Over De donkere kamer van Damokles van Willem Frederik Hermans
(1983)–Frans A. Janssen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |
7 VerteltechniekDe betekenis van een verhaal wordt mede bepaald door het ‘point of view’, het standpunt van waaruit het verteld wordt.Ga naar eind37 De verteller mag niet geïdentificeerd worden met de schrijver, maar is een aspect van het verhaal: de instantie die het verhaal vertelt. Hij kán samenvallen met een personage in het verhaal (bij het ik-verhaal), maar kan er ook, en dan is het point of view niet meer tot één personage beperkt, op een andere wijze, als functie (eventueel door ‘ik’ aangeduid), in aanwezig zijn (bij de zogenoemde auctoriale roman). Bij de zogenoemde personale vertelling is de verteller niet als personage en schijnbaar niet als functie aanwezig: men zou kunnen zeggen dat het point of view gefixeerd is in het bewustzijn van één personage dat met de derde persoon aangeduid wordt. De donkere kamer is een personale roman; het personale medium is Osewoudt.Ga naar eind38 Het perspectief van de verteller is gelijk aan dat van Osewoudt; de lezer wordt alleen over zíjn waarnemingen, gedachten en gevoelens ingelicht. De verteller bezit geen alwetendheid en staat niet boven het standpunt van Osewoudt zoals bij een auctoriale roman het geval zou zijn, maar kijkt met de hoofdpersoon mee.Ga naar eind39 De verteller is (schijnbaar) achter de hoofdpersoon verdwenen: er is geen persoonlijke verteller in de roman aanwezig, maar het is ook niet Osewoudt die vertelt. De verteller is de instantie die van het leven van Osewoudt, van zijn doen, waarnemen en denken op de hoogte is en daarvan in de verleden tijd verslag uitbrengt: de roman. Hij verschaft geen commentaar, geeft geen oordeel, hij geeft slechts de feiten zoals de hoofdpersoon die kent. Men kan niet zeggen dat hij gegevens achterhoudt (de uiteindelijke instantie achter en buiten de roman, de auteur, doet dit wel), maar zijn blikveld is beperkt tot dat van de hoofdpersoon. Wanneer episode 19 (p.114) begint met: ‘Zaterdagsochtends om vijf over tien kwam een man gekleed in een lichtbeige gabardinejas uit het Centraal Station te Amsterdam. [...] In zijn binnenzak had hij een persoonsbewijs [...]’, is dat een ogenschijnlijke afwijking van het gekozen point of view, want meteen daarop leest men: ‘Zo zag Osewoudt zichzelf lopen’. Op enkele andere plaatsen echter plaatst de verteller zich buiten het personale gezichtspunt. De belangrijkste daarvan betreft de laatste | |
[pagina 51]
| |
bladzijden van het boek (p.408-410): de dood van Osewoudt is vanuit de auctoriale vertelsituatie geschreven. Hier en daar vertoont de personale vertelsituatie even een auctoriaal trekje. Zo, waar de verteller zich in zijn verhaal mengt door bij de beschrijving van geografische situaties de tegenwoordige tijd te gebruiken: ‘Zijn oog viel op het bord Inhalen verboden, dat hij alle dagen las als hij uit school kwam. Het staat aan de ingang van de nauwe hoofdstraat van Voorschoten. Zo nauw is de straat, dat de tramsporen naar elkaar toekruipen en over elkaar heen gaan liggen. Nooit kunnen twee trams elkaar passeren in het centrum van het dorp.’ (p.5; ook op p.134, 171, 291, 342) De tegenwoordige tijd heeft hier de functie een werkelijkheidssuggestie te scheppen (zie hieronder op pagina 56). Op enkele andere plaatsen is de vertelinstantie als explicator aanwezig. Wanneer Osewoudt, nadat hij Dorbecks films heeft verprutst, een Leica koopt om er mee te gaan fotograferen, deelt de verteller mee dat dit ‘uitgelegd zou kunnen worden als een wanhoopsdaad’ (p.34). Ook als hij na een uitspraak van de hoofdpersoon opmerkt: ‘Zijn stem was nog altijd hoog als een kinderstem’ (p.19), is dat een constatering buiten zijn kader. Dit zijn echter uitzonderingen die de personale vertelsituatie als geheel niet aantasten. Omdat de verteller de lezer laat meekijken met het bewustzijn van Osewoudt, kan hij diens gedachten niet alleen in de directe rede maar ook rechtstreeks door de ‘monologue intérieur’ (bijvoorbeeld op p.123) en door de ‘erlebte Rede’ (onder andere op p.250-251) weergeven. In tegenstelling tot de eerste mededelingsvorm (waarbij de eerste persoon en de tegenwoordige tijd gebruikt worden), is de verteller bij de tweede vorm duidelijk als functie aanwezig: hier worden Osewoudts gedachten in de derde persoon en in de verleden tijd meegedeeld. Beide vormen kunnen door elkaar gebruikt worden: ‘[...] De derde foto van het stelletje dat hij naar Dorbeck had opgestuurd en waarvan Elly er ook een had meegebracht, zogenaamd uit Engeland. Wat stond er op die derde foto? Ik weet het niet meer, maar dat doet er niet toe. Als ik hem zou zien, zou ik hem herkennen. Zullen de Duitsers er iets bijzonders aan zien? Zijn gedachten namen hem zo in beslag dat hij [...]’ (p.174-175) Beide mededelingsvormen dringen de vertelinstantie naar de achtergrond en bewerken een suggestie van directheid in de mededeling.Ga naar eind40 Ook het bijna uitsluitend gebruik van de directe rede draagt hiertoe bij; de in- | |
[pagina 52]
| |
directe rede, waarbij de uitspraak via een verteller wordt gegeven, komt dan ook zo goed als alleen voor binnen de directe rede van een personage. De personale vertelsituatie in De donkere kamer heeft voor de lezer enkele implicaties. Het verhaal wordt verteld door een instantie die niet meer weet dan de hoofdfiguur. Verteller, hoofdpersoon en lezer zitten alle drie gevangen in een beperkte blik op de gebeurtenissen in de roman. Voor alle drie is de toekomst op elk punt van het verhaal, evenals in de realiteit, echte toekomst (hetgeen niet behoeft te verhinderen dat er in dit boek tekenen worden gegeven die als toekomst aanduidende symbolen geïnterpreteerd kunnen worden: zie hieronder pagina 54). De gekozen verteltechniek ontneemt de lezer de mogelijkheid tot verificatie van de hem verstrekte gegevens. Van de gewoonlijk optredende identificatie van de lezer met de romanfiguur is in De donkere kamer een bijzonder gebruik gemaakt: Osewoudt loopt vast in zijn poging de werkelijkheid aantoonbaar te maken en de lezer moet hem volgen; híj kan ook niets bewijzen; het thema van de roman wordt de lezer in de schoenen geschoven. (Weliswaar heeft de lezer, ik wees er hierboven op pagina 32-33 al op, soms een iets breder standpunt dan Osewoudt, daar hij door terugbladeren diens geheugen kan controleren en daar hij redenen kan hebben Osewoudts meningen als onjuist aan te merken; bovendien kan hij zijn conclusies trekken uit de toekomstaanduidende tekenen waarover zojuist gesproken is.) Een tweede implicatie bestaat hierin dat de lezer niet de indruk krijgt dat een subjectieve verteller hem het verhaal vertelt; hij ervaart het alsof het verhaal hem niet verteld wordt, maar rechtstreeks getoond; hij heeft daarbij de illusie dat de verhaalwerkelijkheid hem objectief wordt aangeboden. De in De donkere kamer voorkomende vertelsituatie is nauw met het thema ervan verbonden. Het thema van de subjectiviteit van het menselijk waarnemen en handelen, van de onzekerheid omtrent de mens en zijn wereld, van de onkenbaarheid van de werkelijkheid, wordt uitgesproken in een roman die een technische constructie heeft die objectiviteit en zekerheid suggereert. Het probleem van de werkelijkheid wordt beschreven met romantechnische middelen die een werkelijkheidssuggestie bewerkstelligen die de lezer moet overtuigen. |
|