| |
| |
| |
I.
Het zusje.
'Kom kinderen, we moeten met ontbijten beginnen, het is meer dan tijd. Kom nu zitten, als 't je blieft, je thee staat ingeschonken,' zei Albertine Terborch, terwijl ze beredderig de kopjes naast de bordjes zette.
Ze zag er uit, of ze zich erg gewichtig voelde en dat deed ze ook, ze had zich voorgenomen Moeders plaats in te nemen, zoolang die niet beneden kon komen en dus moest ze beginnen met te zorgen, dat de kinderen niet te laat op school kwamen.
'Tijd zat,' bromde Toos, bijgenaamd 'de professor,' terwijl zij haar gebrild neusje wat dieper over haar boek boog.
Albertine sloeg haar handen samen.
'Heb je nu ooit, zal dan niets jou uit je boeken halen! Zoo'n tweede als jij bestaat er niet. Kom Benni, laat ik je je servetje voorbinden. Toe sta nu even stil. Waar blijft Flip toch?'
'Maak toch zoo'n lawaai niet,' bromde Toos, hare vingers in hare ooren duwend, 'is dat nu een reden om zoo'n onnoodige drukte te maken.'
Albertine keek boos.
Ze maakte geen onnoodige drukte, maar het was
| |
| |
toch zeker geen kleinigheid, op veertienjarigen leeftijd te moeten zorgen voor Vader en de kinderen en hoe Toos zoo onverschillig kon blijven onder de groote gebeurtenis van dien nacht, ging haar begrip te boven.
Ze hadden een zusje gekregen!
Stel je voor, een klein zusje en dat nu Ben al zes jaar was en ze altijd gedacht hadden, dat hij de jongste zou blijven. Daarom noemden ze hem ook Benjamin, hoewel hij Johan heette.
'Ik wou, dat Flip kwam,' zei ze nog eens, 'die jongen is nu nooit op tijd, ik durf hem niet eens aan de trap roepen, Moeder slaapt misschien.'
Toos sloeg met een klap haar boek toe en nam haar bril af, dien ze zorgvuldig afveegde.
Ze greep naar haar kopje thee, dronk het uit en schoof het Albertine toe, om opnieuw te vullen.
''t Is nog niet laat,' beweerde ze, 'Vader is er immers ook nog niet. Flip zal wel komen en anders ga je hem maar even halen, als je niet roepen wilt.'
'Daar heb ik niet veel.... pas toch op, Ben, je morst je melk over je servet, neen maar, op den grond ook al, wat een boel heb je nu weer gemaakt,' en haar broertje met stoel en al achteruit trekkend, begon ze met haar eigen servetje de gemorste melk op te betten.
Ben schopte naar de gebukte gestalte voor hem, maar Toos greep nog net bij tijds zijn been, om hem te beletten, zijn zusje te raken.
De jongen trachtte zich los te rukken uit den stevigen greep van Toos' handen.
| |
| |
'Au, je doet me pijn,' gilde hij met zijn hoog, scherp stemmetje, wat Albertine deed opvliegen, om hem de hand vóór den mond te houden.
'Stil toch, denk aan Moeder,' smeekte ze, 'ik zal je wel een nieuw glas melk geven, maar pas dan beter op.'
Daar werd de deur opengegooid en kwam Flip binnenstormen, gevolgd door zijn vader.
'Ik heb het gezien, hoor, een wurm is het, een rood, gerimpeld, oud vrouwtje, maar dan heel klein, met een bosje haar midden op het hoofd en in plaats van vingers, tien garnalen.'
Zijn vader streek hem lachend over zijn borstelig hoofd.
'Het kleintje kon niet ineens zoo'n prachtigen krullebol hebben, als jij,' plaagde hij, 'het is wat een lief poppetje, een beetje teertjes en fíjn, maar snoezig, vraag dat maar eens aan de zusjes.'
'Een engeltje,' verklaarde Albertine opgewonden, terwijl Toos een soort gebrom liet hooren, waaruit men op kon maken, dat het wel op zou knappen, als het wat ouder was en dat ze geloofde, dat zulke heel kleine kinderen er altijd zoo raar uitzagen.
Haar vader was intusschen gaan zitten en met zijn ontbijt begonnen.
'Moes gaat nu wat slapen,' zei hij opgewekt, terwijl hij zich van kaas bediende, 'jullie moet maar niet meer bij haar gaan, voor je naar school gaat.'
Toos knikte toestemmend, maar Albertine keek teleurgesteld.
| |
| |
'Ik had haar nog graag even goedendag gezegd,' zei ze.
'Beter van niet,' vond haar vader en greep Ben's hand, die juist een stukje kaas van zijn bord wilde kapen.
'Kapers van de kust, als je je boterham netjes opgegeten hebt, zal ik je wel een stukje geven.'
'Neen, eerst,' zeurde Ben en greep weer naar zijn vaders bord.
Lachend gaf deze hem een tikje op zijn vingers.
'Pas op, jongeheer, als ik die vingers weer op een verkeerd bord zie, maak ik ze buit en snij ze af.'
Toen het pruilgezicht van den jongen ziende, nu hij zijn zin niet kreeg:
'Wat is dat voor een gezicht, Ben? Ik geloof, dat het heel goed is, dat de ooievaar vannacht dat lieve zusje gebracht heeft, het werd tijd, dat onze Johan benjamin af was. Nu heeft Moeder een nieuw troetelkindje, een jongen van zes jaar is daar ook veel te oud voor.'
'Nu ben je niet langer Benjamin.
Nu neemt er een ander je plaatsje in
Mijn lieve kleine jongen,
Nu zit er een ander op Moeders schoot.' plaagde Toos.
'Voor een schootkindje is hij toch ook te oud,' vond Vader, 'we moeten hem nu voortaan Johan noemen, hij is nu onze Benjamin niet meer, we hebben nu een kleine Benjamine.'
Dat alles beviel het ventje maar half.
Als het in zijn kraam te pas kwam, verklaarde hij
| |
| |
wel altijd al een groote jongen te zijn, maar hij vond het toch maar heerlijk, het jongste kindje des huizes te wezen en door zijn moeder wat bedorven te worden en een beetje vertroeteld.
'Ik wil geen Johan genoemd worden,' verklaarde hij 'en ik wil geen zusje hebben ook.'
Allen lachten en Flip sloeg zich van louter pret op de dijen.
'Dan moet je het wurm maar verdrinken,' gierde hij.
Zijn vader zag hem streng aan.
'Maar Flip!'
'Nou, ik maakte immers maar gekheid,' bromde de jongen, verlegen door zijn vaders afkeurenden blik.
'Dat begrijp ik, maar ik wil zulke dingen niet hooren. Ik verbied je langer over de kleine Erica, als over een wurm te spreken, het is een allerliefst kindje, dus je weet, in het vervolg geen gescheld meer.'
Johan was stil geworden en dacht blijkbaar over iets na.
'Wanneer mag ik het wur.... ik bedoel het zusje zien?' vroeg hij.
Zijn vader trok hem even aan een oor.
'Goed, dat je je bijtijds bedacht. Je mag het lieve zusje zien, als je straks uit school komt. Moeder wil nu wat slapen en kan dus geen kleine jongens bij zich velen. En als je dan gaat, moet je nog heel stil zijn, Moeder is moe.'
'Waarvan?' vroeg Johan.
'Van al de drukte, die de komst van zoo'n klein kindje met zich meebrengt. Kom, het is tijd voor
| |
| |
school. Ga maar gauw, anders kom jullie nog te laat.'
Albertine zette bedrijvig de gebruikte kopjes op het blad en stapelde de leege bordjes opeen.
'Laat dat nu maar, Tine, daar zal straks Anna wel voor zorgen, het is jouw tijd ook. Dag kinderen, leer prettig.'
Het troepje verliet de kamer en hun vader vouwde even het ochtendblad open, maar het ging niet goed met lezen, zijn aandacht was elders, hij was zoo blij met het kleine popje daarboven in de wieg. Het was wel een heel fijn dingetje, maar leek toch goed ge- zond en zijn vrouw was zoo gelukkig, weer een wiegekindje te hebben, ze hield zoo dol veel van kleine kindertjes.
Intusschen waren Albertine en Toos vertrokken, Tine naar de H.B.S. en Toos naar het Gymnasium.
Flip, die pas elf was en dus nog met zijn broertje op de lagere school ging, riep ongeduldig, dat hij niet langer wachten kon, als Ben niet dadelijk kwam, ging hij weg.
Maar Ben had zijn tasch boven laten liggen en moest die dus even halen.
Flip verloor zijn geduld.
'Ik ga, hoor,' riep hij hem na.
Hij moest vóór schooltijd nog wat met zijn vrienden bepraten, hij moest hun toch even vertellen van dat rare wezentje, dat daar in huis was gekomen, als hij nog langer wachtte op zijn broertje, dan zou daar geen tijd meer voor zijn.
Hij ging dus maar vast, hoewel hij wist, dat zijn moeder niet hebben wilde, dat Ben alleen naar
| |
[pagina t.o. 10]
[p. t.o. 10] | |
.... en sloeg het dunne gordijn op, dat Zusje aan zijn oog verborg (blz. 11)
| |
[pagina t.o. 11]
[p. t.o. 11] | |
| |
| |
school ging. Maar Moeder wist daar nu niets van en de jongen zou in geen zeven slooten te gelijk loopen, de school was immers vlak bij.
Johan liep haastig de trap op haalde zijn tasch, sjorde haar op zijn rug en wilde weer naar beneden gaan. Daar kwam hij langs de kamer van zijn moeder en eensklaps bleef hij staan.
Zou hij niet even naar binnen durven gaan, om dat roode wurm te bekijken, dat in plaats van vingers, garnalen had?
Vader was nu zeker wel weg en Moes zou het wel goed vinden, Moesje vond meestal goed, wat hij deed en hij had haar gisterenavond ook al geen nachtkus mogen geven. Ze had dat zeker erg naar gevonden en zou nu wel naar hem verlangen, want hij was Moesjes lieveling, dat zei ze altijd zelf.
De deur was niet heelemaal in het slot en voorzichtig duwde hij haar open en gluurde naar binnen.
Alles was stil in de kamer, die juffrouw, die gekomen was om op Moes te passen, zooals Toos gezegd had, was er ook niet. Die was zeker al weer weg, wat deed ze hier ook, waarom moest er nou op Moesje gepast worden.
Moeder zelf sliep zeker, als hij heel voorzichtig was en zijn best deed, geen leven te maken, dan kon hij heel goed eens even kijken, wat daar eigenlijk in het wiegje lag.
Hij duwde dus de deur wat verder open en sloop naar binnen.
Heel voorzichtig naderde hij de wieg en sloeg het dunne gordijn op, dat het zusje voor zijn oog ver- | |
| |
borg. Daar lag iets op het witte kussentje, iets roods, iets gerimpelds, iets griezeligs, vond Johan, die er met een soort afgrijzen naar keek.
En dat moest nu voortaan zijn plaatsje innemen en hem van Moeders schoot verdringen, waar hij zich zoo dolgraag nog eens op nestelde, al vond hij zich ook voor veel dingen te groot, sinds hij naar school ging.
Zijn aardig jongensgezicht kreeg een leelijke uitdrukking.
Hij hield niet van het nieuwe zusje, hij zou er nooit van houden en als het heusch zijn plaatsje op Moeders schoot wou innemen, dan zou hij het er af gooien.
Hij balde zijn kleine vuisten bij die gedachte!
Akelig, klein wurm!
Als hij het dan niet zeggen mocht van Vader, dan kon hij het toch denken.
Waar waren nu die garnalen, die het in plaats van vingers had?
Het hield de vuistjes vast ineen geknepen, zeker om hem die rare vingers niet te laten zien, het wasal valsch ook.
Maar hij zou ze toch zien, dat kun je net denken, dat hij naar beneden zou gaan, zonder die rare dingen gezien te hebben.
Even naar het bed van zijn moeder kijkend, of ze hem ook zien kon en bemerkend, dat ze rustig sliep, stak hij zijn hand uit en greep het dichtgeknepen vuistje, dat op het witte lakentje lag.
Tot zoover ging alles goed en met wat meer durf,
| |
| |
begon hij voorzichtig de vingertjes open te buigen.
Maar dat ging te ver voor de kleine slaapster, het gezichtje rimpelde zich nog meer, de oogjes vormden niet meer dan smalle spleetjes, het mondje ging wijd open en terwijl het roode tongetje op en neer trilde, kwam er uit dat kleine menschje een geluid, zoo krachtig, dat Johan verschrikt het vuistje losliet en uit Moeders bed een angstige stem vroeg, wat er toch gebeurde.
Op hetzelfde oogenblikging de kamerdeur open en kwam die vreemde juffrouw van gisterenavond binnen, in minder dan geen tijd voelde Johan zich de deur uitzetten en hoorde deze achter zich sluiten.
Daar bedankte hij voor, hij wilde naar Moeder, zij was nu toch wakker, hij wilde niet naar school zonder haar een kus te hebben gegeven.
Heftig rukte hij aan den deurknop, maar de deur was gesloten.
Driftig gooide hij er zich tegen aan.
Voor hij deze poging om toegang te krijgen herhalen kon, voelde hij zich opgepakt en naar beneden gedragen, waar hij in de huiskamer werd neergezet, maar niet voordat hij een paar flinke tikken van zijn vader beet had.
| |
| |
Dat was den eersten keer, dat hem zoo iets overkwam, Moes vertelde nooit aan Vader, als hij stout was geweest en Vader was bijna den heelen dag op zijn kantoor.
Gillend, meer uit boosheid, dan van pijn, voelde hij Vaders hand op zijn mond, zoodat het geluid niet door kon klinken, daarna werd zijn afgevallen pet op zijn hoofd gedrukt en voor hij goed wist, wat er gebeurde, stond hij op straat, met het bevel, direct naar school te gaan, Vader zou straks komen vragen, of hij er was, die wilde eerst even naar Moeder, om te zien, of ze niet te veel geschrokken was.
Zijne tranen met de mouw van zijn jasje afdrogend, sloeg Johan den weg naar school in.
Nog nooit was hij zoo hard aangepakt geworden en dat alles kwam door dat nare, akelige, nieuwe zusje.
Maar hij zou het leeren, zijn plaatsje in huis in te nemen.
Als Vader en Moes het niet zagen, zou hij het plagen, zooveel hij kon.
Wat getroost door dit goede voornemen, stapte hij de stoep der school op, waar hij zijn te laat komen verklaarde door te zeggen, dat hij een zusje gekregen en dat hij dat had willen bekijken.
Maar hij was er niets blij mee, hoor!
|
|