Letterkundig overzigt en proeven van de Nederlandsche volkszangen sedert de XVde eeuw
(1828)–Jacob Carel Willem le Jeune– AuteursrechtvrijXI.
| |
[pagina 115]
| |
Mijnheer en dat en doe ik niet, Santio,
De takken zijn zwak ende dragen mij niet,
Nu weder de kneder de koorde, Sante, jante, iko.
Kante ko de kandelaar de isioGa naar voetnoot(*).
De Heer werd toornig ende gram, Santio,
Hij zelver op den boom op klom,
Nu weder enz.
Nu is mijnheer gevallen dood, Santio,
Hoe krijg ik nu mijn verdiende loon?
Nu weder enz.
Uw verdiende loon krijgt gij wel, Santio,
Daar zijn nog rossen en wagens op stal,
Nu weder enz.
Rossen en wagens begeer ik niet, Santio,
Maar de jongste dochter en verzweer ik niet,
Nu weder enz.
Nu is de knecht geworden een heer, Santio,
Hij rijdt met koets en paarden weêr,
Nu weder enz.
Uit een blaauwboekje. |
|