,
Terwijl het daglicht schijnt.
De nacht is om te rusten.
Waartoe zich dus gepijnt?
Niet beter dan met lusten.
-
Ofschoon die vinder dood is,
En lang, met Charons boot, is
Gereisd naar 't helsch gewest
Bij Pluto met zijn knapen,
Zoo schenk ik hem voor 't lest
Een nachtuil in zijn wapen.
Uit een blaauwboekje. |
|