| |
| |
| |
De vergelyking. ter bruilofte van Isaak Feitama, met Katharina Rooleeuw.
ONze oogbeschouwing werd gehelderd door figuuren,
Waarvan de beelden, na haar indruk, staan te duuren.
Zoo neemt het oor bericht op klanken, 't zy 't geluid
Die zin verbijstert, of behaaglijk zaamensluit.
Dit groot gebouw, verzien met allerlei vertrekken,
Waarin juweelen, van veel soorten, zijn te ontdekken,
Begrijpt verscheiden van oneindelijk geslacht
En wasdom, door de tijd aan 't keurig oog gebragt.
't Heeft dus zijn reeden, wien het lust of mag gebeuren,
De schatten in de zee en mijnen natespeuren.
Waarom die rijkdom, in haar oorsprong, neergedrukt,
Door haar beminnaars met veel arbeid werd geplukt.
Gelijk de kenners, met geneegentheid getroffen,
Hunne aandacht streelen in 't gezicht van deeze stoffen.
Zoo vischt de zwemmer in de woeste en diepe vloed,
Sneeuwitte paarlen en koraalen, rood als bloed.
| |
| |
Maar onder meenigte verkiesbare aartigheeden,
Is 't een voor 't ander hoog te schatten, na de reeden.
De printkunst, 't zy op Duitsche of Italjaansche trant,
Elk houd zijne achting, na des meesters kunst en hand.
Gewassen, 't zy de zee die bergt in haar spelonken:
Of schelpen, die zy aan haar oevers heeft geschonken,
Van schuim ontlast en tot haar heldren glans gebragt;
Elk valt verscheiden, en of meer of min geächt.
Afdrukzelen, byeen vergaart uit kabinetten,
Ontfangen luister uit de aaloudheid, en haar wetten:
Want zoo 't verstand een proef van zeldzaamheid geniet,
Men oordeeld na 't gezicht waaruit de aanschouwer ziet.
In die bespiegling van gedaanten, lang te vooren,
By Vader Feitama voor zijn vermaak gekooren,
Was Izak, onvermoeid van oordeel en van hand,
Om te onderhouden, elk in zijn vereischten stand.
En of vioolgeluid, door malsche en zachte toonen,
Hem moedigden om steeds de zangberg bytewoonen,
Dewijl zijn klanken, na de zingkonst toegesteld,
't Gehoor vervroolijken door vriendelijk geweld.
Ofdat hy, vaardig om naukeurig te onderzoeken
Der dingen oorsprong, door bevordring zijner boeken,
Hem zag in 't vonnis der verkiezing eeven vry;
Noch trok hem sterker het beleid der Poëzy.
Boekoefning was het zaad waarop de kunsten aazen;
Maar Dichtlust wierd hem door zijn neiging aangeblaazen.
Als hy zijn kracht daaraan te koste heeft geleid,
't Is zinrijk, 't is beschaaft al wat hy denkt of zeid.
| |
| |
Geen eenig woord geeft zijn versneeden pen te leezen,
Of't heeft zijn welstand, uit haar gronden aangeweezen.
Maakt hy gedichten, daar zijn vinding onder speeld,
't Zijn geestigheeden die rijklijk meededeeld.
Men ziet van hem, als zijn gedachten weelig weien,
Verschiet van stoffen uitgevoert, en klaar gescheien;
Wier zuivre kennis, door zijn wakkre geest verlicht,
Werd afgeleid , en nagespeurt in zijn gedicht.
By vergelyking, streeft zijn dichtgeneugte booven;
Maar houwlijksliefde lag in geenen hoek verschooven.
Die trad te voorschijn, opgeroepen door de Min,
Waarvan het onderwerp geleek een Rooleeuwin.
Een Rooleeuwin! heeft die op Feitama vermoogen?
Steld hy, zachtzinnig, zich een Rooleeuwin voor oogen?
Is niet de naam van Duifje een woord dat lieflijk luid,
En valt het op een Leeuw, en noch een Rooleeuw uit?
Maar in zijn boekvertrek, bestuwt van rariteiten,
Hoord hy 't beteekende van deezen naam bepleiten.
Zy was met gaaven, by het rustige gemoed
Van deugd en schoonheid, uit de wijsheid opgevoed;
Haar braave zeeden, in haar eedle geest te leezen,
Verbeelden haar met grond van kennis onderweezen.
Want geen juweelen van fijnzilver en fijngoud,
Daar Feitama die kern van gaaven in beschoud.
De teikenkunst, hoe hoog de meester werd verheeven,
Maakt geen verbeelding die gelijk staat met het leeven.
Hier ziet me een houding die, vereenigt met het zacht,
De blanke Lelyen en Roozen zet in kracht.
| |
| |
Al wat van Paarlemoer, van Amber, Bergkristallen,
Of zuiver Elp, aan 't oog verwonderlijk kan vallen;
Wat vormen gy haar geest, ten oorbaar of sieraad,
Ten haalt by Rooleeuw niet, die Feitama verstaat.
Zoo marmerbeelden, nieuw ontdekt of oud gevonden,
Met hare meesters, of hun werken, voor hem stonden,
En Rooleeuw, in dien glans, zat aan zijn rechter zy;
By Vergelyking, zag hy de andren al voorby.
Elk spreekt zijn taal, hoewel in verwen onderscheiden,
Om 's hemels lof, door haar volmaaktheid, uittebreiden.
Maar Katharina strijkt by Feitama de kroon,
Die nietmin achting heeft voor 't zeedige als het Schoon.
De gaaven van de Geest, gevoed door prijslijk leeven,
Zijn krachtiger om hem zijn reekening te geeven,
Dan al wat kunstig zich vertoond en grootsch met een,
Dewijl haar deugden hier zich heffen overheen.
Nu mag de zangkunst, in de bruid, weer adem haalen,
Die om de prijs dingt met de stem der Nachtegaalen,
En zoo veel dieper in den roem van 't zingen deeld,
Als dees' haar wildzang van het stichtelijk verscheeld.
Fluks zal de bruigom, uit zijn overvloeiende aader,
Als deelgenoot van zijn, indichtërvaarne, Vaader,
Te voorschijn brengen het vergaaderd nieuw of oud,
Nadat zijn veeder zich, in zaaken, onderhoud.
De bloeitijd kleedt in 't groen de velden en de boomen,
En elk heeft zijn paruik op 't prachtigst aangenoomen.
Zoo toond de jonkheid, onderweezen in de deugd,
Voor elk gezichte een beeld van sierlijkheid en vreugd.
| |
| |
De schoone bruid zal uit haar schat van gaaven schenken,
De lieve Lente, en wat men lieflijks kan bedenken;
Terwijl de bloemhof, die met hare schoonheid prijkt,
De kuissche Maagdom, in haar weezen, vergelykt.
Dat Feitama nu met de stam der Roodeleeuwen,
Vereenigt, zich verspreide in veele volgende eeuwen,
En hunner Telgen deugd noch munte aanzienlijk uit;
Zy heilrijk toegewenscht de bruidegom en bruid.
Zang: Valenciene. of La Lande.
Moet geheel zich overgeeven
Aan de wet der billijkheid.
Onder twee van braaven aart
Houd men vreugd en deugd gepaart.
Daar geschil en wederstreeven
Nieuwe twist en onlust baart.
In haar onderscheiden keur,
Gommen, wortelen en blaaden,
Zuivre muskus, hoog van prijs;
Yder riekt in zijne laaden
Als een vruchtbaar paradijs.
| |
| |
Fijnen oly, dierbaar zout;
Zullen meer de geesten streelen
Seedert Izak is getrouwt.
Op haar allerminste lucht,
Teeg het eedelst op de vlucht.
Nu kan geen geval verveelen,
Om haar lieve trouwgenucht.
Op dien vasten voet verschijne
Zoo zal Izak, om die deugd,
Met geneegentheid en vreugd,
Onweervlagen doen verdwijnen,
En met Rooleeuw zijn verheugd.
|
|