'Middelnederlandse vakliteratuur'
(1974)–R. Jansen-Sieben– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |
Middelnederlandse VakliteratuurGa naar voetnoot*Door Ria Jansen-SiebenI. Onder ‘vakliteratuur’ rangschikken we al de geschriften die een utilitair, instructief, en niet (hoofdzakelijk) een recreatief, esthetisch, religieus of emotioneel doel beogen. M.a.w. de vakliteratur doet in de eerste plaats een beroep op het verstand van de mens, wil tot de verrijking van zijn intellectuele inhoud bijdragen of als leidraad dienen bij een practische of artistieke verwezenlijking. Daardoor valt meteen buiten dit kader een groot deel van de geestelijke literatuur.
Gerhard EisGa naar voetnoot1 wees erop dat de wereldlijke vakliteratuur bijna volledig ondergebracht kan worden in de scholastische Artes-categorieën, en we zullen hem verder bij deze indeling volgen. Nochtans, gezien de ons opgelegde ruimtebeperking, wordt in dit overzicht geen rekening gehouden met geestelijke didactiek, geschiedkundige kronieken e.d., en met de juridische literatuur in het algemeen.
Voorts wensen we er met nadruk op te wijzen dat, wegens de bizonder schaarse gegevens over de Middelnederlandse vakliteratuur, deze synopsis niet de minste aanspraak wil of kan maken op volledigheid. We hopen nochtans zoveel mogelijk de belangrijkste documenten te hebben vermeld, hoewel uiteraard veel voor aanvulling vatbaar zal blijken: nog heel wat interessante handschriften liggen zonder twijfel onbekend en ongebruikt in binnen- en buitenlandse bibliotheken. Veel van het materiaal is afkomstig uit een sinds jaren aangelegde bibliografie voor persoonlijk gebruik; eigen bevindingen en elders gevonden informatie werden tot een geheel verwerkt. Meestal volgt na de signatuur der handschriften aangifte van datum en foliëring; slechts bij gebrek aan veilige inlichtingen ontbreken die. De teksten werden zoveel mogelijk geïdentificeerd.
De lezer verlieze dus niet uit het oog dat dit geen inventaris is, maar een eerste bescheiden aanloop daartoe.
II. In tegenstelling tot de ruime belangstelling die in Duitsland sinds jaar en dag aan dit genre besteed wordt, hebben ten onzent de filologen er tot nog toe weinig interesse voor getoond. | |
[pagina 25]
| |
Op enkele uitzonderingen na (en die betreffen dan vooral de oorkonden), werden slechts hier en daar voornamelijk geneeskundige teksten uitgegeven door wetenschapshistorici. Deze edities zijn helaas niet steeds bruikbaar voor filologische doeleinden. Slechts de laatste jaren schijnt er enig schot te komen in de studie van de vakliteratuur, hoewel het aantal gegadigden bedroevend gering is.
Het onderzoek staat bij ons dus nog in de kinderschoenen. Zo werd er nooit een overzicht gegeven, hoe beknopt ook, van wat de Nederlandse Middeleeuwen op dit gebied presteerden. De grote literatuurgeschiedenissen glijden discreet over het onderwerp heen, of vermelden een enkel werk met meestal een depreciërende uitspraak over het ‘minderwaardige’ karakter ervan. Schromelijk verkeerde beoordelingen werden (en worden!) op die manier geformuleerd door critici en letterkundigen, die als enige maatstaf het esthetisch criterium hanteren. Alleen tegenover Maerlant is men soms iets gunstiger gestemd, grotendeels uit nationale trots: als Maerlant niet een van onze oudste en meest productieve schrijvers was, zou men zijn didactische werken beslist veel kordater opgedoekt hebben.
III. Het belang van de vakliteratuur ligt nochtans voor de hand en is bizonder ruim:
1) cultuurhistorisch is ze veel rijker aan informatie over de mentaliteit, de levensopvatting, de gedachtengang, de beschaving van onze voorouders dan bv. de architectuur, de schilderkunst en zelfs de bellettrie;
2) filologisch brengen deze teksten ons een overvloed aan materiaal, waarbij in de eerste plaats de winst op lexicologisch gebied zeer groot is. Vooral echter maken we kennis met een taal die veel dichter bij de werkelijkheid staat dan de literaire producten, sterk beïnvloed door een zoeken naar de vorm. Een syntaxis van de Middelnederlandse dialecten zal hoofdzakelijk moeten steunen op de vakliteratuur die ons een veel juister beeld geeft van de gangbare taal. Alleen voor de oorkonden, met hun vaak verstarde formules, is een licht voorbehoud wenselijk;
3) ook een zekere stylistische waarde mag niet geloochend worden. Hoewel het er de schrijver principieel niet om te doen is een indruk van schoonheid te wekken, besteedt hij toch meestal veel zorg aan de manier waarop hij logisch, helder, beknopt en zo aangenaam mogelijk aan zijn publiek iets uiteenzet. Hij moet dus zijn stijl verzorgen en de waarde van ieder woord wikken en wegen, m.a.w. zijn taal door en door kennen en zuiver hanteren. Reeds Boendale wees er in de 14de eeuw op hoe belangrijk het was voor een ‘dichter’ (op te vatten als ‘schrijver’ in de ruimste betekenis) de grammarie in acht te nemen: | |
[pagina 26]
| |
Want die niet en versinnet des / Wat conste gramarie es, / Alse leecke liede, die en moghen / Te goeden dichters niet doghen; / Want sine hebben gheen fundament / Daer men recht dichten in kent. / Wat helpter vele of ghelesen? / Hi moet een gramarijn wesen / Ende te minsten connen sine parten: / Dat is tbeghin van allen arten: / Die des niet en weet, sijts ghewes / Dat hi gheen goet dichter en es / Noch dichter ooc en mach sijn, / Is hi Walsch, Dietsch of Latijn. (Boek III, C. 15, vv. 39 vv.). Maar ook de grote chirurg Jan Yperman besefte volkomen de noodzaak van een verzorgde, duidelijke taal: Ende hi [= die surgijn] ne moet hem oec allene niet verstaen van medicinen. maer oec coenen sine boeken van naturen dat heet philosophie. want grammarie. logike. rothorike [sic] ende ethike. dese .4. consten leren alle dinc met redenen proeven. want logike leert ierst proeven alle dinc met proefliken redenen. Ende hi moet oec connen sine gramarie. die leret die bediedenisse van elken worden in latijn. Ende sine rhetorike want die const leert begadelike spreken elke redene gelijc dat wi horen mogen an die taelmans. mer sine hebbent niet uut consten van boeken mer bi gewoenten (ed. van Leersum, p. 13). | |
A. EncyclopedieënNaar het voorbeeld van de andere Europese landen werden ook bij ons de grote encyclopedieën aanvankelijk in het Latijn geschreven. Een van de meest invloedrijke is het ‘Liber de natura rerum’ van Thomas van Cantimpré, tot stand gekomen tussen 1237 en 1240, even vóór het ‘De proprietatibus rerum’ van Bartholomaeus Anglicus (± 1250), waarmee het een verrassende overeenkomst vertoont, hoewel het dubbel zo omvangrijk is. Het werk van Thomas geeft ontegensprekelijk een schat aan wetenschappelijke inlichtingen, maar bevat tevens een groot aantal legenden en moralisaties. Het werd, nog in de 13de eeuw, gebruikt als bron door Jacob van Maerlant voor het eerste Nederlandstalige overzicht van de natuurwetenschappen: ‘Der naturen bloeme’. In dit lange gedicht van 16 600 verzen vertelt Maerlant over bloemen en kruiden, over vogels en andere dieren, over mineralen en aardbewoners. Hij volgt zijn voorbeeld beslist niet slaafs, deelt ons vaak de vrucht van eigen observatie mee en geeft op heel wat punten een kritische en sceptische houding te kennenGa naar voetnoot2. | |
[pagina 27]
| |
Van Bartholomaeus' werk verscheen twee eeuwen later (1485) een gedrukte Mnl. vertalingGa naar voetnoot3.
De ‘Lucidarius’ werd in het begin van de 15de eeuw uit het Latijnse ‘Elucidarium’ verdietst. Van de berijmde versie uit hs. Brussel, K.B., 15642-15651, gaf Ph. Blommaert een zeer onbetrouwbare uitgaveGa naar voetnoot4; de proza-redactie uit hs. London, B.M., Add. 10286 (15II) 115r-133r vond nog geen uitgever. In dialoogvorm wordt gehandeld over de schepping, de zonde, de ondergang van de wereld, enz ... Hoewel bedoeld als een exegese op de Christelijke leer, kunnen we enkele fragmenten uit Boek I bij de vakliteratuur rekenen.
Het boek van ‘Sidrac’, waarvan de bakermat in Frankrijk ligt, werd eveneens vertaald. In een tweegesprek geeft het uiteenzettingen over godsdienstige, sociale en wetenschappelijke problemenGa naar voetnoot5.
Vermoedelijk is de vertaling van het ‘Secreta secretorum’ het werk van Jacob van Maerlant: de ‘Heimelicheit der heimelicheden’ is een leerschool voor vorsten, onder het gezag van AristotelesGa naar voetnoot6.
Een groot, veelomvattend leerdicht schreef Jan van Boendale, onder de titel ‘Der leken spieghel’. De editie van M. de VriesGa naar voetnoot7 steunt op talrijke 14de-eeuwse handschriften. Het werk heeft dus in eigen tijd een groot succes gekend. Allerlei problemen komen hierin ter sprake; ons interesseert vooral een uitvoerige uiteenzetting over het firmament, de planeten en de aarde, alsook over de mens (boeken VIII, IX, X en XI).
Een naar Isidorus van Sevilla vertaalde encyclopedie komt pas voor als incunabel: ‘Een genoechlick boeck gheheten dyalogus der creaturen’, gedrukt te Delft, bij C. Snellaert, in 1488. Slechts twee exemplaren zijn hiervan bewaard: Cambridge, U.B., zonder signatuur, en Den Haag, K.B., 170 E 9 (waarin 2 blzz. ontbreken).
Tot de meer gespecialiseerde encyclopedieën hoort een op rijm gestelde ‘Natuurkunde van het heelal’ (einde 13de eeuw), waarvan 10 handschriften bekend zijn, verspreid over het hele taalgebied en over twee eeuwen. De ano- | |
[pagina 28]
| |
nieme schrijver is opmerkelijk rationeel voor zijn tijd, citeert als bronnen vooral Aristoteles, Ptolemeos en Alfraganus en behandelt de planetenloop, het firmament, de elementen, de aarde, de mens, de aardbewonersGa naar voetnoot8. Dichter bij Cantimpré staat een proza-verhandeling over ongeveer hetzelfde onderwerp, dat slechts in één afschrift voorkomt: hs. Utrecht, U.B., 1328 (± 1400). De autograaf zou, volgens een vermelding in de proloog, in 1300 geschreven zijn. Een editie van deze unieke tekst is in voorbereiding. | |
TriviumDe oudste werken op dit gebied zijn, ook bij ons, de vertalende glossen. Nadat sommige apart uitgegeven waren, zoals hs. Bern 641 (einde 13de eeuw)Ga naar voetnoot1, werd door L. De Man een aanvang gemaakt met een groots opgezet ‘Corpus Glossarum’Ga naar voetnoot2. Vermeldenswaard is de ‘Olla-patella’-lijst uit hs. Brugge, Stadsbibl., 548, ff. 45b-47b (± 1330), met interlineaire Mnl. glossen bij een honderdtal Latijnse verzen, waarvan drie edities bezorgd werdenGa naar voetnoot3. Er bevindt zich eveneens een handschrift van deze tekst in Rijssel/Lille (ubi ?), in Brussel, K.B., 9751, en in Wolfenbüttel, Herz.-Aug.-Bibl., C.G. 576 H. (annis 1408-1431), 109-113 en 117-124. Onuitgegeven zijn de vroeg-14de-eeuwse fragmenten van een Latijns-Mnl. woordenlijst in hs. Den Haag, K.B., 131 F 8, alsmede die uit het fragmentarische hs. Leiden, Bibl. Mij Ndl. Letterk., 1104 (einde 14de).
Later groeien de glossenlijsten uit tot systematische glossaria, waartoe ook de zgn. ‘gesprekboekjes’ behoren, zoals het Brugse ‘Boek der ambachten’ in hs. Paris, B.N., Fonds Néerl. 16 (midden 14de). Hierin worden per onderwerp allerlei zinnetjes uit de dagelijkse omgangstaal in het Nederlands en in het Frans gegroepeerd4. In Limburg ontstond het Frans-Mnl. ‘Gesprächbüchlein’ (hs. Köln, Stadtarchiv, W 121), waarvan het unieke exemplaar dateert | |
[pagina 29]
| |
van 1420, maar teruggaat op een legger uit de tweede helft van de 14de eeuwGa naar voetnoot4.
In het begin van de boekdrukkunst krijgen we de beroemde ‘Teuthonista of Duytschlender’ van Gert van der Schueren (Keulen, 1477), Gelders-Kleefs van taalGa naar voetnoot5; beknopter is de ‘Vocabularius ex quo’ (Zwolle, 1479), de ‘Vocabularius copiosus’ (± 1483), het ‘Vocabulorum gemmula’ (1486), enz ... Een hs. met een Vocabularius ex quo uit 1424 bevindt zich te Breslau, U.B., IV Fol. 81Ga naar voetnoot6 en een uit het begin van de 15de eeuw in hs. Wolfenbüttel, Herz.-Aug.-Bibl., C.G. 576 H., ff. 125-204.
Echte lexicografische werken ontstaan in de 16de eeuw met PlantijnGa naar voetnoot7, KiliaenGa naar voetnoot8, Joos LambrechtGa naar voetnoot9, e.a. De ‘Nomenclator omnium rerum’ (1567) van Hadrianus Junius zal méér dan een eeuw lang een Europees succes kennen.
Op het gebied van de grammatica in de volkstaal wordt in de Middeleeuwen zelf niets geproduceerd: daarvoor moet men, zoals in de andere landen, wachten tot de opkomst van het humanisme. Wel werd reeds vanaf de 12de eeuw de, later (?) in het Mnl. vertaaldeGa naar voetnoot10, ‘Disticha Catonis’, een spreukenverzameling, als lees- en vertaalboek gebruikt. Uit de 15de eeuw dateert, in hs. Gent, U.B., 13252, 34v-41v, een Latijnse schoolgrammatica met briefvoorbeelden, dictees, spreuken en woordenlijsten (tweetalig: Lat./Ndl.). In 1485 verscheen te Antwerpen een schoolboek, bedoeld als hulpmiddel bij het aanleren van de Latijnse spraakkunst, met Nederlandse voorbeelden: het ‘Exercitium puerorum’. In de 16de eeuw gaat men zich dan zó druk toeleggen | |
[pagina 30]
| |
op spraakkunst en spelling van de moedertaal, dat het onmogelijk is hier alle auteurs op te sommen. De voornaamste zijn de reeds genoemde Joos Lambrecht, en verder Antonius Sexagius, Pontus de Heuiter, Jan van der Werve, Spiegel, e.a.
Over de rhetorica wordt wel hier en daar in de encyclopedieën iets gezegd, maar een afzonderlijk werk kennen we niet. Pas veel later, in 1553, schrijft de Westvlaming Jan van Mussem zijn ‘Rhetorica, die edele const van welsegghen, ghenomen uyt de oude vermaerste Rhetorisienen ende Orateuren, als Cicero, Quinctilianus, ender meer andere ...’ Blijkbaar had dit werk succes, want in 1607 volgde een nieuwe, herziene druk. | |
QuadriviumOnder de wiskundige werken in de volkstaal is de Computus zeker de oudste. Met behulp daarvan werden o.m. de Paasdatum en de nieuwe maan berekend. Vaak vinden we die opgenomen in de astronomisch-meteorologische encyclopedieën, al dan niet voorafgegaan door een kalender, maar ook in getijden- en gebedenboeken (o.m. hss. Wien, N.B., Ser. nova 12715, anno 1470, 3r-12r; Leiden, U.B., Letterk. 287, ± 1450, 2v-3v; ib., Letterk. 294, einde 15de, 2v-3v; Danzig, Ak. v. Wet., 2177, 15de, enz ...). De oudste (einde 13de) en tevens de meest uitgebreide is de Computus in de ‘Natuurkunde van het geheelal’ (zie Encyclopedieën), vv. 79-290.
Legio zijn de mnemotechnische verzen die het geheugen moeten helpen bij het vastleggen van bepaalde data. De echte kalenderverzen hebben weliswaar vaak een Latijns model, maar worden uiteraard aangepast aan de typische regionale vieringen, waardoor een veelvoud aan redacties onstaat. Uit een Luiks hs. (U.B., signatuur onbekend, 14I, niet teruggevonden) gaf F. van Veerdeghem een rijmkalenderGa naar voetnoot1, waarvan ongeveer dezelfde tekst voorkomt in hs. Brussel, K.B., II 144, 55v-57v, met als incipit: Snijt aeff den vaet och koenynck man, voorafgegaan door een andere Cisiojanus (12v-13r), terwijl op ff. 57v-58v een versie volgt van het wijd en zijd verspreide rijm: Jaersdach is nu comen. Nap. de Pauw bezorgde een kalenderberekening uit hs. Brussel, K.B., 837-45 (anno 1433), 169r-170rGa naar voetnoot2. Ook hs. Wolfenbüttel, Herz.-Aug.-Bibl., Cod. Guelf. 18.2 Aug. 4o (15de) bevat een verzameling computistische verzen en CisiojaniGa naar voetnoot3. Een tamelijk uitvoerig rijmwerk, waarvan ons maar één redactie bekend | |
[pagina 31]
| |
is (hs. Brussel, K.B., 837-45, anno 1433, ff. 164v-168r) geeft voor iedere dag van de maand een aantal verzen dat gelijk is aan het aantal dagenGa naar voetnoot4. Onuitgegeven is de kalender in hs. Brussel, K.B., IV 27 (anno 1464), 10v-12r: Desen kalendier salmen op die vier lanchste vingeren leesen; dit hs. bevat eveneens een mnemotechnisch vers: Iersdach dy coempt voer dertiendach staen.
De talrijke Middeleeuwse rekeningen en renteboeken zijn uiteraard voorlopers van de moderne boekhouding. Theoretisch wordt er in de volkstaal zo goed als niet aan wiskunde gedaan vóór de boekdrukkunst. Uitzonderlijk is dan ook het rekenboek in hs. Basel, U.B., F VII (anno 1445), 169r-174r: Allgorithmus is een aert in den welken siin gheunificeert [?] ix figurenGa naar voetnoot10a, alsmede het koopmansboek in hs. Köln, Stadtarchiv, W. 8o 262* (annis 1453-1457) waarin, na prijsberekeningen voor allerlei waren (10r-10v), op 11r een tractaatje begint over de rekenkunde: Multiplicieren gaet vp wart. ende diuidieren gaet neder wart. Het oudste gedrukte Nederlandse rekenboek is vermoedelijk: Die maniere om te leeren cyffren na die rechte consten Algorismi. Int geheele ende int ghebroken, anoniem, 1508Ga naar voetnoot5. Daarop volgden een hele reeks drukken over ‘Arithmetica’, wellicht in de eerste plaats bestemd voor koopluiGa naar voetnoot6. In 1585 verschijnt ‘De Thiende’, het bekende werk van Simon Stevin over de decimaalbreukrekeningGa naar voetnoot6a. Het eerste (gedeeltelijk) Mnl. koop- | |
[pagina 32]
| |
mansboek, waarin nochtans geen theoretische beschouwingen voorkomen, is dat van de Brugse geldwisselaar Willem Ruweel, anno 1369. Zijn grootboek is in het Latijn, Frans en Westvlaams geschreven (hs. Brugge, Stadsarchief, z.s.). Hs. Trier, Stadtbibl., 1067( anno 1578; 135 bll.) bevat een zorgvuldig aangelegde inleiding tot de koopmans-rekenkunde, met talrijke illustraties versierd. Uitsluitend als handelsinstructie bedoeld verscheen bij Joos Lambrecht te Gent, in 1544: ‘Der Cooplieden Handboecxkin’ (ex. Brussel, K.B., II 11.113l A. LP.), waarin zelfs cosmografische, chronologische en flebotomische inlichtingen verstrekt worden, maar vooral verklaringen over de waarde der munten, maten en gewichten, gepaard met omrekeningstabellen. Talrijke handleidingen van deze soort, al dan niet oorspronkelijk Nederlands, zien in de 16de eeuw het licht.
Het eerste Nederlandstalige werk over boekhouding is van de hand van Jan Ympyn Christoffels: ‘Nieuwe instructie ende bewijs der looffelycker consten des rekenboeks, ende rekeninghe te houden nae die Italiaensche maniere’, gedrukt te Antwerpen, bij Gillis Copyns van Diest, in 1543 (ex.: Brussel, K.B., LP 3426 C).
Ons volk heeft een uitzonderlijk bloeiende muziekcultuur gekend, en het ontbreekt dan ook niet aan Mnl. liederteksten met notatie en muziekpartituren. Hoewel er ook op het gebied van de muziektheorie een vroegtijdige en bestendige bedrijvigheid heerste, werden de verhandelingen lang in het Latijn geschreven. Zo stelde, reeds in het jaar 1000, Joannes van Affligem een werk op over de polyfonie, die in de Lage Landen een ongekende vlucht zal nemen in de 15de en 16de eeuwen. Dit tijdperk wordt beheerst door Nederlandse grootmeesters, waaronder voorlopers zoals Guillaume Dufay en Gilles Binchois, en onovertroffen figuren als Johannes Ockeghem, Orlando Lassus, Jacob Obrecht, Josquin des Prez en Pierre de la Rue. Van al deze kunstenaars bezitten we bijna uitsluitend composities; een enkele deed wel eens uitzonderlijk aan theorie, koos daarvoor dan het Latijn. Zo schreef Johannes Tinctor (± 1435-1511) een ‘Terminorum musicae diffinitiorum’ (1475), wellicht het eerste lexicon van muziektermen, een ‘Liber de arte contrapuncti’ en ‘De inventione et usu musicae’, Een van de meest representatieve muziekencyclopedieën is het Latijnse hs. Gent, U.B., 70: ‘Flores musicae artis’ (206 ff.), aangelegd in 1503-1504 door Magister Antoon van Sint-Martinus uit Akkergem bij Gent. Het bevat een bloemlezing uit het werk van allerlei musici uit vroegere tijd, o.m. Hugo van Reutlingen (1332), Jan Tinctor van Nijvel (15de), Jan de Muris (± 1330), enz ...
Pas in 1551 krijgen we in de volkstaal Thielman Susato's ‘Ierste Musijck-boexken’, gevolgd door andere, waarna in 1568 verschijnt ‘Een seer Schoon Boecxken om te leeren maken alderhande tabulatueren wten Discante. Daer | |
[pagina 33]
| |
duer men lichtelijck mach leeren spelen opt Clauicordium Luyte ende Fluyte’Ga naar voetnoot7, vertaling van het eerste Duitse werk over muziek: de ‘Musica getutscht’ van Sebastian Virdung (Basel, 1511).
Vermoedelijk zijn in dit verband ook interessant de onuitgegeven ‘statuten van de bruederschap der consteneers vander muysycken’ (anno 1502) in hs. Leuven, Stadsarchief, Grootghemein boeck der stad Loven, nr 85.
Wat volgens de klassieke opvatting van de Artes Liberales ‘geometria’ genoemd werd, draagt thans, voor het grootste deel, de naam ‘astronomie’, terwijl de vroegere afdeling ‘astronomia’ zich hoofdzakelijk met de huidige ‘astrologie’ en ‘meteorologie’ inhield. Dit maakt de dingen niet gemakkelijker, zodat we hier, om iedere verwarring te voorkomen, de moderne benamingen zullen gebruiken.
De sterrenkunde was een van de hoofdproblemen waarmee de mens zich sinds de oudste tijden bezighield. Alle Middeleeuwse encyclopedieën, en zelfs verschillende litteraire werken, weiden er over uit, vooral de beide reeds vermelde ‘Natuurkundes’. Uit 1464 dateert een handschrift in proza (Brussel, K.B., IV 27) dat als titel draagt: ‘Eyn corte decleringhe deser spere voer sympele liede’, en waarin Albertus Magnus als bron geciteerd wordt. Hs. Wien, N.B., 2818 (± 1490) houdt een lange astronomische en astrologische verhandeling in, die nog niet onderzocht is (ff. 54v-95r): ‘Hier begynnen die 100 capittelen van astronomyen’. Een in Den Haag berustende tekst (K.B., Kon. Ak. Wet. XXVIII) draagt als incipit: Dit syn van die natueren der planenen [sic] ende haer werken wat dat sy doen konnen (ff. 18-25). Voorts is vermeldenswaard een nog eveneens onuitgegeven tekst over de aspecten van de maan, in twee hss.: Den Haag, K.B., Kon. Ak. Wet XVI (± 1350), 28-34, en ib., 76 E 4 (15II), ff. XXV-XXXI. Een dergelijke inhoud, maar uitvoeriger en in een eerder Nederduits dialect geschreven, komt voor in hs. Marburg/Lahn, MS Quart. 1404, ff. 39-42. Hs. Berlin, Preuss. Staatsbibl., ms. germ. f. 1026 houdt een tractaat ‘Vanden seden der planeten’ in. Ook hs. London, B.M., Egerton 2188 (anno 1353, Limburgs), ff. 10-12, bevat een tekst over de planeteninvloed, zoals er vele in omloop waren. Een fragment uit Köln, Stadtarchiv, Kasten A. Nr. 59 (15de) bespreekt de planetenhuizen: ... nature hun niet en verwandelen ouermids enighe vermeiningen der viern inder dingen als twisken fortuna ... | |
[pagina 34]
| |
Menige geleerde uit de Nederlanden heeft zich vooral op practisch gebied verdienstelijk gemaakt. Ernst ZinnerGa naar voetnoot8 vermeldt enkele belangrijke namen, zoals Alard van Diest (werkzaamz in de jaren 1307-1315), Johannes van Waes († 1402), Hendrik Arnold uit Zwolle (15I), en vele anderen die zich bezighielden met het maken van sterrekijkers, zonnewijzers, e.d. Hoewel ook van hen geschriften bewaard zijn, zijn die meestal in het Latijn gesteld. Een van de weinige uitzonderingen is hs. Erlangen 665, waarin ook Mnl. teksten voorkomen over het maken van zonnewijzers. Dit handschrift behoorde vroeger toe aan Gaspar Laet van Borchloen, een Antwerpse arts.
Het tractaat over ‘De oirzaecke van de generatio der Donderen’ (hs. Leiden, U.B., Cod. Voss. Chym. Octavo 2) is vermoedelijk een vertaling van het werk van Leopoldus de Austria, die passim in de tekst genoemd wordt.
Het is moeilijk een scherpe grens te trekken tussen astronomie en astrologie, waarbij dan soms weer de mantiek aansluit. De bij de sterrenkunde geciteerde werken horen meestal reeds gedeeltelijk bij de astrologie thuis. Van de aanvang af lopen deze door elkaar, en wellicht was dit te wijten enerzijds aan de verwarrende benaming die aan de sterrenwichelarij gegeven werd (zie boven), anderzijds aan het enge verband tussen de ‘observatie’ en de ‘interpretatie’. In de overtalrijke volkskalenders, die tegen het einde van de Middeleeuwen na de Bijbel de meest geliefkoosde lectuur van het Westeuropese publiek worden, slaat de balans tenslotte bijna helemaal over naar de astrologisch-prognostische kant. In onze landen had vooral veel succes ‘Dat Groote Planeten Boeck, met die Geomancie, Phisiognomi ende Chyromanci’Ga naar voetnoot9.
Aan de andere kant is de astrologie weer moeilijk te scheiden van de geneeskunde, daar deze voor een groot deel steunde op sterrenkundige interpretaties. Allerlei werken en werkjes over de invloed van de maan, de planeten en de zodiak zien het licht. In hs. Leeuwarden, Prov. Bibl. van Friesl. 641 (± 1465), 65v-66vGa naar voetnoot10 worden voorschriften gegeven voor ieder teken van de dierenriem en de invloed hiervan op de afzonderlijke lichaamsdelen. Overwegend daarbij zijn de aderlaat-precepten. Voorts handelen nog over de dierenriem hs. Wien, N.B., 2818 (± 1490), 36r; Cambridge, St. John's College, A 19, 36r-37v; Brussel, K.B., IV 27 (anno 1464), 13r-15v; Milano, Bibl. Braidense, AE XII 38 (midden 16de), 19a-21b; Wien, N.B., 4978; ib., 5230.
Speciaal met betrekking op de medische practijk wordt de zodiakinvloed besproken in hs. Antwerpen, Museum Plantijn, M 14.12 (± 1500): Alsmen pillen wil nemen so scuwet dat teyken Leo ende na u vermoghen so scuwet | |
[pagina 35]
| |
mede dese ander teykenen, waarvan eenzelfde versie voorkomt in hs. München, Bayr. Staatsbibl., 137 (anno 1482) (editie in voorbereiding).
Vooral de invloed van de maan moest in acht genomen worden: een van de oudste (dicht-)werken hierover is wel de tekst uit hs. Paris, B.N., Ms. lat. 7998 (anno 1305), fo 31. Verder hs. Brussel, K.B., 4260-63 (± 1350), 78v-79v, waarvan een editie in voorbereiding is; een gedicht getiteld ‘Van der Manen Zeden’Ga naar voetnoot11 uit het Zutfens-Groningse hs. (anno 1339), met een identieke versie in hs. Wolfenbüttel, Herz.-Aug.-Bibl., Cod. Guelf. 18.2 Aug. 4o (15de); hs. Gent, U.B., 697, ff. 73-83Ga naar voetnoot12; de ‘Cracht der Mane’ van Heinric van HollantGa naar voetnoot13; hs. Den Haag, K.B., Kon. Ak. Wet. XVI (± 1350), 25v-28 en ib., 76 E 4 (15II), XXIII-XXV; hs. Den Haag, K.B., Kon. Ak. Wet. XXVIII: ‘Van die teykenen der manen ende van haren crachten’, ff. 37-53 (editie in voorbereiding); hs. Oudenaarde, Stadsbibl., nr 13, ff. 184v-187vGa naar voetnoot14. Nog niet bestudeerd zijn de tractaten uit hs. Wien, N.B., 2818 (± 1490), 1r-19v en 36r-39v; op ff. 39v-54v volgt, naar het incipit te oordelen een soort van uitvoerige ‘Cracht der Mane’: Die wil weten wolck tyt dat best is alle dinck begonnen, hy merke dat teken.
Voorts dient nog gewezen te worden op een lange reeks kleine tractaatjes met kinder- en jaarprognosen, horoscopen, e.d. die, hoewel uitlopers van de astronomie, eerder bij de mantiek thuishorenGa naar voetnoot15.
De eerste werken over wat thans geometrie heet zijn postincunabels. De oudste Nederlandstalige druk over meetkunde verscheen in 1513, te Brussel, by Thomas van der Noot: ‘Die Waerachtighe Const der Geometrien’. | |
C. Artes MechanicaeEen speciale vermelding verdienen hier eerst enkele postincunabels die eigenlijk, als een soort van practische encyclopedie, de meeste onderdelen van de Artes mechanicae behandelen. Ze kunnen dan ook moeilijk in een enger verband besproken worden. Zo verscheen reeds in 1513 ‘Tbouck van wondre’, Gheprint inde princelijcke stadt van Bruesel Inden Zeeridder Bi mi Thomaes | |
[pagina 36]
| |
van der Noot opten vii dach van Februario Int iair ons Heeren CV8 ende .xiii. (Brussel, K.B., VH 9385). Hierin komen voor: aanwijzingen met recepten voor het verven van stoffen en leer, recepten voor huishouding, en (hfdst. LXXXVII) ‘Een tractaet van greffien ende planten’. Dit werk werd spoedig gevolgd door ‘Dat boeck der secreten door Albertus Magnus’. Tantwerpen, Jac. van Liesveldt, 1544 (nogmaals gedrukt Tantwerpen, bij Jan Roelants, in 1564, en te Rotterdam, bij Jan van Waesberghe, in 1594; de Universiteitsbibliotheek te Amsterdam bezit een exemplaar van elk van deze drukken). De ‘Secreten’ bestaan uit allerlei recepten, waaronder ook keukenrecepten, en huismiddeltjes. In 1552 verschijnt te Campen, bij St. Jaersen, het ‘Viervoudich Tractaet-Boeck, Inhoudende de vier delen ofte Tractaten. Het eerste tracterende van alle wynen, het twede van diversche Verwen. Het derde van allen Incten ende secreten van schryven. Het vierde van allen Confituren ende diversche Mixturen. Ghecopuleert ende vergadert by Symon Andriessen van Aemstelredam’. Het volgende werk werd herhaaldelijk gedrukt, tot in de 17de eeuw toe: ‘De secreten van den eerweerdigen Heere Alexis Piemontois. Inhoudende seer excellente ende wel gheapprobeerde Remedien teghen veelderhande cranckheden wonden ende andere accidenten: Met de maniere van te distilleren perfumeren confituren maken te verwen colueren ende gieten. Wt den Françoise overgeset’, Thantwerpen, By Christoffel Plantijn, 1561. (ex.: Antwerpen, Stadsbibl., J 5657).
In verband met de weefindustrie vinden we af en toe in de Middeleeuwse stadsverordeningen enkele technische aanwijzingen of termen. Een groot deel van deze ordonnanties en van de gildecharters werd gebruikt door G. Espinas en H. PirenneGa naar eind1, en door G. de PoerckGa naar eind2 voor een overzicht van de weefnijverheid in Vlaanderen. Heel wat teksten uit de 14de en 15de eeuwen over de lijnwaad- en lakenweef-industrie in het Brusselse werden bezorgd door F. Favresse, in talrijke verspreide geschriften. Voor Den Haag gaf H.E. van Gelder documenten uit de 14de en 15de eeuwen (De ‘Drapereye’ van Den Haag. Die Haghe, Bijdr. en Med. ['s-Gravenhage, 1907], 229-350, en [1910], 173-221).
Recepten voor het verven van stoffen komen o.m. voor in hss. London, Wellcome Inst., 517 (15II); London, B.M., Sloane 345 (15de); Leiden, U.B., Cod. Voss. Chym. Octavo 6 (einde 15de) (Zie ook verder, bij de chemische recepten).
Over de alchimie bestaan relatief veel Mnl. teksten, waarvan zo goed als niets uitgegeven of bestudeerd is. Hs. Brussel, K.B., 4260-63 (± 1350), 31r-33v, bevat een tractaat over ‘.xij. goede waters’Ga naar eind3; reeksen alchemistische recepten vinden we in hss. Brussel, K.B., 4260-63, 81v-84r; Gent, U.B., 1272 (15de) (zie 54: hier werden deze recepten als nummers 347-377 uitgegeven), waarvan eenzelfde versie in Den Haag, K.B., 76 E 4 (15de) en ib., | |
[pagina 37]
| |
Kon. Ak. Wet. XVI (± 1350); London, Wellcome Inst., 517 (laat 15de), afwisselend Lat./Mnl.; London, B.M., Sloane 416 (15de), 173r-185v; ib., Sloane 345 (15de), 23r-35v en 39r-46v; Utrecht, U.B., 708 (begin 16de), afwisselend Lat./Ndl., 1v-11v, 26r-27r, 41v-43v en 62r-63r.
Hs. London, B.M., Sloane 1255 (anno 1597), 166v-184v, 206r-212v en 213r-217r bevat verschillende gedichten en prozawerkjes over de steen der wijzen (< Arnald van Villanova ?), voorts over de ‘caracteren ofte teeckenen die van sommighe gheuseert worden in de alchimie’ (190r-205v); ‘hoe men den mercurius sal prepareren ende sublimeren tot der Alchimie’ (217v-278r).
Behalve de reeds vermelde recepten en aantekeningen bevat hs. London, Wellcome Inst., 517 een (onvolledig) tractaat (ff. 71r-72r) over de kwadrant: Hier begint die aert van den quadranten / Salmen mit desen boke van der mane ...
Hs. Wien, N.B., 2818 (± 1490) geeft (ff. 96r-131v) de Mnl. vertaling van Johannis de Rupescissa's ‘De consideratione Quintae essentiae rerum omnium’. Het ‘De alchimia opuscula’ van Cyriacus Jacobus komt, onvolledig vertaald, voor in hs. London, Wellcome Inst., 233 (± 1575). Hs. London, Wellcome Inst., 359 (anno 1563) bevat verschillende werken over de ‘lapis philosophorum’, o.m. van Isaac Hollandus (14v-30r; 60v-77r en 82r-102r), van Frater Elias (bladen 74v-91r; deze bladen vormen een apart deel dat volgt op een gefolieerd gedeelte); op ff. 103r-108r wordt gehandeld over ‘witte en rode elixieren’, en ff. 109r-118v geven afwisselend Hd. en Mnl. alchemistische en chemische recepten. De ‘Alchimie’ van Isaac Hollandus bevindt zich eveneens in een 17de-eeuws hs. te Kassel, Landesbibl., ms. chem. 4o 40, en in het 16de-eeuwse hs. Leiden, U.B., Cod. Voss. Chym. Quarto 37. Hs. Torino, B.N., Q V 16 (± 1480) bestond uit drie gedeelten (verbrand in 1904): 2r-7r ‘Dit boeck is vander naturen ende verwandelinghe der metalen’; 7v-27v: ‘Siet hier die heimelicheit der naturen wie hermes die een philosophus ende propheet was vant’; 28r-v; recepten. In de Stadtbibliothek te Hamburg lagen twee Ndl. alchemistische handschriften (thans zoek): Cod. alch. 561 in 4o, en Cod. alch. 600 in 4o. Nog over alchimie handelen hss. London, B.M., Sloane 3644 (Engels en Ndl.); ib., 3832, blz. 314-320; Leiden, U.B., Letterk. 960 (14de): fragment, en Wien, N.B., 2372.
Alchemistisch-geneeskundig zijn eveneens de volgende drukken: ‘Van dwonderlijck nyen water dwelcke alderhande siecten ende ghebreken gheneest’. Thantwerpen, Jan van Ghelen, 1556 (Ex.: Amsterdam, U.B.), en ‘Van seeckere seer costelijcke wateren die men met rechte zoude mogen noemen Aquae vitae. Ende sommige uitgelesen olien’. Amsterdam, Barent Adriaensz, 1588. | |
[pagina 38]
| |
Uitzonderlijkerwijze overschrijden we hier even de gestelde tijdgrens om nog een 17de-eeuws handschrift met alchemistische teksten te signaleren in Brussel, K.B., 2881-82, ff. 28r-32v.
Al deze documenten verdienen beslist méér aandacht dan er tot nu toe aan besteed werd.
Chemische recepten, vooral voor het bereiden van inkt, verven, lijm, e.d. vinden we in: hs. Basel, U.B., F VII (anno 1445), 208v: Item wiltu maken ghele werve soe nem alumen (ook f. 210r); 210r-210v: Item wilstu scriuen myt suluer wt ener pennen; 217v-218r: Wiltu horn geten alzo blyg zoe nym dat hornGa naar eind78; hs. Haarlem, Bisschop. Museum, 90, 122-128: ‘Maniere om goeden inckt te maecken’; Köln, Stadtarchiv, W. 8o 38*, 124-128: Een kleyn memorije van eenige geheijme geprobeerde kunsten om goeden ijnck te maecken; Roma, Vaticana, lat. 7279 (16de): Dit is een boecxken waer in veel schoone consten ende secreeten staen aengaende die verlichterie hoe men allen colueren wasschen ende bereyden zal ende die selve ghebruycken; London, B.M., Sloane 345 (15de), 23r-35v en 39r-46v (tussen alchemistische recepten); Antwerpen, Museum Plantijn, M 64 (cat. nr 253) (± 1550), 11-17; Diuersche veruen te maken Asuer nempt ii deelen calc; hierop volgen recepten om inkt te maken (25-30); København, K.B., GKS 236 fol. (± 1428), 118-126v: De tingendo serico, lineo, lana. De litteris aureis et argenteis faciendis. De incausto faciendo (Latijn en Mnl.); Brussel, K.B., 5636 (15de), 256r: een recept om ‘groene was’ te maken.
In hs. Antwerpen, Museum Plantijn, M 64 (cat. nr 253) (± 1550), 19v-21r, komt een tekst voor die tamelijk uitzonderlijk schijnt te zijn: het gaat om een handleiding bij het fresco-schilderen: ‘Om int vriesko te wercken’; dit tractaat wordt gevolgd door (23r-24r): Die maniere van ovens te maken om colueren te backen van alle soerten Ende hoemense backen sal.
Over de architectuur ken ik geen Middelnederlandse litteratuur. Indien men echter het voornaamste dat hierover verspreid staat in stadsrekeningen, gildekeuren en dies meer zou verzamelen, zouden we een tamelijk duidelijk beeld kunnen krijgen van de vaktaal op dit speciale gebied. Zo bestaat er een Keure van 19 september 1532: beruerende den tymmeraige (hs. Amsterdam, Gemeentearchief, Keurboek D, blz. 184 vv.) om maar één van de talrijke ongebruikte documenten te noemen. Een reeks Mnl. termen uit het bouwvak werden bijeengezocht door F. Muller Fz.: Eene middeleeuwsche kerspelkerk, De Gids 56 (1892), 93-128.
Hs. København, K.B., GKS 236 fol. (± 1428) bevat een tekst over het vervaardigen (?) van munten: Tractaet van alle munte werke in generali Eerst hoe men maect asschen van assye ... Expl. hoe men maect alle munten ende alle alloyen alzo wel ouer copere als ouer zeluere. | |
[pagina 39]
| |
Onze literatuur is rijk aan reisverhalen, maar vaak zijn die of allegorisch (Reis van Sinte Brandane), of volkomen geromanceerd (Moriaen). En hoewel de beschrijving van sommige zee- en landreizen op een werkelijke ervaring berust, beschouwt de dichter die slechts als een decor voor zijn verhaal. Toch wordt de geografie, die nog in de kinderschoenen stond, in vele encyclopedieën behandeld. Ook de proza-Natuurkunde (hs. Utrecht, U.B., 1328) vertelt een en ander over vreemde landen en hun bewoners, maar wetenschappelijk gezien is dit zo goed als waardeloos.
In enkele reisbeschrijvingen, hoofdzakelijk pelgrimsvaarten, krijgt het geografische element een voornamere rol. Dit is het geval met ‘Die peregrinatie van Jherusalem’, in hss. London, B.M., Add. 10286 (kort na 1458) en Leiden, U.B., Letterk. 318 (anno 1476). Een 13de-eeuws kruisvaartverhaal werd bekend gemaakt door J.C.A. HezenmansGa naar eind4. Eeen onbekende vertaalde het ‘Imago mundi’ van Anselmus van Canterbury, althans gedeeltelijk: de passages over Afrika en de eilanden in de Middellandse Zee komen voor in hs. Groningen, U.B., 405 (± 1340)Ga naar eind5. Een breedvoerig reisverhaal, dat veel succes had, herhaaldelijk vertaald werd, maar slechts gedeeltelijk op eigen ervaring berust, is het werk van Jean de Mandeville (14I), het belangrijkste relaas na dat van Marco Polo dat veel authentieker is. Mandevilles reisroute gaat over Rusland, het Midden-Oosten, tot in China en zelfs op Java en Ceylon. De Middelnederlandse versie werd vermoedelijkt bewerkt naar het Frans, komt voor in verschillende handschriften (o.m. Brussel, K.B., 720-22, ± 1425, 2r-40r, en Göttingen, U.B., Histor. 823b, 15de) en incunabelsGa naar eind6.
Jonger (15de), hoewel een reis verhalend uit het jaar 1217, is ‘Een pelgrimage naar den Sinaï’, uit hs. Naarden, Kath. Sickenga, ff. 74r-86vGa naar eind7, partieel vertaald naar Thietmars ‘Iter in terram sanctam’.
Juist deze talrijke bedevaarten naar het Heilige Land zijn oorzaak dat men zich ook om practische redenen voor het relaas daarvan interesseerde. Dit verklaart waarschijnlijk de overvloed aan touristische verslagen zoals: ‘Tvoyage van mer Ancelmus Adournes’ (1469-1470), in hs. Brugge, Arch. der Godshuizen, anno 1470Ga naar eind8; ‘Die viagie bij brueder Jan Want’, in hs. Haren, Bissch. Seminarie nr 6 (autograaf van ± 1519)Ga naar eind9; N. de Nicolay Dolphinois, heere van Arseville, ‘De schipvaert ende reysen gedaen in 't landt van Turckyen’, gedrukt te Antwerpen, bij W. Silvius, in 1577; de vertaling van het succesrijke werk van Bernhard van Breidenbach ‘Die heylighe bevarden tot dat heylighe grafft in Jherusalem’, gedrukt te Mainz in 1488, bij Eerhaert Rewich van Utrecht (Brussel, K.B., Cat. VH 14855); een ander bedevaartverhaal van 1525 is in hs. Göttingen, U.B., Histor. 823 i bewaard: Inc. Ter eeren gods ... doer bede ... van mijn medebroederen ende susteren dat ick doch soude achtervolgen ende bescriiven die ... pellegromagie des heijlich graefs ... ick Jan Goverts priester van Gorcum ende vicarius in sinte Y politus tot Delft ... | |
[pagina 40]
| |
Het reisverslag van Joos van Ghistele (anno 1481), waarvan de redactie toegeschreven wordt aan Ambrosius Zeebout, Joos' kapelaan, geeft allerlei geschiedkundige en geografische inlichtingen die, hoewel enigszins naïef, bizonder interessant zijn, zoals de uitvoerige beschrijving van de Egyptische pyramides. Het hs. ca. 1500 (Brussel, Egyptol. Stichting Koningin Elizabeth, 55.473) werd in 1557 te Gent uitgegeven door Hendrik vanden Keere (ex.: Brussel, K.B., Cat. VH 14478), waarop reeds in 1572 een nieuwe uitgave volgdeGa naar eind10. Ook Brussel, K.B., IV 330 bevat deze tekst.
Een zekere Willem Weydts beschreef in de 16de eeuw op boeiende wijze zijn reis naar Spanje (hs. Melle, College Paters Jozefieten, z.s.)Ga naar eind11. Een bizonder zeldzaam exemplaar (Brussel, K.B., Cat. VH 15044) bevat een verslag over 21 verre-reisverhalen: Die niewe weerelt der landtschappen ende eylanden, die tot hier toe allen ouden weerelt beschryvers onbekent geweest syn. Thantwerpen, by my Jan Vander Loe, 1563.
Op wetenschappelijk gebied zullen in de 16de eeuw Vlamingen en Nederlanders, zoals Gemma Frisius, Jodocus Hondius, Gerard Mercator, Peter Plancius en W. Jansz Blaeu, een grote faam verwerven als geografen en cartografen. Hun doeleinden waren voornamelijk practisch: zij wilden de zeevaart behulpzaam zijn. Ortelius maakte zelf een vertaling van zijn ‘Theatrum orbis terrarum’: ‘Theatre oft toonneel des aertbodems; waer in te siene sijn die landt-tafelen der geheelder weerelt: met een corte verclaringe der selven’, gedrukt in 1571 te Antwerpen, bij Gielis van Diest (ex.: Brussel, K.B., Catalogus-Van Hulthem, 14324).
De eerste zeevaartatlas is de ‘Spieghel der zeevaerdt’ door Lucas Jansz Waghenaer, piloot ofte stuijrman residerende in de vermaerde zeestadt Enchuijsen. Gehdruct tot Leijden, bij Christoffel Plantijn, 1584-5 (2 delen). Het exemplaar dat bewaard wordt in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel (Catalogus - van Hulthem, 14383) is bizonder zedlzaam: deze atlas werd druk gebruikt op zee, en haast alle exemplaren werden vernietigd of totaal versleten.
Over landbouwkunde in het algemeen schijnt, behalve fragmentarische beschouwingen in ruimer verband, geen Middelnederlands handschrift te bestaan. Nog in 1474 schreef Petrus de Crescentiis zijn ‘Liber ruralium commodorum’ in het LatijnGa naar eind12. Dit werk is een compilatie, verrijkt met eigen ervaring. In de auctie-catalogus van C. Parmentier, 1838, nr 51 komt nochtans voor een ‘Traectaet over het planten en verplanten der fruytboomen’, ‘Ms van het midde van 1500’; jammer genoeg kon ik de huidige bewaarplaats van dit hs. niet localiseren. In 1566 verschijnt te Antwerpen, bij Plantijn: ‘De Landtwinninge ende Hoeve’ van M. Kaerle Stevens, Doctoor in de Medecijne, vertaling van ‘La maison rustique’ van Charles Estienne. Hierin wordt gehandeld over het werk op de hoeve, de kruidentuin, de bijenteelt, | |
[pagina 41]
| |
boomgaard en vruchten, beemden en vijvers, over mesten, zaaien, oogsten, wijngaard en wijn, bossen en jachtwezen. Reeds in 1582 volgde een veel uitgebreider versie, in samenwerking met J. Liebaut: ‘De Landtwinninghe Ende Hoeve’ van M. Kaerle Stevens, ende M. Jan Liebaut, Beyde Doctooren in de Medecijne (ex.: Antwerpen, Museum Plantijn, A 51), waaraan o.m. beschouwingen over het bakken en brouwen toegevoegd werden. Dit boek heeft vele nieuwe, telkens vermeerderde uitgaven gekend.
Over de wijnbouw-terminologie zijn we, dank zij de onderzoekingen van Eero AlanneGa naar eind13, goed ingelicht.
Op het gebied van de huishoudkunde beschikken we over geen afzonderlijke teksten. Hoe de materiële inrichting van het dagelijkse leven georganiseerd was, kunnen we wel afleiden uit enkele reken- en huishoud-boekjes, zoals dat van de Vrouwe van Wesemael over de jaren 1407 en 1408, naar een thans verdwenen handschrift op het Gemeentearchief van VereGa naar eind14, en het Rekenboekje van dagelijksche verteeringen van den hofmeester van Frederik van Egmond (1511) in hs. Den Haag, Alg. Rijksarch., Arch. van BurenGa naar eind15.
Een korte handleiding bij het vervaardigen, herstellen en regelen van een uurwerk komt voor in hs. Antwerpen, Museum Plantijn, M 25 (cat. nr 450) (16de), 44 sqq.: Memoreken hoe dat men die hoecqe orlose stellen sal.
De botaniek werd in de Middeleeuwen, aanvankelijk niet als een aparte wetenschap maar als een medisch hulpmiddel, ijverig beoefend: de kruiden-kennis was essentieel voor een geneesheer. Vandaar dat we reeds vroeg planten-glossaria vinden: uit het allereerste begin van de 13de eeuw dateert een interlineaire plantenvertaling: hs. Königsberg, Codex manuscr. Regiom. 1783Ga naar eind16; van ± 1400 een glossarium uit hs. Warszawa, N.B., olim Leningrad, Keiz. Bibl., Ms. F.V. nr 1, onuitgegeven en vernietigd tijdens de laatste oorlogGa naar voetnoot*; een plantenlijst uit hs. Brussel, K.B., 4260-63 (± 1350) werd onlangs geëditeerdGa naar eind17; heel uit het begin van de 14de eeuw dateert een meertalig plantensynonymarium in hs. Erfurt, Ampl. Fol. 267 (editie in voorbereiding), met dezelfde tekst in de bijna 200 jaar jongere hss. London, B.M., Sloane 4018 b, Utrecht, U.B., 694 (beide: 15II) en in hs. Cambridge, Trinity College, O.9.31 (anno 1506), ff. 36-53. Eveneens uit de 13de eeuw is een Lat./oostel. Mnl. plantenlijst in hs. København, K.B., Ny kgl. S. 322 b 4o membr. Een kruidenlijst, duidelijk opgevat als simplicia-opsomming, komt voor in hs. Basel, U.B., F VII (anno 1445), 209v.
Maerlant behandelt in ‘Der naturen bloeme’ alfabetisch o.m. een reeks planten, waarin de geneeskundige bedoeling, naast de moraliserende die bij hem nooit afwezig is, duidelijk uitkomt in talrijke wenken en recepten. | |
[pagina 42]
| |
Zeer belangrijk is de ‘Herbarijs’ in hs. Brussel, K.B., 15624-41 (anno 1351), althans van medisch standpunt, want van iedere plant wordt meestal wel een summiere beschrijving gegeven, maar daarna volgen uitvoerig de geneeskundige toepassingsmogelijkhedenGa naar eind18. Een tot nu toe niet bestudeerd en niet geïdentificeerd fragment van 4 folio's (Köln, Stadtarchiv, W. 327*), dat uit het allereerste begin van de 14de eeuw lijkt te dagtekenen, bevat uittreksels uit dezelfde Herbarijs, en wellicht zou bij nader onderzoek kunnen blijken dat dit ook het geval is met een ander fragment (Köln, Stadtarchiv, W. 4o 206*, 15de eeuw), dat een deel van een alfabetische kruidenlijst bevat: Inc. syropen. of men macht maken vander seluer specien lectuarien de sal nemen nuchtens ende nauents met wine daer biuoet in ghesoden es; expl. Scabiosa es heet ende droghe inden anderen graet. Ook hs. Leeuwarden, Prov. Bibl. van Friesland, 641 (± 1470), 30r-45v, zou misschien een paralleltekst van de Brusselse ‘Herbarijs’ kunnen bevatten.
Laat 15de-eeuws is de plantenlijst in hs. London, B.M., Sloane 345Ga naar eind19. Willem Frans Daems gaf de enige teruggevonden Mnl. Macerglossen uit hs. Paris, B.N., Ms 6838 A (anno 1305)Ga naar eind20.
Veel geneeskundige werken bevatten een min of meer omvangrijk kruidenboek, zoals hs. Utrecht, U.B., 1328Ga naar eind21, waar het een voorname plaats in de tekst inneemt: ff. 79r-99v. Naar het Incipit te oordelen komt eenzelfde versie voor in hs. Brussel, K.B., 3779-80, ff. 85r-98v: Hier beghinnen die crachten ende simpel medicinen van alrehande cruden Ende waer toe alle crude goet siin groene of dorre. wortel of zaet die hier na bescreuen staen.
Gundolf Keil en Willy Braekman bereiden een uitgave voor van het ‘Boec van cruden ende haer craften’ uit hs. Brussel, K.B., 4260-63 (± 1350), ff. 54r-68r.
Het reeds vermelde, vernietigde handschrift uit Warszawa hield eveneens een uitvoerig kruidenboek in: Die ghene die wortel of cruden kennen wil ende haer craften die moet weten der meisters boeken ende hoe die seggen van vierehande natueren ...
Met de boekdrukkunst verschijnt (anoniem) te Antwerpen, bij Mathias Goes, in 1482: ‘Herbarius of Kruidboeck in dietsche’, waarna (ca 1485 te Leuven) ‘Den Herbarius in Dietsche’ van J. Veldener, spoedig gevolgd door een hele reeks belangrijke, meestal geïllustreerde kruidenboeken, zoals: ‘Den groten herbarius met al sijn figueren der Cruyden / om die crachten der cruyden te onderkennen. Met een tafele van den namen der cruyden in latijn en duytsche. Een Register om lichtelic te vinden die curacien tegen alderhande crancheden. Een tractaat om alle Urijnen te indicerene. Van den cantelen der Urijnen van Meester Arnoldus de noua villa / opdat die Meester niet bedroghen en worde. Om die operacien van allen drogerien ende medicijnen te kennen. Metter Anathomie der menscheliker ghebeenten. Een expert | |
[pagina 43]
| |
Tractaet voor personen / die op dorpen / ende casteelen woonen / verre van die Meesters / Om te makene Wondrancken / salue / en olien / Dear hem elk met ghenesen mach / Welck tractaet in die ander Herbarius niet en is. Ende noch veel ander nootsakelijcke leeringhen’ / Weder verdruct int Jaer MCCCCC ende XLVII. Gheprent Tantwerpen / Bi mi Simon Cock. (ex.: Gent, U.B., Ac 3404).
Een grote faam verwierf in het midden van de 16de eeuw Rembert Dodoens (Dodonaeus), hoogleraar in de plantenkunde te Leiden en arts te Mechelen, met zijn werken die een transitie vormen tussen de geneeskundige herbaria en de botaniek als zelfstandige wetenschap. Hij gebruikte voor zijn ‘Cruydeboek’ het werk van Leonhart FuchsGa naar eind22, dat hij echter belangrijk uitbreidde, en aanpaste met het oog op de Nederlandse floraGa naar eind23.
Ook culinaire belangstelling kwam tot uiting in verschillende kookboeken. Eén daarvan werd uitgegeven door C.A. SerrureGa naar eind24, naar hs. Gent, U.B. 1035 (15de). Voorts staan er keukenrecepten in hs. Leiden, U.B., Cod. Voss. Chym. Octavo 6 (einde 15de), waaruit Willem Frans Daems enkele wijnpreparaten publiceerdeGa naar eind25; onuitgegeven zijn de recepten uit hs. Brussel, K.B., 2887 (± 1600), ff. 1r-61r, ingelast in een medisch receptenboek, net zoals die in hs. London, Wellcome Institute, 639 (± 1550), en het 16de/17de-eeuws kookboek in Gent, Kon. Vl. Ac., 4. Het eerste gedrukte kookboek in de Nederlanden is Thomas van der Noots ‘Notabel Boecxken van Cokeryen (1510), waarvan in 1925 een facsimile-uitgave bezorgd werdGa naar eind26. Daarna volgden o.m. ‘Een nieuwe tractaet ghenaemt dat Batement van Recepten ...’Ga naar eind27 en ‘Een nieu playsant hoofken van recepten’Ga naar eind28.
De wijnboeken staan tussen de kookkunst en de geneeskunde, en handelen soms zelfs uitsluitend over medicinale wijnen. De Latijnse ‘Liber de vinis’ van Arnoldus de Villanova werd ook in het Nederlands vertaald. In 1958 publiceerde Willem Frans Daems het enige, tot dan toe bekende Mnl. fragment ervan, naar hs. Leiden, U.B., BPL 2557 (15I)Ga naar eind29, maar in 1968 gaf Willy Braekman een uitvoeriger uittreksel uit hs. Gent, U.B., 1457 (15de)Ga naar eind30. Een 14de-eeuws handschrift, London, B.M., Loan 29/332, bevat eveneens een Mnl. versie van de ‘Liber de vinis’Ga naar eind31.
Hoewel dit door allerlei bepalingen uitdrukkelijk en herhaaldelijk verboden werd, was wijn-vervalsing een verspreide practijk. We vinden dan ook in de recepten-verzamelingen soms aanwijzingen voor het verbeteren van de smaak, het veranderen van de kleur, enz ... Vooral van belang is de tekst die Willy Braekman mededeelde over allerlei middelen om bedorven wijn weer op te knappen, e.d.: ‘Vander hulpen des Ghebrecs des Wiins’Ga naar eind32, uit London, Welcome Institute, Ms 517 (15de). Een rechtstreekse bron werd niet gevonden, hoewel het waarschijnlijk een vertaling is. | |
[pagina 44]
| |
Bij de gastronomische literatuur sluit aan een tractaat over, de manier waarop de tafelbediening moest geschieden: hs. Brussel, K.B., 21.362 (15de)Ga naar eind33. Maar ook de aanzittenden moesten zich fatsoenlijk kunnen gedragen: zo ontstonden handleidingen om tafelmanieren aan te leren, soms ingelast in grotere werken: ‘Van Zeden’Ga naar eind34, ‘Die Bouc van Seden’Ga naar eind35, en in de reeds geciteerde ‘Lekenspieghel’ van Boendale. Aparte teksten komen ook voor, in hs. Brussel, K.B., II 116 (midden 15de), 5r-6vGa naar eind36; hs. Oxford, Bodleian Libr., Codex Canonicianus misc. 278 (±1470) bevat een tweetalige (Fra./Ndl.) ‘Leere van hoveschede’, vooral over tafeltucht handelendGa naar eind85, en hs. Leiden, U.B., Mij Ndl. Letterk. 326 (±1400) is een fragment van een insgelijks tweetalige, maar andere ‘Leere van Hoveschede’Ga naar eind86. Veel later (± 1560) verscheen te Kampen het savoir-vivre-boek van Peter Warnersen, ‘Tafeltucht ... Leerende ... Hoe men sich ouer Maeltijdt ... ende anders manierlijck ende eerbaerlich holden sal’.
De oudste tekst over dierkunde komt voor in Maerlants ‘Der naturen bloeme’, een vrij bewerkte vertaling van het ‘Liber de natura rerum’ van Thomas Cantimpratensis. In de meeste handschriften (11 codices en talrijke fragmenten) is de beschrijving van ieder dier geïllustreerd met een miniatuur; maar hoe exotischer het dier, hoe fantastischer de voorstelling is, terwijl bij andere dieren èn beschrijving èn tekening uitsluitend producten zijn van een grote verbeeldingskracht.
Er moet echter een ouder Mnl. werk bestaan hebben: Maerlant vermeldt in Boek I, 104-111 de ‘Bestiaris’ van een zekere Willem Utenhove, vertaald uit het Frans.
Hs. Köln, Stadtarchiv, W.fo 296 (16I) handelt over allerlei vissen en zeedieren (1r-23r), zoals sprotten, sardienen, schelpen, zalm, walvissen, zeehonden, en eveneens over ‘visvangst’.
Duidelijk practische doeleinden heeft een tekst uit hs. Brussel, K.B., 837-45 (anno 1433), 111r-v: ‘De properheden vanden perden’, waarin de fysieke kwaliteiten van een goed paard worden beschreven.
Het dierenrijk leverde een ruime mogelijkheid tot allegorische bewerking. Dit heeft aanvankelijk de fabel doen ontstaan, een van de oudste genres in de wereldliteratuur. Strikt genomen horen de dierenverhalen, althans gedeeltelijk, bij de vakliteratuur, omdat zij noodzakelijk gebaseerd zijn op een juiste, nauwkeurige observatie van uiterlijk en gedrag der dieren. De vakhistoricus die met deze uitdrukkingsvorm rekening wil houden, zal in de tekst echter allerlei omwegen moeten bewandelen, en ijverig schiften. Daarom, en ook omdat gegevens over fabels en dierenepen in alle letterkunde-geschiedenissen te vinden zijn, verkiezen we er hier niet op in te gaan.
Ook de veeartsenijkunde komt ter sprake in ‘Der naturen bloeme’, o.m. met een recept tegen hondsdolheid (II, 724-729) en een lang stuk over der edelre voghele medecine (III, 1502-1730). Hs. Burgsteinfurt, | |
[pagina 45]
| |
Fürstl. Bibl., 16 (15I) geeft een medicina equorum (112v-120v) in een Duits dialect dat echter zeer Mnl. gekleurd is, gevolgd door talrijke Latijnse recepten met ziekte- en ingrediëntenbenamingen in dezelfde eigenaardige mengtaal. In deze bibliotheek bevindt zich een hs. (nr 15, ± 1550) met o.m. een tractaatje, in een oostelijk dialect geschreven: ‘Dit sijn kunsten van perdenn toe Meystern’ (ff. 160r-164r). Hs. Nijmegen, R.K. Weeshuis, s.q. (anno 1589) bevat een recept voor paardenziekten. In hs. Brussel, K.B., II 144 komen enkele 16de-eeuwse hippiatrische recepten voor: 164r-165r, gevolgd door 17de-eeuwse: 166r-169v. Hs. London, Wellcome Inst., 714 (75 ff.) geeft een laat - 15de-eeuwse vertaling van Lorenzo Rusio's ‘Liber marescalciae equorum’, gevolgd door verschillende recepten (71r-72r). Dezelfde hippiatrische tekst komt voor in hs. Den Haag, K.B., 10 E 14 (15de), 104 ff., met als titel: Laurens Ruso, Vander marscalcien der peerden, in hs. Paris, B.N., Ms. Néerl. 57 (16de): Inc. Die voerspraeck. Laurens die men noemt ..., en in hs. Den Haag, K.B., 71 H 44 (15de). In de beide laatste teksten wordt Rusio verhaspeld tot Nucius.
Hs. København, K.B., G.K.S. 234 fol. is een hippiatrisch boek van 519 blzz., gedeeltelijk Hoogduits; ff. 128-196 zijn in het Mnl. geschreven: Inc. voor een peerdt dat quade ogen heeft. Naar de Conservator mij mededeelde, is deze verzameling met gekleurde tekeningen van zieke paarden geïllustreerd.
Hs. Utrecht, U.B., 1726 (16de) bevat veterinarische recepten (ff. 511r-526r): Hoe men een beest metter hulpen goedes ghenesen mach. In hs. Brugge, Stadsbibl., 408 (einde 15de) staat een goede zalve om parden te ghenezenGa naar eind79. Een ‘Tractaet inholdende vele kostelycke remedien off medecynen weder alle krancheyt der Peerden’Ga naar eind83 bevindt zich in hs. Emden, Bibl. der Gesellschaft für bildende Kunst und vaterl. Altertümer, Mscr. No 56 in 4o (16de).
Het inleidende woord van Evert Cornelis van Leersum bij zijn uitgave van Scellincks ChirurgieGa naar eind37, en waarin hij meende dat de volledige inventaris van het geneeskundige Middelnederlandse handschriftenbezit uit vier codices bestond, is alleen te verklaren door het bijna totale gebrek aan belangstelling in zijn tijd voor de oude medische literatuur.
Inmiddels hebben we wel beter geleerd over de geneeskundige bedrijvigheid van onze Middeleeuwse Nederlanden, die op chirurgisch gebied bv. een opmerkelijk originele rol gespeeld hebben. Toch moet hieraan toegevoegd worden dat de zuiver medische tractaten daarbij ver ten achter staan en grotendeels blijven stagneren in antieke traditie en bijgeloof.
Een wijd verspreide tekst is het ‘Antidotarium Nicolai’; over de vijf bewaarde Mnl. vertalingen verschijnt eerlang een studie van G. Keil en Willy BraekmanGa naar eind38. De tekst van hs. Brussel, K.B., 15624-41 (anno 1351), ff. 9b-21b, samen met die van de Latijnse incunabel van 1471, werd uitgegeven door W.S. van den BergGa naar eind39. | |
[pagina 46]
| |
Ook het ‘Circa instans’, zoals men naar de beginformule meestal dit anonieme werk noemt, werd vertaald, oefende ontegensprekelijk een grote invloed uit, maar werd tot nu toe slechts in twee handschriften gevonden: Gent, U.B., 1457 (15de) en London, B.M., Loan 29/334Ga naar eind40. Het diende als bron voor vele andere Mnl. geneeskundige teksten (‘Herbarijs’, ‘Boec van medicinen in Dietsche’, e.a.) en werd vrij bewerkt en fragmentarisch overgenomen in ‘Der naturen bloeme’ uit de ‘Liber de natura rerum’ van Cantimpré.
Op het gebied van de heelkunde speelde Lanfranc van Milaan een belangrijke rol, vooral met een tweetal werken, de ‘Chirurgia magna’ en de verkorte versie daarvan, de ‘Chirurgia parva’, waarvan verschillende Mnl. vertalingen bekend zijn, die nog niet werden uitgegeven. De Chirurgia parva komt fragmentarisch voor in hs. Paris, Arsenal, 8216 (anno 1396), ff. 59r-73r, in London, B.M., Harley 1684 (15de), 105 vv., en werd in een Nederlandse versie gedrukt eerst te Leuven, in 1481, onder de titel: Chyrurgie Lanfrancks, daarna te Antwerpen, in 1529, door Willem VorstermanGa naar eind41.
De ‘Chirurgia magna’ vinden we in hss. Uppsala, U.B., Kodex Waller 132 (midden 15de)Ga naar eind41a; Gent, U.B., 1272 (15de), één blad in Paris, Arsenal, 8216 (anno 1396), fo 62; de bijeenhorende fragmenten uit: Darmstadt, Hessische Landes- und Hochschulbibl., zu 2201; Keulen, Univ. u. Stadtbibl., z.s.; Keulen, Stadtarchiv, G.B. Kasten A 57 (± 1350). Hs. Amsterdam, U.B., II F 39 (± 1460) geeft een tweede vertaling van dezelfde tekst.
De ‘Chirurgia magna’ van Bruno van Longoburgo bevindt zich in een Mnl. vertaling in hs. Wien, N.B., 2818 (± 1490), 169r-189v. Hierop volgt een andere, nog niet geïdentificeerde chirurgie in 20 capittels (ff. 190r-213v).
Ook het gezag van Gerard van Cremona was groot; zijn ‘Summa de modo medendi’ werd omgezet in de volkstaal: hss. Paris, B.N., Ms. Néerl. 54, en Köln, Stadtarchiv, Ms. W 4o 279.
Wellicht een vertaling van de ‘Practica parva’ van Roger Frugardi is het gecommentarieerd uitvoerig antidotarium in hs. Gent, U.B., 1457 (15de), 23r-102v.
In Utrecht, U.B., 1356 (15de) komt een Mnl. versie voor van de beroemde ‘Chirurgie’ van Guy de Chauliac, in 7 boeken (275 folio's), alsook in hs. Middelburg, Prov. Bibl., 6353 (15de) en (alleen het 7de boek) in hs. Den Haag, K.B., 10 C 17, 49 fol. (± 1470). De postincunabel (1507) is vermoedelijk uit het Frans vertaald, ondanks het explicit: wten latine in duytsche gesetGa naar eind42.
Een vertaling van de ‘Cyrurgie’ van Henri de Mondeville bevindt zich in hs. London, B.M., Ms. Cotton Galba E XIII (einde 14de)Ga naar eind43.
Het eerste boek van Cantimpré's ‘Liber de natura rerum’ (dat Maerlant niet opnam in ‘Der naturen bloeme’) draagt in het Mnl. de titel: Van scmeinscen lede (hs. Brussel, K.B., 19 308)Ga naar eind44. Het Regimen uit deze tekst (vv. 1726-2027) | |
[pagina 47]
| |
komt eveneens voor in het, de uitgever onbekende hs. Leiden, U.B., Cod. Voss. Chym. Octavo 6 (einde 15de), 111r-112r. Ditzelfde Regimen werd bovendien ingelast in de ‘Heimelecheit der heimelecheden’, vv. 955-1268.
Compilerend, maar ook grotendeels zelfstandig, en van een opvallend hoog peil getuigend, is de ‘Cyrurgie’ van de Westvlaamse heelmeester Jan Yperman (14de). Deze genoot als chirurg een grote faam in heel Vlaanderen, en sommige van zijn recepten werden tot in de 19de eeuw gebruikt. Zijn werken geven blijk van een voor die tijd opvallend moderne geest: hij is resoluut gekant tegen elke niet-rationele behandeling (handoplegging, bedevaarten e.d.), gaat hevig te keer tegen barbiers en kwakzalvers, getuigt van een rotsvast vertrouwen in de heelkundige mogelijkheden, maar blijft tevens realistisch en soms ontroerend menselijk. Hij is, samen met Thomas Schelling (‘Scellinck’), de enige Westeuropese chirurg die, met een voorsprong van 200 jaar op Ambroise Paré, tegen bloedstorting het afbinden van de aders voorschrijft. Ook spant hij zich in om zo onzichtbaar mogelijke lidtekens te bekomenGa naar eind45. Yperman is eveneens de auteur van een ‘Medicijnboek’Ga naar eind46.
Insgelijks grotendeels oorspronkelijk, hoewel misschien ietwat minder briljant, en conservatiever dan zijn grote landgenoot Yperman, is Thomas Schelling (‘Scellinck’) in zijn Cyrurgie (1343). De editie van Van LeersumGa naar eind47 steunt op hs. Den Haag, K.B., 78 C 27 (einde 15de), met varr. uit London, B.M., Harley 1684. Onbekende fragmenten van dit werk komen nog voor in hs. Milano, Bibl. Braidense, AE XII 38 (midden 16de). Ook Scellinck houdt er een verheven opvatting op na over de hoge zending van de chirurg, wat blijkt uit zijn deontologische inleiding. Toch is er een fundamenteel verschil tussen Yperman en Scellinck: de eerste neemt onvervaard zijn toevlucht tot het mes, de andere is een veel omzichtiger wondheler en stelt niet al te veel belang in de anatomie. Beiden passen zij instinctief een antiseptische methode toe: zij wassen de wonden met wijn en andere ontsmettende preparaten.
Een anonieme 14de-eeuwse arts, die zichzelf, uit bewondering voor zijn meester, de ‘Jonghe Lanfranc’ noemt, schreef een chirurgische compilatie, waarin soms een eigen klank gehoord kan worden. Rolf Müller uit Bonn heeft onlangsGa naar eind48 de aandacht gevestigd op deze ten onrechte vergeten figuur. Zijn editie steunt op hs. Cambridge, St. John's College, A 19 (15de); Müller meende dat dit een unieke overlevering was. Dezelfde tekst komt echter nog voor in hss. Brussel, K.B., 4260-63 (± 1350); Oxford, New College, 312; Paris, B.N., Ms. Néerl. 54 (onvolledig); London, B.M., Harley 1684 (15de); London, B.M., Sloane 345 (fragmentarisch); København, K.B., GKS 1662, 4o (einde 15de), 78r-89v en (eveneens fragmentarisch) Milano, Bibl. Braidense, AE XII 38 (midden 16de)Ga naar eind49.
Een nog niet onderzocht chirurgisch werk is ‘Die slotel ende die bloemen vanden surgien’ van ‘Meester Jan Bertrand’ (hs. Den Haag, K.B., 78 C 27, | |
[pagina 48]
| |
einde 15de, 91r-140r), die zelf als bronnen vermeldt: Roger [Frugardi] en Avicenna. Jonger, maar evenmin bestudeerd, zijn: ‘Fasciculus medicine houdende in hem dese navolghende tractaten Die allen Cyrurginen Ende andere menschen te wetene seere profitelijc ende nootsakelijc sijn Inden eersten Een tractaat om die viere naturen ende complectien der menschen Ende alderhande siecheden te kennene’. Voleyndt in dye vermaerde Stadt van Antwerpen bi Claes die Graue in onser vrouwe pant, 1512. (ex.: Amsterdam, U.B.); ‘Dat hantwerck der cirurgien’ van Ieronimus Bruynswijck, in een postincunabel uit 1535, gedrukt te Utrecht bij Jan Berntsz (ex.: Amsterdam, U.B., Ned. Inc. 135); ‘Die Peerle der chirurgyen’, te Antwerpen, bij Jan Roelants, 1553. Een andere postincunabel (± 1540) geeft ‘Instructie voer die Barbijers Yonghers ende den ghemeyne simpelen man Leerende die manier om wonden te genesen’, Campen, Peter Warnerssoen (ex.: Amsterdam, U.B.).
De chirurgie deed een grote stap voorwaarts in de 16de eeuw, met Andries Witting van Wesel (‘Vesalius’) en zijn belangstelling voor de anatomie. Zijn meesterwerk, ‘De humani corporis fabrica’, ging in tegen de tot dan toe geldende theorieën van Galenus over de lichaamsbouw. In 1569 verscheen de eerste Nl. vertaling te Brugge, bij P. de Clerck: ‘Dat Epitome ofte corte begrijp der anatomien. Uit het Latijn in Neder-Duitsch ...’ door M. Jan Wouters (enige ex. in Gent, U.B., Res. 1080). Maar reeds in 1558 was bij Plantijn een werk verschenen over de anatomie, waarin een heel hoofdstuk gewijd wordt aan de geschriften van Vesalius: ‘Anatomie oft levende beelden vande deelen des menschelicken lichaems: Met de verclaringhe van dien inde Neder-duytsche spraecke’ (ex.: Brussel, K.B., VH 7422).
Een andere tekst over anatomie is: ‘De anatomie naer den leeringhe van Galenus int cortte getogen by Johannem Andernacum geexponert by mester Lode’ in hs. Wolfenbüttel, Herz. Bibl., 2472 (38.20 Aug. fol.) (16de).
Eveneens grotendeels oorspronkelijk, hoewel tevens compilerend, schijnt het ‘Liber Magistri Avicenne’, uit hs. Brussel, K.B., 15624-41 (anno 1351)Ga naar eind50. Hierin wordt vooral aan ziekte-behandeling gedaan, met inlassing van recepten (waarvan sommige ontleend zijn aan Yperman)48. Een tekst die gedeeltelijk hierop gebaseerd is, bevindt zich in hs. Heverlee, Parkabdij, Cod. 4 (anno 1480), 31-50, 52 en 56 bis.
Willem Frans Daems signaleert (21, p. 255) in hs. Paris, B.N., Ms. Néerl. 54, een Mnl. vertaling van Constantinus Africanus’ Breviarium Constantini dictum Viaticum, libri VII, uit het Arabisch overgezet naar Ibn-al-Jazzar: ‘Zâd Al-Moussafir’. Dit werk behandelt een reeks ziekten volgens het klassieke schema ‘de capite ad calcem’ (editie in voorbereiding).
Ook de gynaecologie en de obstetriek namen een belangrijke plaats in de medische literatuur in. Getuigen daarvan zijn een Pseudo-‘Trotula’ (waarvan een editie wordt voorbereid door W.F. Daems) in hs. Brugge, Stadsbibl., 593, en | |
[pagina 49]
| |
een door Trotula beïnvloede tekst in hs. København, K.B., GKS 1657, 4o (uitgave in voorbereiding door Brigitte Kusche, Stockholm). Een Mnl. vertaling van de echte Trotula is nog niet gevonden; een uittreksel ervan komt voor in het Boec van Medicinen in Dietsche, cap. 181Ga naar eind21. Een (berijmd) tractaat, bewerkt naar de Secreta mulierum, vermoedelijk ten onrechte toegeschreven aan Albertus Magnus, draagt als titel: ‘Der vrouwen heimelecheit’. Hierin wordt een beroep gedaan op Galenos, Rhases, Petrus Ermenides, Cleopatra, Aristoteles, e.a. Er wordt eveneens uitvoerig gehandeld over de planeten en hun invloed. De unieke tekst uit Gent, U.B., 444 (anno 1405), 1r-87r, werd uitgegeven door Ph. BlommaertGa naar eind51. Naar het schijnt, zou Hoffmann von Fallersleben een tweede, Nederrijnse versie hiervan in zijn bezit gehad hebben. Algemeen medisch, maar gedeeltelijk ook gynaecologisch, is het rijmwerk uit hs. Brussel, K.B., 15624-41 (anno 1351), over de ‘Heimelyckheden van mannen ende vrouwen’Ga naar eind52.
Talrijke drukken over Vroedkunde en Gynaecologie zien het licht in de 16de eeuw. Rond 1530 verscheen te Utrecht, bij Jan van Doesborch Der vrouwen natuere ende complexie Ende hoe men kennen sal vrouwen die van natueren vrolic ende blijde sijn (ex.: Amsterdam, U.B.). Een werk dat bizonder veel succes had, was ‘Dat Profijt der Vrouwen’, Thantwerpen, Jan van Ghelen, 1561. Herhaaldelijk werd dit herdrukt, o.m. in 1595: ‘Tprofijt der vrouwen, in het welcke gheleert wordt de remedie teghen alle die ghebreken der Vrouwen, Weduwen, Meyskens, ende allen anderen persoonen: ende om kuyschelijck te leven. Den verdroochden Mans, om haer Natuere te verstercken ende te restaureren’, Thantwerpen, By Jacob Bosselaer, 1595 (ex.: Museum Plantijn, A 2515).
Een niet gedateerde post(?)incunabel, waarvan slechts één volledig exemplaar bestaat (Amsterdam, Bibl. Mij ter Bevorder. d. Geneeskunst, U.B., 637 F 13) en één onvolledig (Leeuwarden, Prov. Bibl. v. Friesland, 1044) bevat een handleiding voor zwangere vrouwen en medische wenken voor kinderziekten: ‘Den Roosegaert van den Bevruchten Vrouwen’, gedrukt te Reess, bij Derick Wijlicks van Santen. Dit is de vertaling van Eucharius Röslin, ‘Der schwangeren Frauen Rosengarten’. Een eerste druk van de Mnl. versie verscheen in 1516 te Brussel bij Thomas van der Noot.
In de meeste gynaecologische werken wordt tevens een en ander op pediatrisch gebied besproken. Ook het Boec van medicinen in DietscheGa naar eind21 geeft een korte verhandeling over kinderziekten (116v-118r), vertaald naar het ‘passiones puerorum’ (hss. Utrecht, U.B. 1328 en Köln, Stadtarchiv, Ms. W 4o 279).
Het is onbegonnen werk een detailoverzicht te willen geven van de kleinere medische tractaten; hoewel hun vakhistorisch en filologisch belang groot is, moeten we ons hier beperken tot de opsomming van de voornaamste. | |
[pagina 50]
| |
Het tweede deel van Maerlants ‘Heimelijcheit der heimelijcheden’ bevat een uitgebreide, gedeeltelijk Galenische gezondheidsleer (vv. 839-1438, ed. Verdenius) op gezag van Aristoteles: de zgn. ‘brief aan Alexander’, die eveneens voorkomt in hs. Leiden, Cod. Voss. Chym. Octavo 6 (einde 15de), 111r-112r, en in hs. Brussel, K.B., 19308, 33v-39v44; een regimen sanitatis, steunend op Isaac en Avicenna, komt o.m. voor in hs. Utrecht, U.B., 1328 (14de)Ga naar eind21 en Paris, Arsenal, Ms 8216 (anno 1396). Een Regimen van Avicenna bevindt zich in hs. Gent, U.B., 1457 (15de).
Bij de Regimina sluiten allerlei kleinere teksten aan, t.w. de zgn. Gezond-heidsregels. Dit zijn meestal dieetprescripties, aderlaatregels, medicatie-wenken en voorschriften bij het baden, kleden, e.d., verdeeld over de 12 maanden van het jaar, de dierenriemtekens, de maanstanden, enz ...
Tot nu toe waren er slechts drie Mnl. twaalf-maanden-regels bekend: hs. Oxford, Bodleian Library, Junius 83 (± 1235), onvolledig, verschillende malen uitgegevenGa naar eind53; hs. Brussel, K.B., II 2106 (15de), onvolledigGa naar eind54; hs. Leuven, U.B., Liber Orat. Fland. (15de), inmiddels verbrand, zéér onbetrouwbaar uitgegevenGa naar eind55. Binnen afzienbare tijd publiceren wij een vierde, volledig regimen, uit hs. Brussel, K.B., 4260-63 (± 1350).
De uroscopie speelde bij de diagnose een belangrijke rol. De Mnl. volkstaal gaf aan de beoefenaars van deze practijk de spottende naam kijcpisse, ongeveer synoniem met ‘kwakzalver’. Uroscopieën komen in een groot aantal medische teksten voor. Wij kunnen hier niet ingaan op hun onderlinge verhouding, contaminatie of versmelting: daarvoor leze men de interessante commentaar van G. KeilGa naar eind57. De volgende handschriften bevatten uroscopische tractaten: Den Haag, K.B., 71 H 45 (14de); Utrecht, U.B., 1328 (14de)Ga naar eind21, waarvan eenzelfde versie in hs. Leeuwarden, Prov. Bibl. v. Friesl., 641 (± 1470), 139v-143v, aan de aandacht van de uitgever ontging; Paris, B.N., Ms. Néerl. 54 (14de/15de), 36r-41r; Paris, Arsenal, Ms. 8216 (anno 1396), 52v-57v; Brussel, K.B., 15624-41 (anno 1351), 22r-27v, editie Johannes MunkGa naar eind56 met gebruikmaking van: London, B.M., Harley 1684 (einde 14de), Den Haag, K.B., 73 J 8 (14de)Ga naar eind77, en het fragment uit Leiden, U.B., BPL 1905.
Voorts nog in hss.: Brussel, K.B., 15624-41 (anno 1351), 48r-51b; London, B.M., Sloane 345; Brussel, K.B., 4260-63 (± 1350); Gent, U.B., 697 (15de), 152r 59; Gent, U.B., 1272 (15II), 133r-136v 57; Gent, U.B., 1273 (± 1450), 127r-132r; Den Haag, K.B., 71 H 45 (14de), 42r-v; Leiden, U.B., Cod. Voss. Chym. Quarto 9 (15de), 129r; Brussel, K.B., IV 205 (begin 15de), 16v-17r; London, B.M., Sloane 68 (15de), 54v-57v; ib., Sloane 3002 (15de); London, Wellcome Inst., 572 (anno 1560), 31v-32r; Roma, Vaticana, Pal. lat. 1177 (15de). Zie ook ‘Den groten Herbarius’ van 1547.
Het geneeskundige handschrift uit de Norbertijnenabdij te Tongerlo, zonder signatuur, 15de-eeuws, werd nog niet onderzocht tenzij voor het daarin voor- | |
[pagina 51]
| |
komende Mnl. ‘Antidotarium NicolaiGa naar eind38. Een tractaat in deze codex handelt over chirurgie (ff. LXXXIv-LXXXIVr); een ander draagt het incipit: Medicinen deel men in ii delen in theoretica ende practica (ff. LXXXIVv-LXXXXVr): is dit hetzelfde regimen sanitatis als in Utrecht, U.B., 1328, 123r-127vGa naar eind21?; een derde is een ziekte-opsomming, beginnende met: Hier beghinnic van alepicia dat es siecte int dat haer.
Hs. London, Wellcome Inst., 291 (± 1550) bevat een Pseudo-Galenus: Inc. Hier beghint meester galienus leeringh van wateren ende olien, van clisteryen, van ciropen tepassieren ten medecynen: cf. Utrecht, U.B., 1328, 101r-109v Ga naar eind21: Meyster galienus leringhe van water, van olyen, van syropen, van cliesteren ende van passarien ter medicinen.
De Compilatie uit de werken van Galenos en Avicenna komt, behalve in hs. Utrecht, U.B., 1328 (14de), 72r-79rGa naar eind21, en de door de uitgever van deze tekst vermelde hss. Den Haag, K.B., 71 H 45, 1r-6v en Paris, Arsenal, 8216, 51r-58v (‘Boec van medicinen’, p. 93), nog voor in hs. Leeuwarden, Prov. Bibl. v. Friesl., 641 (± 1470), 139v-144v, en in hs. Den Haag, K.B., 71 G 60 (anno 1547). Vermoedelijk is dit laatste handschrift het Medecijn-boeck uyt Galien ende Avicenna getogen, dat aangeboden werd in de auctie-catalogus Adr. Pauw, Den Haag 1654, In-quarto, p. 349-a.
Hs. Uppsala, Universitetsbiblioteket, MS De la Gardie 56 (15de) geeft een chirurgisch antidotarium (52r-64v), waarvan ons geen ander voorbeeld bekend is: Inc. Hier beghinnen die medicinen repercussyf simpel ende componeert (editie in voorbereiding).
Een weinig bekende codex, Roma, Vaticana, Pal. lat. 1177 (15de) bevat 13 Mnl. medische tractaten: op f. 168r begint een antidotarium: Medicine simplices contra humores frigidos der milten. venkel wartel bronmere wartel peterseli wartel harts tonghe ...
Een klein tractaat over de geneeskundige eigenschappen van de eik, uit hs. Utrecht, U.B., 237 (15o, Limburgs), 35r-v (eveneens in Leiden, U.B., Cod. Voss. Chym. Oct., 6, 133r-135v, Lat.) begint a.v.: Tractatus magistri Arnoldi med. Doctoris. Item ... een eecken boem heeft gheneest van olden seer ... Wellicht sluit hierbij aan hs. Deventer, Stadsbibl., I, 107 (1790) 3o (anno 1474), ff. 258v-259r: Van der nature des eijkenen bomes.
Willem Frans Daems gaf in 1942 de tekst uit van hs. Amsterdam, U.B., XIII C 18 (16de), bevattende een ‘Medecijnboek’ in Zuidwestgelders dialect geschrevenGa naar eind81.
Hs. Middelburg, Prov. Bibl., 6353 (15de), ff. 91-193, geeft een lang tractaat met allerlei ziekte-behandelingen: ‘Hier beghint een notabel ofte suverlick boeck van alle ghebreken die een mensche aen syn lyf comen moegen ende is genoemt een boec der resepten welcke boek getogen ende gehaelt is uut veel | |
[pagina 52]
| |
schoenre boecken ende alsoe wije doet nae rade des boecks hij salder af verbetert syn aen goet ende aen have’.
Veel complexer van inhoud is het zgn. ‘Utrechtse artsenijboek = hs. Utrecht, U.B., ms. var. 414 (Cat. nr 1355) (14I). We menen deze codex tot het Middel-nederlandse handschriftenbezit to mogen rekenen o.m. op gezag van het Mnl. W.X. nr 493, waar gespecificeerd wordt: ‘oostelijk Middelnederlandsch, op de grens van het Nederduitsch’. Het hs. heeft sinds lang de belangstelling van onze Oosterburen gaande gemaakt, en vertoont talrijke punten van overeenkomst met het Nederduitse ‘Gothaer Arzneibuch’ en met Codex Wolfenbüttel 23.3. Deze belangrijke tekst werd uitgegeven door Johan Hendrik GalléeGa naar eind82 en bevat: medische recepten, een kruidenboek, Latijnse gezondheidsregels, een nieuwjaarsprognose, een stuk over de invloed van de maan en over de verworpen dagen. Een nieuwe uitgave wordt voorbereid door Agi Lindgren, Helsingborg.
Misschien kunnen we ook even wijzen op een medisch handschrift, gesignaleerd door Conrad BorchlingGa naar eind84, uit privé-bezit en ‘leider bereits nach Amerika gewandert’ (Borchling, p. 314). Het is geschreven in een oostelijk dialect, bevat 148 folio's en dateert uit het begin van de 16de eeuw. Inc. Hier begint een Scoen boeck van mennygerhande krancheden der menschen welck meest alle ondervonden ende probeert synt alle mensche seer nutlyck ende profytelyck ende is edelder dan golt of syluer ...; op f. 40r begint een uitvoerige gynaecologische verhandeling: Van alle gebreken der vrouwen Inden eersten wye gebreck heeft in dye moeder; f. 70v: Van alle wontsaluen ende wonde drancken. We hopen dat de nieuwe bewaarplaats van deze codex spoedig zal bekend worden.
In het Stadsarchief van Mechelen, onder nr XII, bevindt zich een Medicinen-bouc (± 1490): inc. Hier nar wolgende seker proper medesinen, om sieckten ende wonden mede te ghenesen, ende velerhande saden, cruden ende wortelen van groter macht, om ghesondicheyt van de mensche, die dickwil gheproeft gheweest syn.
De chirurgische, geneeskundige en anatomische compilatie van Johannes de Ketham werd vertaald door Petrus Antonianus: Fasciculus Medicine houdende in hem dese navolghende tractaten die ... seere profitelijc ende nootsakelijc zijn ... Antwerpen, Claes die Graue, 1512 (met twee herdrukken: 1529 en s.d.) (exx. Brussel, K.B., Den Haag, K.B., enz ...).
Een ‘quid pro quo’, soort van Ersatz-lijst, komt voor in hs. London, B.M., Sloane 68 (15de), ff. 52r-54v.
Een enorme plaats in de medische literatuur wordt ingenomen door de Receptaria, chronologisch voorafgegaan door losse recepten, waarvan de oudste (± 1282) ingelast zijn in het Goederenregister van OudenbiezenGa naar eind58. We kunnen hier volstaan met te verwijzen naar het voortreffelijke overzicht dat Willy | |
[pagina 53]
| |
Braekman geeft in de inleiding tot zijn onlangs verschenen ‘Middelnederlandse geneeskundige receptenGa naar eind54. Samenvattend kunnen we zeggen dat, behalve enkele tijdschriftartikels met uitgaven van recepten, en aparte edities van medische werken waarin in meerdere of mindere mate recepten voorkomen, wij voor het Mnl. slechts beschikken over twee uitvoerige publicaties op dit gebied: 1) Willem de VreeseGa naar eind59 gaf enkele belangrijke verzamelingen (593 recepten in het totaal), uit hss. Gent, U.B., 697 (15de); Paris, B.N., Ms. lat. 6836 A (anno 1305), en een niet geïdentificeerd ms., destijds toebehorend aan de Leidse uitgever J.W. van Leeuwen. (De Vreese had trouwens ook voor de eerste twee codices nagelaten zijn bron te vermelden!) 2) het zo pas verschenen, reeds geciteerde werk van W. BraekmanGa naar eind54, waarin recepten uit 4 hss.: Gent, U.B., 1272 (15de); Paris, Arsenal, 8216 (anno 1396); Brussel, K.B., IV 205 (begin 15de) en Paris, B.N., Ms. Néerl. 127 (15de).
Nog heel wat manuscripten bevatten onuitgegeven receptencollecties, o.m. Brussel, K.B., 6659; ib., 3779-80 (± 1400), 104v-155v; London, B.M., Sloane 316; ib., Sloane 1255 (anno 1597); ib., Sloane 68 (15de), 58v; Brussel, K.B., 4260-63; Leiden, U.B., Cod. Voss. Chym. Octavo 6 (einde 15de); ib., Mij Ndl. Lett. 960 (midden 14de); Brussel, K.B., 2887 (± 1600); Brugge, Stadsbibl., 408; Heverlee, Parkabdij, Cod. 4; London, Wellcome Inst., 572 (anno 1560); Utrecht, U.B., 387 (15de); Cambridge, St. John's College, A 19 (15de), 35r-38r; Gent, U.B., 1273 (15de), 124r-126v; Brussel, K.B., II 144 (16de), 149v-162r; Den Haag, K.B., Kon. Ned. Ak. Wet. XXVIII (begin 16de), 34r-35r en 74v-92r; Köln, Stadtarchiv, Ms. W 4o 279 (einde 14de), 11r; London, B.M., Sloane 764; ib., Loan 29/332 (14de); ib., Sloane 1590; ib., Sloane 2764, 208-212; ib., Sloane 2303 (Lat., Eng., Mnl.); ib., Sloane 3736, ff. 15-25 (Lat. en Mnl.); Milano, Bibl. Braidense, AE XII 38 (midden 16de); Innsbruck, U.B., 455 (15de); Burgsteinfurt, Fürstl. Bibl., hs. 16 (15I; Lat. en Mnl.); ib., hs. 15 (± 1550), 20r-204v; Arras, Bibl. Munic., 520 (16de), 17r-18r; 's-Hertogenbos, Prov. Genootschap, 639, I (einde 15de), 2r-4r; Leiden, U.B., BPL 2454 (14de): fragmenten; Leeuwarden, Prov. Bibl. v. Friesland, 641 (± 1470); Antwerpen, Museum Plantijn, M 25 (cat. nr 450) (16de), 33 sqq. en 45 sqq.; Brussel, K.B., 8077-82 (15de), 1v en 2r; Wolfenbüttel, Herz.-Aug.-Bibl., C.G. 576 H. (1408-1430), 50v-51v, 54-62 en 63v-76v; Antwerpen, Museum Plantijn, M 163 (cat. nr 296) (± 1500); Den Haag, K.B., 133 G 29 (15de), 290v; Kassel, Landesbibl., ms. med. 8o, No 2 (± 1500); ib., ms. med. 4o, no 10 (± 1450): zeer gehavend; Den Haag, K.B., 70 G 10 (± 1540); ib., 133 M 107 (15de); Berlin, Preuss. Staatsbibl., ms. germ. f. 496; ib., ms. germ. f. 751; Den Haag, K.B., Kon. Ned. Ak. Wet. CXVI (15de), en de belangrijke collecties in London, Wellcome Inst., 640 (± 1575); ib., 639 (± 1550), en København, K.B., GKS 1662, 4o (einde 15de), 1r-76v. Heinz Harms (in Festschrift Eis, p. 305) signaleert een hs. in Aurich, Niedersächs. Staatsarchiv, IV/IX 74 waarin ook Mnl. recepten voorkomen. | |
[pagina 54]
| |
Alleen maar wat de recepten betreft, is er nog werk voor jaren!
Het medicijnboek van Magninus werd uit het Latijn vertaald, en gedrukt onder de titel: ‘Dat boeck ghenoemt tregement der ghesontheit’, te Brussel, bij Thomas van der Noot, in 1514 (exx. in Leiden, U.B.; Brussel, K.B. en Den Haag, K.B.), terwijl het eerste in de Nederlanden gedrukte receptenboek ‘Dlicht der apotekers’ van Quiricus de Augustis (1515) wasGa naar eind60.
Een tractaatje over de spijsvertering, in hs. Brussel, K.B., IV 27 (anno 1464), 15v-16r, wordt in het incipit toegeschreven aan Albertus Magnus.
Bij de humoraal-pathologie sluiten aan kleinere verhandelingen over de Vier complexien, o.m. in hs. Brussel, K.B., 15624-41, 46r-47r; Den Haag, K.B., Kon. Ak. Wet. XVI (± 1350), 34r-37r; ib., 76 E 4 (15de), XXXIr-XXXIVr; ib., Kon. Ak. Wet. XXVIII (begin 16de), 57v-63r; Dresden, Sächs. Landes-bibl., M 33 a (± 1480), 7v; Wien, N.B., 2818 (15II), 20r-22r; Brussel, K.B., IV 27 (anno 1464), 17r-18r; Hannover, Landesbibl., 239 (begin 16de); Burgsteinfurt, Fürstl. Bibl., hs. 16 (15I), 110r-v (in verzen). Een berijmde tekst uit hs. Brussel, K.B., 837-45 (anno 1433), 159r-160v, is volgens de titel geschreven door een zekere Pieter den BrantGa naar eind61. In 1554 verscheen te Antwerpen, bij Jan Roelants, een ‘Nieu complexie Boeck der menschen natuere’ (ex.: Amsterdam, U.B.).
Aderlaatvoorschriften worden vaak in een groter werk ingelast, toch vinden we die soms als aparte phlebotomia: hs. Wolfenbüttel, Herz.-Aug.-Bibl., Cod. Guelf. 18.2 Aug. 4o (± 1450), 109r-110r; Utrecht, U.B., 114 (15de), 66b; Brussel, K.B., IV 205 (begin 15de); Gent, U.B., 1272Ga naar eind54; Leningrad, Openb. Staatsbibl., O. CLXII 1471 (anno 1486); Middelburg, Prov. Bibl., 6353 (15de), 88-90; Haarlem, Bisschop. Museum, 61 (begin 16de), 13r-14r; ib., 62 (15de), 12r; Rijssel/Lille, U.B., 216 (879) (15de), 303-305: van laten ende scherene; e.a. Gecombineerd met laxeervoorschriften in Leiden, U.B., Letterk. 287 (± 1450), 2r; ib., Letterk. 294 (einde 15de), 1r, en London, B.M., Add. 17445 (15de), 3-12.
Bij de diagnostiek, die tevens een prognostiek inhield, hoorde de herkenning van de signa mortis, toegeschreven aan Hippocrates. De 24 doodstekenen uit hs. Brussel, K.B., 15624-41 (anno 1351) werden tweemaal uitgegevenGa naar eind62. Hs. Gent, U.B., 1273 (15de), 126v-127r geeft dye tekenen van den veygen lieden ter doot. Willy BraekmanGa naar eind54 publiceerde een korte tekst (nr 1126) uit hs. Brussel, K.B., II 2106 (15de), 90r, en (nr 1066) uit hs. Paris, B.N., Ms. Néerl. 127 (vroeg 15de), 2v. In hs. Nijmegen, R.K. Weeshuis, 953, 161r-161v, komt een onuitgegeven tekst voor: Inc. Dit sijn teicken des aenstaenden dodes (editie in voorbereiding).
Het oeroude geloof aan nefaste dagen speelde eveneens een rol bij de therapeutiek, zodat ten behoeve van de medici lijsten werden aangelegd van deze zgn. ‘verworpen dagen’. Een groot aantal verschillende versies waren in om- | |
[pagina 55]
| |
loop; zo had men de ‘dies aegyptiaci’ en de ‘dies parisiensis’ (deze laatste vanaf de 14de eeuw). Het merendeel der kalenders vermeldt trouwens ook deze dagen. Opsommingen daarvan komen voor in hs. Gent, U.B., 1272 (15de)Ga naar eind54; Brussel, K.B., 4260-63 (± 1350), 80r; ib., 837-45 (anno 1433), 160v-162r; Dresden, Sächs. Landesbibl., M 33 a (± 1480), 9v-10v, en ongetwijfeld kan deze lijst nog belangrijk aangevuld worden. Hs. Brussel, K.B., 837-45 bevat ook een prozatekst met goede dagen, en een met diversche dagen.
Behalve de kruidenboeken en de Simplicia, waarin vaak ook over de medicinale kracht van sommige stenen gehandeld wordt, bestaan er teksten die exclusief over stenen spreken, de zgn. lapidarii. Niet steeds is de basis geneeskundig; de schrijver kan zijn onderwerp van mineralogisch standpunt beschouwen, maar een medische bijgedachte is zeker steeds aanwezig. We weten dat Jacob van Maerlant een verloren gegane Lapidarijs schreef; in ‘Der naturen bloeme’ handelt hij eveneens over een reeks mineralen en hun wonderbare krachten. Een fragmentarische lapidarius komt voor in hs. Leiden, U.B., Letterk. 1753 (14de) (editie W. Braekman, VMKVA 1971).
Om de vreselijkste plaag van de Middeleeuwen, de pest, te bestrijden, verordenden de steden preventieve hygiëne-voorschriften. Een van die reglementen bevindt zich in hs. Leuven, Stadsarchief, Groot Gemeyn-Boeck (vanaf 1400)Ga naar eind63. De receptaria vermelden soms een enkel recept tegen de pest. Hs. London, B.M., Sloane 68 (15de) geeft vanaf f. 60r een tractaatje: Jeghen de haestichghe doet dats jeghen de ziecheit die men heet epedemia of pestylencie. Een lange tekst: ‘Liber de invasione pestilentie’, inc. Hoe hem die gheene die bij die zieken zijn bewaren sullen vander pestilentie, komt voor in hs. Milano, Bibl. Braidense, AE XII 38 (midden 16de), 75b-82a. Hs. Leeuwarden, Prov. Bibl. v. Friesland, 641 (± 1470), bevat drie verhandelingen over de pest: 54r-v ‘Regimen tempore pestilencie’; 70v ‘Contra pestilenciam alsmen se eerst voelt’; 83v-86r: Contra pestilenciam Inden eersten sel een yghelic scuwen ouertallicheit van eten ende drincken. Het pesttractaat in hs. Heverlee, Parkabdij, Cod. 4 (anno 1480) is slechts fragmentarisch overgeleverd (ff. 88r-89v en fol. 75): Inc. Nu willen wy leren end nu merckt die gulden lere teghen die haestelicke doet. Ook hs. Wolfenbüttel, Herz.-Aug.-Bibl., C.G. 576 H. (1408-1431) bevat een Regimen pestilenciae (52v-53v): Inc. Dit is dat regimen pestilencie dat des romischen koniges artzte gegeven hebben vor di druse. Gedrukte raadgevingen en recepten volgden: Hugo Favolius, ‘Corte ordinantie in houdende ghemeyne remedien ende lichtelijck om te maken, dickmaels beproeft ende gheexperimenteert, nootlijck in desen weecken tijdt, teghens die besmettelijcke sieckte, als nu grasserende, ghenaemt de peste. Wt diversche authoren by een vergaderd door H.F.’, Antwerpen by Ant. Tielens, typ. Aegi Radaei 1571 (ex.: Amsterdam, U.B.), en: ‘Tractaat ende regiment preservatijf, jeghens de haestighe sieckte ofte de pestilentie: by laste en ordinantie van mijn Heeren | |
[pagina 56]
| |
Schepenen van der Keure der Stede van Ghendt. Nu wederom van nieus overzien’, Ghendt by Corn. de Rekenaere 1581 (ex.: Amsterdam, U.B.). Uit 1647 dateert een handschrift met uitvoerige prescripties in geval van een pest-epidemie. Het telt 74 folio's, en berust op de Openbare Bibliotheek te Brugge, onder nr 475: Inc. Instructie / Om in den tydt der pest / te houden syn huus reyn / oost noordt suudt en west / wordt alhier certeyn / Vercondt voor menschen alle / uut den mondt van P. Galle / Carmelit. anno 1647.
De oudste tekst over een andere gevreesde ziekte, de melaatsheid, is tevens een van de eerste Mnl. geschriften, en krijgt daardoor een dubbel belang. Het Leprozenhuis te Gent stelde in 1236 zijn Statuten op in de volkstaal (hs. Gent, Rijksarchief, fonds Rijke Gasthuis, voorlopig nr 4593 en 4594)Ga naar eind64. Hierin wordt o.m. vastgelegd dat al de melaatsen verplicht zijn zich in de Leprozerie te doen opnemen (behalve hoge personages), hoe ze zich moeten kleden, gedragen, enz ... Grotendeels hebben deze voorschriften betrekking op de hygiëne van zieken en verpleegsters; de medische behandeling is facultatief en eerder beperkt: wie zulks nodig vond, kon bloed laten tappen!
Over huidziekten (ruwheid, jeuk, impetigo, melaatsheid, e.d.) wordt in een apart tractaat gehandeld, in hss. London, B.M., Loan 29/332 (14de) en Gent, U.B., 1457 (15de): Inc. Scabies dats rudicheyt. Volgens de titel handelt het volgende werk hoofdzakelijk over de pokken: ‘Een excellent tractaet der pocken ende bynae alle siecten. Naer Paracelsus’. Thantwerpen, J. Roelants, 1557. Over ziekten, gepaard gaande met koorts: ‘Regimente der ghenen dye ... in der ... plaghe der sweetender siecten bevallen’. Antwerpen, A. van Bergen, 1529.
Teksten over de fysiologie en de psychologie van de mens zijn misschien niet als zuiver medisch te beschouwen, maar waren toch wel bedoeld als een soort van hulpmiddel. De ‘Physiologus’, die we slechts fragmentarisch kennen, vangt aan bij de geboorte van het kind, verhaalt zijn fysieke evolutie, en gaat, na een belangrijke (materiële) lacune, verder met enkele psychologische verklaringen: waarom de ene verstandig is, de andere strijdlustig, e.d. De tekst breekt af bij het bespreken van de planeten. Het is duidelijk dat dit hoegenaamd niet de vertaling is van de bekende Latijnse ‘Physiologus’, die zich op christelijk-symbolische basis met dieren bezighoudt. Willem de Vreese gebruikte voor zijn uitgaveGa naar eind65 hs. Brussel, K.B., 19.571, Napoleon de PauwGa naar eind66 bovendien nog een fragment uit Oudenaarde dat thans zoek is.
Misschien kunnen we hier ook onderbrengen de verschillende tractaten over fysiognomiek, die vooral uit de gelaatstrekken, maar ook uit het hele uiterlijke van de mens allerlei conclusies trekken i.v.m. zijn karakter, en eventueel gezondheid, en dus beslist niet bij de verboden kunsten thuishoren. Twee prozaverhandelingen zijn ons bekend uit hs. Brussel, K.B., 15624-41 (anno 1351), 46r-47r en 47v-48r, waarvan het eerste op naam komt van Hippocrates en | |
[pagina 57]
| |
Galenus, het tweede van Hippocrates alleenGa naar eind67. Van het tweede werden onlangs door Willy BraekmanGa naar eind67a drie andere versies gepubliceerd, uit hs. Wien, N.B., 2818 (± 1490), 22v-23v; hs. Den Haag, K.B., Kon. Ak. Wet. XVI (± 1350), 36r-37r (en zijn rechtstreekse copie: hs. Den Haag, K.B., 76 E 4, ± 1400, XXXIIIr-XXXIVr); hs. Leiden, U.B., Lett. 1750 (afschrift door Verdam van hs. Maastricht, Rijksarchief, 1673-14b).
Een uitvoeriger werk, berijmd, uit hs. Gent, U.B., 444 (anno 1405), ff. 88-103, wordt door de uitgever genoemd: ‘Gelaet- en karakterkunde’Ga naar eind68. In werkelijkheid worden uit alle lichaamsdelen van de mens (de capite ad calcem) karaktertrekken afgeleid.
In een meer literair gedicht van ± 260 verzen (hs. Brussel, K.B., 15642) wordt de menselijke leeftijd verdeeld in zes perioden van 12 jaar, en ieder tijdperk wordt besproken na met een kleur in verband te zijn gebracht: van O tot 12 jaar: wit (cf. reinheid, enz ...), 13 tot 24 jaar: groen (cf. lente, enz ...)Ga naar eind69.
Willen we de uitspraak van Emmanuel Lasker volgen, als zou het raadsel de stammoeder zijn van de spelen, dan moeten we hier de eerste plaats inruimen voor deze zeer oude vorm van literatuur. Enkele raadselverzamelingen werden uitgeven, o.m. die uit hs. Brussel, K.B., 837-45 (anno 1433), fo 103rGa naar eind70; Brussel, K.B., II 119 (± 1560)Ga naar eind71.
Hoffmann von Fallersleben (en na hem P. Leendertz) publiceerde een gedicht, waarin de lof van alle mogelijke spelen bezongen wordt, en waarin vooral belangrijk zijn de opgesomde spelnamenGa naar eind72. Dit vers is het eerste stuk uit het grote handschrift-Van Hulthem (Brussel, K.B., 15589-15623, ± 1410) en is bedoeld als een soort van inleiding op de daarop volgende ‘abele spelen’.
Van de gezelschapsspelen is wel het schaakspel intellectueel het meest gewaardeerde geweest. Petrus Alphonsus noemt het in zijn Disciplina clericalis één der ‘septem probitates’. Reeds in een van onze ridderromans (‘Walewein’) uit het einde van de 12de of vroeg - 13de eeuw, is het ‘zwevende schaakbord’ het centrum van het verhaal. Nochtans is hier geen sprake van een theoretische verhandeling over het schaken.
Uit het allereerste begin van de 14de eeuw (1403) dateert een Mnl. vrije en vermeenderde bewerking van het ‘Ludus scaccorum’ (einde 13de) van Jacobus de Cessolis. Deze moralisering steunt weliswaar op de principes van het schaakspel, maar de kern ervan is een met exempelen geïllustreerde uiteenzetting over de sociale standen. De tekst is overgeleverd in talrijke handschriftenGa naar eind73 en in een incunabelGa naar eind74.
Over het dobbelspel bestaat geen apart werk, maar menige symbolische interpretaties van teerlingworpen komen voor in onze hss.Ga naar eind75. Rekeningen en oorkonden maken vaak gewag van dit spel. Te oordelen naar de daarin ver- | |
[pagina 58]
| |
vatte reglementeringen en verboden, schenen de uitspattingen waartoe het dobbelspel soms leidde, de overheid veel last te berokkenen. Dit spel heeft trouwens altijd in een slecht blaadje gestaan. M. de VriesGa naar eind80 deelt een uittreksel mee, uit een niet geïdentificeerd 15de-eeuws hs. (destijds ‘berustende in de verzameling van den Heer A.D. Schinkel te 's Gravenhage’) over de Oorsprong van den dobbelsteen: de duivel verschijnt aan een quade Senatoer en leert hem de spelregels; en hij maecte den dobbelsteen als hem die duvel geleert hadde, want hi was des duvels vri knecht. Het stuk besluit met een ernstige waarschuwing: God, onse lieve here, sallen daer om seer haten ende sal hem uut sijn hemelrijck sluyten. Deze slechte reputatie zal wel oorzaak zijn van het ontbreken aan speciale literatuur hierover.
Ook over het kaartspel hebben we zo goed als geen inlichtingen. Het schijnt pas laat in onze landen bekend te zijn geworden, in ieder geval een honderdtal jaren later dan in Duitsland. De Stadsrekeningen beginnen pas op het einde van de 14de eeuw gewag ervan te maken. Het is ons niet bekend, of het 14de-eeuwse werk van Franciscus Johannes, Ludus cartularum, ooit in het Mnl. vertaald werd.
Het kaatsspel gaf ook weer aanleiding tot een allegorische uitbreiding. Jan van den Berghe schreef een ‘Boecke van den kaetspele in 1431 te Brugge, dat reeds in 1477 gedrukt werd te Leuven, bij ‘meester Jane uit Westfalen’. Het werk is gebaseerd op de uiteenzetting van de spelregels, met moraliserende en vooral juridische uitweidingen. De uitgave van J.A. Roetert FrederikseGa naar eind76 steunt op hs. København, K.B., GKS 383 en ib., Thottske Samling, 312, beide 15de-eeuws. Een Nederduitse tekst bevindt zich in de Gemeentebibliotheek van Köln, hs. G.B., 87. | |
[pagina 63]
| |
D. Verboden KunstenHiertoe rekenen we hoofdzakelijk de tovenarij (magie) en de waarzegkunst (mantiek). Magische digressies zijn in de volkstaal bizonder zeldzaam; de Kerk had de toverkunst als een ‘hoofdzonde’ verboden. De oudste schriftelijke vormen van magie zijn de toverformules en bezweringen, maar in vergelijking met onze nabuurlanden, waar die tot de allereerste litteraire producten behoren, komen wij chronologisch veel later.
Hs. Gent, U.B., 697 bevat een belangrijke verzameling magische tekstenGa naar eind1, door Willy Braekman ‘witte magie’ genoemd. Dezelfde uitgever bezorgde een jaar later een iets minder omvangrijke, maar interessante collectie ‘zwarte-magie’-formulesGa naar eind2 uit hs. London, Wellcome Institute, 517 (15de). Korte incantatie-literatuur uit allerlei handschriften werd in boek-formaat bijeengebracht door Jozeph van HaverGa naar eind3. Enkele onuitgegeven bezweringen bevinden zich o.m. in hss. Erfurt, Stadtbibl., Ampl. Q 222 (midden 14de) 226r; ib., Ampl. Q 332 (midden 14de) 2v, en ib., Ampl. D 17 (einde 14de) 35v-38r; voorts schijnen ‘charms’ voor te komen in hss. London, B.M., Sloane 764; ib., Sloane 1590; ib., Sloane 2764; ib., Sloane 2303; ib., Sloane 3736; Milano, Bibl. Braidense, AE XII 38 (midden 16de), 2, 82b en 3, 18b; Paris, Arsenal, | |
[pagina 64]
| |
8220 (15de) ff. 3-4; Kassel, Landesbibl., ms. med. 8o, no 2 (± 1500); Berlin, Preuss. Staatsbibl., ms. germ. f. 751. Een Exempel van een man die zich tot een tovenaar wendt om gestolen goed terug te krijgen, werd gepubliceerd door C.G.N. de VooysGa naar eind4 uit hs. Gent, U.B., 2422 (anno 1463). Voorts handelen nog over toverij: hs. Arnhem, Rijksarch. in Gelderland, voorl. invent. Rechterl. Arch. Culemborg, nr 236 (anno 1547) f. 227vGa naar eind5, en hs. Groningen, Rijksarchief, Reg. Feith in-fol. 7 b (anno 1587)Ga naar eind6.
De onomatomantiek baseert het waarzeggen op een berekening m.b.v. de letters voorkomend in de naam van de betrokken persoon. Een dergelijk tractaatje vinden we in hs. Maastricht, Rijksarchief, nr 1673-14 a (begin 15de) f. 21vGa naar eind7. In hs. Aardenburg, Gemeentearchief, ‘Boek met de knoop’ (± 1380), steunt de ziekteprognose op de ‘cirkel van Pythagoras’Ga naar eind8.
De onychomantiek bestond erin toekomstige gebeurtenissen te lezen in de vingernagels, soms met olie of roet besmeerd. In ‘Des coninx summe’ (ed. Tinbergen, p. 269) wordt erop gezinspeeld, maar in een Mnl. tekst over de Decaloog wordt de practijk beschreven, zij het dan ook niet uitvoerigGa naar eind9.
De geomantiek of puncteerkunst las de toekomst in getekende punten. Hoewel ook deze kunst occult is, begint de schrijver van het onuitgegeven tractaat in hs. Breslau, Stadtbibl., 267 (anno 1543) zijn uiteenzetting met de woorden: Szo wie dar wijl leeren die geomantrie die daer is ene rechte frijge kunst, die sal weten dat sije rechte Folghet die Astronomijen. Hs. München, U.B., 4o Cod. MS 825 (15de) bevat een uitvoerige verhandeling over de puncteerkunst (ff. 79r-158r), waaraan het begin echter ontbreekt. Uit 1412 dateert een geïllustreed hs. (Paris, B.N., Ms. Néerl. 105: 110 ff.): Inc. Hyr begint die gloze auer die ghomancie des konings ptholomez die gemacket is van mamet den meister.
Een tractaat over de chiromantie - lezen in de handlijnen - werd gepubliceerd door F.A. SnellaertGa naar eind10 naar hs. Brussel, K.B., 15624-41 (anno 1351) 85r-88v, en door Napoleon de PauwGa naar eind11 naar hs. Gent, U.B., 697 (15de) 95r-107r. De auteur van deze laatste tekst zegt (vv. 46-46) dat hij trouw uit het Latijn vertaalt, en beroept zich op Galenus en Pythagoras.
Een belangrijk mantisch handschrift bevindt zich te London, Wellcome Institute, 596 (± 1570), en vangt aan: Prophecie en voorsegginge van voorgaene, tegenwoordige en toecommendige geschiedenisse en toeval van alderlystande, des vroomes tot vermaeninge en troost, de boose tot en schrick, en waerschouwinge tot het eynde te vercondige. Als Doctori Paracelsi, Johan Lichtenbergers, Mr. Josephi Groenpech, Johan Carions, der Sibylle, en andere. De codex is niet meer volledig; al de genoemde namen komen voor in de index, maar de tekst geeft alleen de voorspellingen van Paracelsus en Lichtenberger. | |
[pagina 65]
| |
NawoordNa in het voorgaande te hebben kennis gemaakt met een zeker aantal uitgaven en studies, zou men kunnen denken dat de mistroostigheid van de Inleiding niet gerechtvaardigd is. Daarom moet hier aan toegevoegd worden dat vele edities het licht zagen in een tijd toen romantisch aangelegde amateurs, met de beste bedoelingen bezield, Middelnederlandse teksten gingen uitgeven. De door hen gebrachte teksten zijn filologisch zo goed als onaanvaardbaar, en de wetenschaps-historische commentaar is onbestaande. Dit geldt o.m. voor de talrijke uitgaven van Ph. Blommaert, F.A. Snellaert, J.F. Willems, Napoleon de Pauw, Franz Josef Mone, L. Gilliodts-van Severen, e.a.
Daarop volgde een minder drukke periode, waarin haast uitsluitend enkele vakhistorici aan bod kwamen die niet steeds veel begrip opbrachten voor de filologische desiderata.
En ten slotte belanden we in het huidige stadium waarin, zoals gezegd, een héél klein aantal mensen een daadwerkelijke belangstelling voor vakliteratuur aan de dag leggen.
Het is hoog tijd dat bij ons de wetenschapshistorici inzien hoe onmisbaar voor hen hulp van filologische kant is. Ook het omgekeerde is waar: zonder | |
[pagina 66]
| |
begrip van de inhoud kan een filologische verklaring ontsporen. Daarom is de enige oplossing een hechte, nauwe samenwerking, waarbij elke partner zich bewust is van de grenzen van eigen kunnen en kennen.
We hopen in dit korte overzicht, waarin meer dan 300 manuscripten vermeld worden, te hebben aangetoond hoe rijk onze archieven zijn aan slecht of niet-geëxploreerde vakgeschriften. Moge dat een aansporing zijn voor jonge vorsers om zich op dit bijna onontgonnen terrein te begeven.
Graag wilde ik hier van harte mijn oprechte dank betuigen aan allen die me bij mijn speurtochten hielpen, en vooral de Heer Jan Deschamps van de Koninklijke Bibliotheek te Brussel. | |
NaschriftAangezien tussen het inleveren van de kopij en het ter perse brengen heel wat tijd verstreek, had ik de gelegenheid nog een aantal handschriften op te sporen, van andere de inhoud te onderzoeken. Het resultaat was positief genoeg om een addendum te rechtvaardigen. Tevens is dit het bewijs, dat we nog lang niet aan een volledige inventaris toe zijn. | |
B. Artes LiberalesTriviumEen drietalig woordenboek (Lat./Ndl./Frans) bevindt zich te Antwerpen, Museum Plantijn, O.B. 1.17 (15de): Incipiunt expressiones vocabulorum in tribus ydeomatibus. Abavus oudevader, alsmede het Tetraglotton van Cornelius Kiel (ib., M 368), d.z.w. een Nederlandse versie van het Promptuarium latinae linguae, in 1591 bij Moretus uitgegeven. | |
QuadriviumHs. Aachen, S.B., 59 (anno 1500) bevat allerlei astronomische teksten (o.m. 52r-58v en 81r-81v). Sterrenkundige aantekeningen komen voor in hs. Gent, U.B., 1369 (15de). Het tractaat Vanden seden der planeten in hs. Berlin, Staatsbibl. Stiftung preussischer Kulturbesitz, ms. germ. f. 1026 (zie p. 33) behelst dezelfde tekst als Groningen, U.B., 405 en Wolfenbüttel, Cod. Guelf. 18. 2 Aug. 4o (zie p. 35).
De K.B. te Brussel bezit een nog niet geïdentificeerd fragment uit de 14de eeuw (IV 668) over de maaninvloed. ‘Een onbekend gedicht over de hemelteekenen’ (Leiden, U.B., Lett. 1202, 14de) werd uitgegeven door Jacob Verdam TNTL 11 [1892], 299-305.
Het prozatractaat over de dierenriem in hs. Amsterdam, U.B., II F 8 (14de en 15de), 1r-3v, begint a.v.: Als in aries is die mane Soe is quaet hande te dwaen ende aenden hals toppen. Een eerste onderzoek schijnt uit te wijzen dat deze tekst teruggaat op een oorspronkelijk berijmde versie. | |
[pagina 67]
| |
C. Artes MechanicaeOver alchimie handelen nog hss. Antwerpen, Museum Plantijn, M 40 (16de), bevattende werken toegeschreven aan ‘Mercure Trismegiste’; Wien, N.B., 5230 (15de en 16de, Lat., Duits en oostel. Ndl.), en Brussel, K.B., 4214, met al titel: Sevenste Boek. Pharmacia Chymica dat is Alchimiste distileerconste. (In dit laatste hs., keurig geschreven door één enkele hand, komen eveneens voor medische en culinaire recepten, vlekkenwaters, e.d.)
Het eerste werk in het Ndl. met betrekking op de architectuur is Simon Stevins ‘Stercktenbouwing’. Hierbij sluit rechtstreeks aan een hs. van 10 bladen (Antwerpen, Museum Plantijn, A 1007, anno 1594): Inc. Om te formeeren een fort spruytende wyt een driehoeck.
Geografie: een Brussels fragment (K.B., 19574, 14de) geeft een beschrijving van vreemde streken, de zeden van de bevolkingen en hun leefwijze.
Bij de pelgrimsvaarten kunnen we nog voegen hs. Leiden, U.B., Lett. 856: Warachtige bescryvinge der Jerusalemsche reyse ende des berchs Synai tot S. Cathlijnen gedaen by den eersaemen Jan aerts Riddere borger der steden van Mechelen metten groten factour van Portugael don Juan int jaer 1484.
Botaniek: Een Herbarium, dat wel eens van Dodoens zou kunnen zijn (teksten en benamingen vertonen gelijkenis), wordt bewaard te Brussel, K.B., II 5046 (16de). Hs. Amsterdam, U.B., II F 8 (14de en 15de) geeft op ff. 36r-62r een kruidenboek, met medische toepassing.
De Onderrigtingen om de tafel te dienen. Fransch en Nederduitsch uit hs. Brussel, K.B., 21362 (15de) werden uitgegeven door K. Stallaert, Dietsche Warande 1 (1855), 233-237. Uit de 16de eeuw dateert Een goede leer voor jonghe luyden ende voer andere ongheleerde niemant wtgenoemen, in verzen, uit hs. Brussel, K.B., II 3084, 5r-8v.
Chirurgie: over de ‘chirurg’ handelen Brussel, K.B., II 3084, 9r-10v: Vanden Meister ende Excellenten Chirurgijn. Vier aensichten sijn op artrijken Daermen den meister by mach gelijken ..., en hs. Briel, Archief, Rechtsboek van Jan Mattijssen, pp. 92-95 (ed. J.A. Fruin en M.S. Pols, 's-Gravenhage, 1880). Kassel, Landesbibl., ms. med. 8o, no 3 (14de) bevat op ff. xxir-xxxviv een wondenleer.
Gynaecologie: de Pseudo-‘Trotula’-tekst uit Brugge, S.B., 593 is bij nader inzicht dezelfde gebleken als die uit København, K.B., GKS 1657, 4o. Brigitte Kusche ontdekte inmiddels een derde paralleltekst in Hamburg, Staats- und Univ. Bibl., Cod. med. 798 (pp. 95-256). Zij zal te Stockholm op een uitgave van deze teksten promoveren.
Gezondheidsregels vinden we tevens in Amsterdam, U.B., II F 8 (14de en 15de), 4r-4v (volgens de seizoenen); in Brussel, K.B., II 469 (anno 1453) 151v-152r, berijmd: Inc. Tegen die aristuylsche pine. Weest blide van geeste sonder grise / Wacht u maghe van grouer spisen / Scout coude visschen als alle pladisen / Neempt goede voetsel van colysen /; en in Brussel, K.B., II 119 (16de), 32r: Inc. | |
[pagina 68]
| |
Du suls smorghens nutten broot / metten loeke das es wel noot / Uwe aenschijn suldy daertoe dwaen / Met asijne eer ghy vuyt sult gaen /.
Uroscopische tractaten komen nog voor in Amsterdam, U.B., II F 8 (14de en 15de), 21r-29r: Inc. Vier dinghen salmen merken aender orinen; Aachen, S.B., 59 (anno 1500), 6v-7r: van water te bekennen; Brussel, K.B., II 5225 (anno 1524), autograaf van Jan Davidt, barbier te Poperinghe; Kassel, Landesbibl., ms. med. 8o, no 3 (14de), xiiij-lij: Inc. Elc medisiin die orine hi moet tersten merken iiii ponte.
Bij de algemeen-geneeskundige werken moeten nog gevoegd worden: Amsterdam, U.B., II F 8 (14de en 15de), waarin o.m. op ff. 31r-35v een ziekteleer gebracht wordt, gevolgd door een antidotarium (ff. 36r-62r); op 94r begint een ander tractaat: Die alle overste dochden ende wijsheit daer alle volcomenheit in is hadde den mensche onsterflijck ghemaect want in manieren van spreken van rechtverdichheit ghebordent dat die pine niet en soude sijn sonder scholt oft mysdaet; Brussel, K.B., II 5225 (anno 1524); Brussel, K.B., II 3084 (16de) met een hoofdstukje over zalven (11r-11v) en een uitvoerig antidotarium (18r-291v); Maastricht, Stadsarchief en -bibliotheek, 85 (15de), bevattende een ‘Speculum medicorum’; Kassel, Landesbibl., ms. med. 8o, no 3 (14de).
Receptenverzamelingen komen voor in Amsterdam, U.B., II F 8 (14de en 15de), 114v-183r; Hamburg, Staats- und Univ. Bibl., Cod. med. 798, pp. 257-262; Brussel, K.B., II 3084 (16de), 1r vv.; Brussel, K.B., 15003-48 (16de), 468r-470v; Kassel, Landesbibl., ms. med. 8o, no 3 (14de) ir-xv (a capite ad calcem); ib., ms. med. 8o, no 2 (± 1500); ib., ms. med. 4o, no 10 (± 1450); Den Haag, K.B., 133 M 107 (15de); Brussel, K.B., II 6659 (± 1570).
Bij de reeds vermelde teksten over de Vier complexien moeten nog gevoegd worden: hs. Aachen, Stadtbibl., 59 (anno 1500), 48r-50v en hs. Briel, Archief, Rechtsboek van Jan Matthijssen (ed. J.A. Fruin en M.S. Pols, 's-Gravenhage, 1880).
Aderlaatvoorschriften, min of meer uitvoerig, bevatten de hss. Maastricht, Bonnefantenmuseum (anno 1555) (s.q.); Rotterdam, Gemeentebibliotheek, 96 E 3; ib., 96 G 10; Amsterdam, U.B., II F 8 (14de en 15de), 4r; Aachen, Stadtbibl., 59 (anno 1500), 2v-5v en 41r-48r.
Over de nefaste dagen verscheen een artikel van J.M. Willeumier-Schallij: Lateldagen en Dies Aegyptiaci in kalenders uit Mnl. hss., Het Boek 28 (1944-1946), 305-309. Dies-teksten of -opsommingen komen voor in hs. Arnhem, Rijksarchief in Gelderland, Hertogelijk Archief inv. nr 8, XIV Libri, liber I (15de), 46v-47r; Rotterdam, Gemeentebibl., 96 G 10, 7v-8r.
Het op p. 55 vermelde lapidarius-fragment uit Leiden bleek inmiddels een deel te zijn van de verloren gewaande ‘Lapidarijs’ van Jacob van Maerlant, en werd uitgegeven door Willy Braekman (VMKVA [1970], 499-525).
Als pest-regimina kunnen we nog vermelden Amsterdam, U.B., II F 8 (14de en 15de), 66r-92v; Brussel, K.B., II 5225 (anno 1524) en ib., II 6659 (± 1570).
Bij de opsomming van de fysiognomiek- tractaten horen nog: Aachen, Stadtbibl., 59 (anno 1500), 34v-40r, en Paris, B.N., ms. néerl. 38 (± 1475), 253v-254v. | |
[pagina 69]
| |
D. Verboden KunstenHet enige droomboek dat we tot nu toe op het spoor kwamen, bevindt zich te Brussel, K.B., II 2631, met als Inc.: Dyt sijn die droemmen die waer wesen [?] dat is besocht. Toch weten we, - hij vertelt het ons zelf -, dat Maerlant een ‘Sompniarijs’ schreef ...
Hs. Brussel, K.B., II 116 (15I) bevat (ff. 11r-13v) de ‘Voorzegging van Bulskamp’ (ed. C.P. Serrure, Vad.Mus. 3 [1859-60], 427-29); hs. Gent, U.B., 1369 (15de) geeft een pronosticatie voor 1481. | |
ZusammenfassungGa naar voetnoot*Angesichts der wenigen Angaben über mittelniederfränkische Fachliteratur kann diese Übersicht keinen Anspruch auf Vollständigkeit erheben; man betrachte sie also nicht als Gesamtdarstellung, sondern als ersten bescheidenen Versuch.
Wir sind der Artes-Einteilung gefolgt, so wie sie durch Gerhard Eis aus-gearbeitet wurde, also unter Ausschluß der geistlichen Didaktik, der Geschichts-kunde und juristischen Literatur.
Die mittelalterliche Fachliteratur hat bis jetzt im niederländischen Sprach-gebiet im Gegensatz zu Deutschland wenig Beachtung gefunden. Hauptsächlich wurden Urkunden und einige medizinische Texte durch Fachhistoriker heraus-gegeben. Für den Rest stecken die Untersuchungen noch in den Kinderschuhen. Auch auf sprachwissenschaftlichem Gebiet wird die Bedeutung derartiger Literatur noch unterschätzt. Dabei bieten die Texte wortkundlich viel Neues, und ihre Sprache steht der Wirklichkeit näher als die ästhetisch ausgerichteten belletristischen Zeugnisse.
Ziel dieser Abhandlung ist es vor allem anzudeuten, wie reich das Mittel-niederländische an Fachschriften ist und wie außerordentlich wenig davon bis jetzt untersucht wurde. Unter dem Artes-Begriff werden rund dreihundert Handschriften aufgezählt, ausgehend vom allerersten Beginn bis einschließlich zum 16. Jahrhundert, wobei auch gedruckte Werke aufgenommen wurden.
So oft wie möglich haben wir danach getrachtet, die Texte zu identifizieren. Doch waren wir darin nicht immer fachkundig genug, einfach deswegen, weil diese Übersicht eine große Anzahl weit auseinanderliegender Gebiete erfaßt und das Bestimmen der Texte eher zu den Aufgaben einer entsprechenden Anzahl von Wissenschaftshistorikern gehört.
Wir hoffen sehr, daß junge Forscher in den vorliegenden Fakten und den zahlreichen daraus sich ergebenden Fragen einen Ansporn finden, sich auf beinahe unerschlossenes Gebiet zu begeben. |
|