Leien op monumenten
(1986)–Herman Janse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
pag. 2:
Nieuwe kerk te Amsterdam. Slecht onderhouden leibedekkingen vóór restauratie. | |
[pagina 6]
| |
VoorwoordHet is alweer bijna veertig jaar geleden, dat mijn eerste leermeester, architect A.A. Kok, te zamen met de Utrechtse leidekker Joh. Beisterveld in de Heemschutserie het boekje ‘Het monumentale dak’ het licht deed zien. Daarna is er in Nederland geen grote publikatie over leibedekkingen meer verschenen. De vroegere hoofdarchitect bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, J.A.L. Bom verzamelde na de Tweede Wereldoorlog vele gegevens over leien en leibedekking in een ordner, die in het archief van de Rijksdienst wordt bewaard. Van zijn hand verschenen ook richtlijnen voor leibedekking, die thans nog regelmatig worden gehanteerd. C.F. Janssen besteedde aandacht aan het onderwerp in ‘Behoud en herstel’. Omstreeks 1980 bleek ons, dat in de voorgaande vijfentwintig jaren zeer veel kennis over leien verloren was gegaan. Met name op het gebied van de kwaliteit bleek een groot onbegrip te bestaan. Daar juist die kwaliteit van levensbelang is voor de instandhouding van monumenten werd besloten de noodzakelijke kennis weer te verwerven. J. Querido bezocht verscheidene leigroeven en -mijnen in Europa en bracht vele bijzonderheden daarover bijeen. Ook verdiepte hij zich in de problematiek van kwaliteit en keuring. Verscheidene personen en instanties buiten de Rijksdienst voor de Monumentenzorg waren en/of zijn betrokken bij de opzet en/of uitvoering van onderzoeken, die in dit verband gaande zijn: het Proefstation voor bouwmaterialen en bureau voor chemisch onderzoek Koning & Bienfait b.v. te Amsterdam, dr. R.A. Kühnel van de afdeling Mijnbouwkunde van de Technische Hogeschool te Delft, dr. H. Kars, petroloog bij de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek te Amersfoort, het Instituut voor Aardwetenschappen van de Rijksuniversiteit te Utrecht en het Centraal Laboratorium voor Onderzoek van Voorwerpen van Kunst en Wetenschap te Amsterdam. Wij zijn hen allen daarvoor zeer erkentelijk. Dr. H. Kars schreef het hoofdstuk over de geologische aspecten, waarvoor wij hem veel dank verschuldigd zijn. G. Berends stelde het hoofdstuk over de vormen en formaten van leien en het overzicht van de herkomst van in Nederland toegepaste dakleien samen. J. Querido en ir. G. Berends leverden tekstbijdragen voor het eerste gedeelte van het hoofdstuk over de keuring van leien. Hierin worden richtlijnen gegeven hoe leien gekeurd moeten worden en welke eisen eraan gesteld zouden moeten worden. In Nederland bestaat daarvoor geen norm, zodat uitgegaan moest worden van ervaringen met leisoorten en van keuringsmethoden, zoals die tot nu toe in binnen- en buitenland worden uitgevoerd. De overige tekst is van de hand van ondergetekende, waarvoor verscheidene collega's in de afdeling Onderzoek en Documentatie gegevens aandroegen. De leidekkers Jobse b.v. te Middelburg en H.M. Engelberts en Zonen te Utrecht waren zo vriendelijk de concept-teksten van de hoofdstukken 6 en 7 kritisch door te nemen en van op- en aanmerking te voorzien. Hetzelfde deden de leveranciers van o.m. dakleien Joh. Beisterveld & Zn b.v. te Utrecht en Leikon b.v. te Eindhoven, de laatste in overleg met een technische medewerker van de Ardoisières d'Angers. Graag spreken wij hier aan hen allen daarvoor onze dank uit.
Dit boek wil geen leerboek voor leidekkers zijn maar wil wel aan architecten, opzichters, leveranciers, beheerders van gebouwen en geïnteresseerden gegevens verstrekken, waarvan de Rijksdienst voor de Monumentenzorg vindt dat ze vastgelegd en aan de volgende generatie doorgegeven moeten worden.
Enkele onderwerpen dienen nog nader onderzocht te worden. Wij willen daarop niet wachten met publi- | |
[pagina 7]
| |
katie van dit boek, omdat dit nog enkele jaren in beslag kan nemen. De resultaten van deze onderzoeken zullen te zijner tijd gepubliceerd worden in het Restauratievademecum, dat de Rijksdienst voor de Monumentenzorg verzorgt.
In de Inleiding van ‘Natuursteen in Monumenten’Ga naar voetnoot*, dat de helaas in 1984 overleden oud-collega A. Slinger, ir. G. Berends en ondergetekende samenstelden, wordt gesteld dat aan leien een aparte publikatie gewijd zou dienen te worden. Met deze uitgave gaat die wens in vervulling. H. Janse |
|