| |
| |
| |
Ter bruilofte van Izaak Feitama, en Katharina Rooleeuw.
DE Broederzucht stelt nu mijn snaaren
Op een verheugde Bruiloftwijs,
En doetze hooren hem ten prijs,
Die nu ter goeder uur gaat paaren
Met Katharyne, welkers deugd,
En aangenaame Maagdejeugd,
In hem een liefdevuur ontstaaken,
Dat langs hoe meerder aangevoed,
Ook end'lijk Rooleeuws hert deê blaaken
In een oprechte minnegloed.
Hoewel de keur van Rarigheeden
Verlustigden des Bruigoms oog;
Het zy hem 't Beeldwerks konstvertoog,
Uit hout, ivoor, of steen gesneeden,
Oogweiding schafte voor een poos,
Of dat hy zulks te zien verkoos
In bruine witpapiere drukken,
En uitgevoerde teekening:
Niets kon hem echter meer verrukken,
Dan als hy Rooleeuws beeld ontfing.
| |
| |
De watering der Paarlemoeren,
Door konst van ruuwe schors gelicht,
Wiêr cierlijk snywerk zijn gezicht
Kan vaak uit speelemeien voeren:
De roode glans en heldre schijn
In Bloedkoraal en Kornalijn;
Agaat en Onix, waard te looven
Om de eêlheid van natuur en kunst,
Hy mintze wel, maar stelt'e boven
Zijn Katharynes liefde en gunst.
De Zeegewassen na te speuren,
Als hoorentjes, zeer veel van aart,
Ook schelpen, door natuur gepaart,
En rijk deurschildert met koleuren:
De veelerhande soort van steen,
Die 't zeestrand maakt aan elk gemeen;
De boompjes op haar grond gevonden;
Dit alles doet hy wel met lust,
Maar voelt zich allerlieflijkst wonden,
Als hy zijn Bruid omhelst en kust.
Hoe mals ook zijn de zuivre streeken
Van 't streelende Vioolgeklank,
Als Feitama haar snaarenzank
Kan door zijn vingren konstig breeken:
Hoe zoet hy hier meê elks gehoor
Vermaakt, nochtans wanneer hy 't oor
Naar zijn Roleeutjes keel laat luisteren,
En zachtjes naqueelt dat geluid;
Uw tong doet mijne snaar verduisteren,
Heb de eer, dus spreekt hy tot zijn Bruid.
| |
| |
De Bruidegom stel met behaagen,
Zijn woordenrijkheid in gedicht,
Door geest en vinding aan het licht,
En hoor 'er loflijk van gewaagen
Al wie zijn Vaarzen immer las;
Die speeling brengt hy best te pas,
Wanneer zijn weelige gedachten,
Zeer aardiglijk van stof en toon
(Wie zou die geestigheid verwachten)
Verbinden 't lagchen aan het schoon.
De Konst, geschikt in Kabinetten,
Vermaak nu 't oog van deeze twee:
Viool en Keelzang strek haar meê
Om 't hert geneugte by te zetten:
Verciere meenig jaargety,
Dat God haar beide wil vereeren:
Hy doe zijn rijke zeegening
Hun echtstaat nimmermeer ontbeeren,
Op 't vlakke van deeze aardze kring.
Wanneer des Heemels Albehoeder,
Uit zijn Paleis, waar in hy woont,
Met zijn genade en weldaân kroont
Het huwlijk van mijn waarde Broeder,
Met zijn Beminde Katharyn,
En haare trouw doet vruchtbaar zijn,
Zoo heb ik mijne wensch verkreegen.
Men zie u dan, ô Jeugdig Paar,
Beschonken met Gods milden zeegen
Van Zoon of Dochter, binnen 't Jaar.
| |
| |
Zang: Als Leander.
WAt geluk is u beschooren
Waarde Bruidegom en Bruid,
Nu de Heemel stort een Hooren
Zoo lang dit goed,, bestiert uw hert en zinnen,
Zal tegenspoed,, u nimmermeer verwinnen,
Maar doen blijken,, door te wijken,
Dat gy haare kracht,, klein acht.
Als een gulde deugdekeeten
U hier neevens t'zaamen bind,
Kan men niets ter weereld weeten
Daar in gy geen voordeel vind:
Ontmoet u druk,, gy zultze lijdzaam draagen;
Volgt u 't geluk,, dat zal naar 't welbehaagen
En ter eere,, van uw Heere,
Zijn naar 't beste end,, gewend.
Feitama tracht met verlangen,
Zijn Roleeutje nu t'ontfangen,
Om alzoo met hert en hand,
In zoete vreugd,, die heilstaat te beginnen,
En door de deugd,, volherdend in het minnen,
Hier op aarden,, aan te vaarden
Een gewenschte rust,, en lust.
Dus te zijn aan een gebonden
Wenscht u deeze Bruiloftzang,
En te blijven ongeschonden,
Vry van quaalen, jaaren lang:
Hier voegtze by,, door spreeken en door zingen,
Dat ook de Ry,, van uw Nakoomelingen,
Door dit paaren,, te vergaaren,
Krijg een heilzaam lot,, van God.
|
|