gouverneur van de Société Générale, in zijn woning met vier revolverschoten vermoord, worden bij een overval op het politiecommissariaat te Vorst de politiecommissaris gedood en twee agenten gewond en zijn bij een bomaanslag in een herberg te St. Agatha-Berchem vijf personen zwaar gekwetst.
De overvallen en aanslagen krijgen meer en meer een politiek karakter. De verplichte tewerkstelling, de verordeningen tegen de joden, de gekeerde krijgskansen drijven een toenemend aantal mannen en vrouwen in de rangen van het verzet. De verzetsorganisaties worden actiever, agressiever. Sabotagedaden tegen spoorweginstallaties, fabrieken, mijnen, elektrische centrales stapelen zich op, aanslagen tegen leden van de Wehrmacht en aanhangers van het nieuwe regime worden veelvuldiger. De witte brigade, zoals de verzetsbewegingen in de volksmond worden genoemd, rooft rantsoenzegels, blancoidentiteitskaarten, officiële stempels. De zegels en identiteitskaarten, alsmede het geld en andere goederen die bij overvallen worden buitgemaakt, zijn bestemd voor de leden van het verzet, voor hen die ondergedoken en vogelvrij verklaard zijn.
Tijdens de zomermaanden verleggen de verzetsgroepen hun activiteiten meer naar het platteland. Vooral de koolzaadvelden worden het mikpunt van hun acties. Het departement van Landbouw en Bevoorrading, dat een campagne op touw heeft gezet om de landbouwers er toe te overhalen zoveel mogelijk koolzaad te zaaien met de hoop de bevolking wat meer vetstoffen, een hoger rantsoen margarine te bezorgen, wordt scherp aangevallen in de Belgische uitzendingen van Radio Londen. In deze uitzendingen wordt verkondigd dat, in strijd met hetgeen de autoriteiten in België beweren, het koolzaad niet moet dienen voor de bereiding van margarine, maar bestemd is om tot smeerolie voor de Duitse oorlogsmachines verwerkt te worden. De Belgen worden aangespoord de koolzaadvelden te vernielen, in brand te steken. Na de oorlog zal toegegeven worden dat er een misverstand in het spel was, dat het koolzaad wel degelijk voor de bevoorrading van de bevolking diende. Maar intussen is het kwaad geschied. Tijdens de bezetting worden vele koolzaadvelden verwoest en in brand gestoken, worden de bezitters van deze velden bedreigd zodat de meesten er voor terugschrikken nog koolzaad te zaaien.
Meestal blijven de daders van overvallen, plunderingen, brandstichtingen onbekend. Men weet trouwens zelden of ze moeten toegeschreven worden aan verzetsorganisaties dan wel aan individuën die, onder het mom van het verzet, vaak ongestraft, persoonlijke veten uitvechten, jaloezie en naijver met misdadige acties botvieren.
In het comité van de secretarissen-generaal beklemtoont secretaris-generaal De Winter dat de verwoestingen van velden, de overvallen op melkfabrieken, slachthuizen en voedingsbedrijven de bevoorrading van de bevolking ernstig in het gedrang brengen. Zijn collega van Binnenlandse Zaken, Romsée, beklaagt er zich over dat hij niet over de nodige middelen beschikt om de openbare orde te handhaven, dat hij bij de Belgische parketten meer tegenkanting dan steun ondervindt, dat de hele mentaliteit van de bevolking de misdadigheid in de hand werkt.
Aanslagen tegen aanhangers van de Nieuwe Orde nemen met de dag toe. Overal in het land worden leden van het V.N.V., Rex, de De Vlag, de Fabriekswacht en andere extreem rechtse organisaties neergeschoten. Represailles van deze bewegingen blijven niet uit en op hun beurt worden personen, van wie vermoed wordt dat zij tot het verzet behoren of die om hun anti-Duitse gezindheid bekend staan, vermoord.
De verdeeldheid onder de Belgen groeit uit tot onverzoenlijke haat, tot broedermoord. De tweespalt komt tot uiting op het werk, in de scholen, in de gezinnen. Mensen van hetzelfde dorp, dezelfde straat, dezelfde familie wantrouwen mekaar. Nergens voelt men zich nog veilig, overal vreest men verklikking.
Geprojecteerd tegen die achtergrond van wantrouwen en achterdocht, nemen de dagelijkse problemen van voeding, kleding en verwarming nog dramatischer afmetingen aan. Op de officiële markt worden voedingswaren, kleren en andere consumptiegoederen schaarser en slechter van kwaliteit. In de sluikhandel vindt men nog de meest diverse produkten, maar de prijzen bereiken astronomische cijfers. Boter en spek gaan tot 350 fr. het kilo, een wit brood kost 80 fr., een stuk toiletzeep 50 fr., een kg tabak 600 fr., voor een paar lederen schoenen wordt 1.200 fr., voor een herenkostuum 6.000 fr., voor een fietsband 1.200 fr. geboden.