eens belet hebben aantekening te houden, 't geene ik dan naderhand deed, waar door het mogelyk is, dat men zig wel eens vergist.
Vraagd men my nu, wie al, of wie niet van het overige Volk nog in de Straatdavids is? Ik moet 'er op antwoorden, dat my dit onbewust is, dewyl zy eenige Mylen Noordelyker, en ook zommige Zuidelyker van ons af waaren: waar onder my maar bekend zyn, de Commandeurs Hidde Dirksz Kat, Hans Christiaansz en eenige van hun Volk dewelke, zo als de Wilden ons gezegd hebben, omtrent vyftig Mannen waaren.
Wat aanbelangd de Commandeurs Broertjes, Kastricum en Volkert Jansz, daar men my ook na vraagd. Ik verklaare wel gehoord te hebben, dat zy aan land zyn gekoomen, doch, wat moeite ik ook gedaan heb, ik heb 'er niets zekers van konnen ontdekken. Indien zy by die Wilden, daar wy eerst waaren, aangekoomen zyn, zo is 'er goede hoop, dat zy te regt zullen koomen: Doch gelyk in myn Verhaal zegge, het was daar alles gebrooken Land, wie weet dus waar zy heen geraakt zyn
Ik kan hier nog als eene byzonderheid byvoegen, dat het Land na Statenhoek lopende, zo bochtig niet is, als het in de Kaart staat afgeteekend, maar dat het zig meer in een regte lyn uitstrekt.
MARTEN JANSEN.
Amsterdam den 3 Juny
1778.