Letterkundig overzigt en proeven van de Nederlandsche volkszangen sedert de XVde eeuw
(1828)–Jacob Carel Willem le Jeune– Auteursrechtvrij
[pagina 140]
| |
Overal wordt zij besprongen
En gedwongen
Als een sletvink van de straat,
Nieuwers kan ze veilig wezen
Zonder vreezen,
Voor uw' voogdheers snoô verraad.
Zuchten, kermen, klagen, steenen,
Krijten, weenen,
Of wat droefheid zij betoont,
Kan haar tot geen voordeel strekken,
Of verwekken
Dat men haar op 't minst verschoont.
Naakt en bloot wordt zij verstoten
In de poten
Van 't hard-nijpende ongeval,
Daar ze dwaalt op vreemde wegen,
Heel verlegen
Wie heur honger blusschen zal.
Och, och, roept zij, och ellende
Maakt het ende
Van mijn leven, door uw straf,
Haast u Dood, och spoed uw gangen,
Mijn verlangen
Och, die krijten om een graf.
jan soet, Maagdenbaak, bl. 117. |
|