Christelijck vermaeck(1645)–Anthony Jansen– Auteursrechtvrijbestaende in verscheyden stichtelijcke rijmen en gesangen Vorige Volgende [pagina 200] [p. 200] Goddelijcke Liefde. Toon Psalm 8. O! onse Godt, en Heer seer hoogh,&c. 1 HOe grooter yver, en naerder dat wy sitten, Hoe eer en meer dat ons de vlam en hitte, De swoele swier van t' vyer betreffen sal, En warmen deur de leden overal. 2 Hoe meerder dat wy Godt Almachtigh naken, En aen 'et vuyr der rechte Liefde raken: Hoe eer en meer dat onse ziel deur-gloet; De selfde Liefd' weer aen ons naesten doet. 3 O Liefde Godts! koom in ons zielen dalen, Koom ons gemoedt met uwe glants bestralen, [pagina 201] [p. 201] Blijft in ons hert, en huysvest in ons breyn, Ruymt wech het vuyl, en maeckt 'et weder reyn. 4 Op dat u Liefd' te beter mach beklijven, En langher tijdt in onse harten blijven, Ten eynde wy door uwe Liefd' ghesterckt, V lieven mee die in ons Liefde werckt. 5 V Liefde, die van on-uytspreeckbre krachten Sich henen streckt op allerley gheslachten, En kan noch sal niet werden uytghenoemt, En hare daedt sal nimmer zijn vol-roemt. 6 V Liefde die ghy alder-eerst bethoonde, Was daer in, dat ghy ons met heyl bekroonde, Toen ons den val had van u Liefd' ontmant: Dat ghy uyt Liefd' u lieven Sone sandt. 7 Den Heyl en Troost voor ons benaeuwde Zielen, Die sonder hem elendigh neder vielen: [pagina 202] [p. 202] O lieve Godt! u Liefde zy verbreydt, Van yder een tot in der eewigheydt. Liever. Vorige Volgende