Dagboek van broeder Wouter Jacobsz (Gualtherus Jacobi Masius) prior van Stein. Amsterdam 1572-1578 en Montfoort 1578-1579. Deel 2
(1960)–Wouter Jacobsz–
[pagina XXXIV]
| |
Het Bestuur van het Historisch Genootschap betuigt alsnog zijn grote erkentelijkheid voor de financiële steun aan deze uitgave verleend door professor w. nolet te Amsterdam. | |
[pagina 449]
| |
[16 October - 31 December 1574.][Oktober]Hier ontfing ick een missive wuyt Haerlem van den pater van Poel,Ga naar margenoot+ die mij screve dat hij comende binnen Haerlem wederom sonderling geperst werde doer den pater van Zijl, onse medebroeder, bij wien hij seker coern, twelck van Leyden gecomen was, geleyt hadde. Ende wilde dese van Zijl tcoorne van sijn solder niet laeten passeren voer ende eer hij betaelt waere van soeveel tijts als die pater van Poel doer oersaeck van sijn vertrecken op ende van Leyden bij hem geherbercht hadde geweest ende en sage Zijlensis niet eens an die desolatie van sijn medebroeder, midsdien dat hij, balling sijnde wuyt alle sijn possessie verdreven, nu gedreven werde om met sijn medesusteren, die tot vier int getaele waeren, sijnselfs cost te houden. Ende is hier nu bewesen tgunt over langs gesproken is van sommige, die oeck deesgelijcks besocht hadden. Trouwicheyt is oeck onder den broeders seer selden. Op den XVIIen liep wederom fame, dat groete hope was van pays ofte accort op die hant te sijn, twelck nochtans qualick gelooft conde werden. // Op den XVIIIen Octobris sach men binnen Amsterdam seer veel hoysGa naar margenoot+ van alle wegen gebrocht te werden, niet minder maer veel meerder dan oftGa naar margenoot+ in den hoytijt geweest hadde. Ende deden dit die lantluyden, die haer tot alle plaetsen sulx benaut vonden dat sij niet en wisten werwerts sij haer bergen souden overmids overlast der soudaeten, welck haer sonderling op dese tijt swaerlick overviel. Twas oeck seer te verwonderen van soeveel koyen als mede hier in der stadt gedreven ende onderhouden werden. Op den XIXen werde wederom bedroufde tijdinge wuytgestelt, hoe dieGa naar margenoot+ guesen haer moet geresen was doert ontset van Leyden ende daerdoer haer verboochden, als niet twivelende of sij souden thooft wel boven houden, ende nu groote gereschap maeckten om Amsterdam te bespringen ofte te beleggen. Op den XXen vernaemen wij, dat in den avont verleden binnen AmsterdamGa naar margenoot+ gecomen was die nieuwe stadthouderGa naar voetnoot1 van Hollant, wesende die soon van die heere Barlamont. Hij quame stilswigende in des avonts ontrent negenen sonder enige pomperie ofte triumphe te bedriven. Ende quame dit doer oersaeke want hem alle saeken soe ongeschickt anstelden. Op dese tijt quame Jan Bosch van der Gou wuyt Utrecht om met sekereGa naar margenoot+ ossen nae Amsterdam te reysen. Die ossen werden gedreven doer den wech, maer reysde Jan voers. in een schuyt. Ende is geschiet, dat die guesen met | |
[pagina 450]
| |
een mist onder die schuyt waeren, die oeck denselven nae in haer handen hadden, maer viel wuyt die scuyt ende ontquaem haer mets vandaen te swemmen. Ga naar margenoot+ Op den XXIen reysde die stadthouder nae Haerlem ende ontbodet daer bij hem sekere capiteyns wuyt den Hage. Ende werde versproken, dattet leger wederom nae Leyden reysen soude. Ga naar margenoot+ Op den XXIIen sprake ick een lantman wuyt Rijswijck. Dese seyde mij, dat hij met een van sijn bueren nu een deel tijts gewoont hadde, die sijn huysvrou doersteken was, van sijn beesten berooft was ende nu int laetste hadde moeten lijden dat hem sijn woeninge afgebrant werde ende dit al staende dese turbele. Ga naar margenoot+ Op den XXIIIen ontfingen wij tijdinge, dat in den Hage groot rumoer geweest hadde doer Spaengers, die veel confuys maeckteden. Sij riepen: ‘gelt, gelt’. Ende werde geseyt, dat sij conspiratie hadden tegen Baldeum ende andere hoofden van de armey aldaer. Maer werde Baldeus deur den Duytschen bescermpt. Ende werde naemaels somme van die rebelle met die justicie geëxecuteert. Ga naar margenoot+ Op denselfden dach geschiede, dat sommige Spaengers doer Amsterdam coemende met sekere merripaerden, die sij gerooft hadden wuyt Leyderdorp, haer reys maeckten nae Utrecht om deselfde paerden daer te vercoopen. Maer quamen deygenaers van deselfde beesten, die tot Amsterdam gevlucht waeren, naedemael sij die kennisse hiervan ontfingen, ende ontnaemen dieselfde met hulp van den officierGa naar voetnoot1 den Spaengers, waerdoer oeck seer veel gewreuls ende confuys onder die gemeent reese, tsamen loepende in groete menichte ende ygelick nae sijn affectie, sprekende meest met maledictie over die Spaengers. Ga naar margenoot+ Op den XXIIIIen hadden wij geweest tot den deken van die canonisie in den Hage, nu pastoer in de Nieuwe Kerck binnen Amsterdam, raet an hem souckende wat wij doen souden in sulcke benautheyt als wij in onse conventen vonden ende of hem wel goet docht dat wij den beslote nonnenGa naar margenoot+ gedoochden op haerselven te sijn met consent van haer buyten den slot te laeten gaen. Ende behalve dat wij van hem geen troost en ontfingen van hulp wuytwendich doer sijn toedoen bij andere te verwerven, soe en gaf hij anders op onse questie geen antwoert dan dat wij mosten doen sulxGa naar margenoot+ die noot bedwanck // in alle manieren al en hadde tslot te breken geen swaericheyt geweest. Hoorden oeck voerts van denselfden goeden heer, dat hij geheel weemoedich was doer deses tijts gesteltenisse, sonderling bevreest dat des conincks armey onse landen verlaetende den inwoenders tsamen met alle ongeschicktheyt souden laeten verworden. Ga naar margenoot+ Op den XXVen Octobris reysde die stadhouder wederom wuyt Amsterdam, eerst nae Muyden ende voerts nae Utrecht, sonder dat men onder die gemeente mocht weten watter doens was. Men sach op dese tijt noch al gestadelick seer veel hoys binnen Amsterdam gebracht te werden, twelck oeck wel naerstelick, mids dat tot verscheyde plaetsen met lange scarpe ijseren te doersteken, ondersocht werde. Ga naar margenoot+ Oeck geboorde hier, dat die guesen soe waer sij van des conincks armey yemant saegen denselfde spottelick beriepen: ‘Papou, Papou, haelt u | |
[pagina 451]
| |
geschut voer Leyden weer’, ende diergelijck meer spiticheyt. Ende bedreven dieselfde veel hoemoets, brandende ende roevende sonder enich genaedicheyt tot allen plaetsen, welcke sij eenichsins wisten te becoemen, soedat die scamele lantluyden haer nieuwerts en wisten te verbergen. Alle twelck den goede geperste soe groet hartseer ende ongenouchte beoersaeckte, dattet van nyemant te vollen bedocht mach werden, want hem alle dinck hier niet anders en vouchde dan of alle hoepe verloepen was van eenige veranderinge ymmermeer te verwachten. Op den XXVIen en verhoerden wij niet altijts dan dat heymelick onderGa naar margenoot+ die gemeente verstroyt werde, hoe die prinsch onder die guesen alle sijn soudaeten te vollen betaelde ende die vreemde als Walen ende anderen ofdancktende met propoost dat hij voorts maer met Hollanders vechten wilde. Wat van dese tijdinge was, en cond men geen sekerheyt of vernemen, maer werde van veel gesuspiceert dattet alleen wuytsteeck waer, wuytgeset doer den guesen die daertoe altijts arbeyden om met veel wonders wuyt te stellen den goeden catholicken tot vervaernisse ende benautheyt haerder harten te driven. Op den XXVIIen quame binnen Amsterdam die dochter van eenen TheeuGa naar margenoot+ Woutersz, scriwerker wuyt der Goude, ende brocht ons tijdinge, hoe buyten der Goude die malle sluys die cruyn ingeslagen ende tgat van dien gewijt ende gediept werde om groete scepen daerdoer te brengen, waermede die guesen geseyt werden voer te hebben thuys ter Hart bij Amsterdam ofte Haerlem mede te benauwen. Ende verhieven haer die guesen hoe langer hoe fortscher als die nieuwerts tegen en troerden. Op den XXVIIIen werde geseyt, dat die grave van SwertsenburchGa naar voetnoot1Ga naar margenoot+ hem beghan te onderwinden om te persuaderen an des prinschen sijde tot accordt ende dat die tegenwoerdige stadhouder, soone van Barlemont, hem beloofde hiertoe van des conincks wegen adheresse te doen soeveel hem doenlick waer. Dit werde mede niet anders ontfangen dan voer wuytset, doerdien want ygelick nu wel conde sien hoe weynich waerachtich bevonden was te sijn soewat desergelijck gestadelick verspreyt werde. Hoopten nochtans die goeden sonder ophouden, dat die Heere haer al te laetsten genaedich werden soude. Op den XXIXen was sprake, dat des coninx soudaeten wederom poochden met scepen op die Meere te coomen tot bescerminge van den soetelaers die haer spijsden ende nu veel schades geleden hadden. Men seyde voerts, dat dieselfde coninxknechten weder nae Leyderdorp reysen souden. Op den XXXen hadden wij tijdinge, dat groet onveylicheyt was om elders te reysen, nu sonderling meer als tevoeren, overmids swaere overvallinge die bijnae tot alle plecken geviele, soewel van de vrienden als van de vijanden, alsoe wij hier niet en hoerden dan van schuyten die genomen ende menschen die gevangen waeren, twelc claerlic veel lijdens inbrocht. // Op den laetsten Octobris werde niet verde van Amsterdam een schuytGa naar margenoot+ | |
[pagina 452]
| |
Ga naar margenoot+ van den guesen genoemen, coemende van Ouderkerck. In desen werde gevangen wechgebrocht een eerlick welvaerent lantman wuyt Ouderkerck, daervan gesuspiceert werde dat wel duysent R. gl. soude moeten geven, eer hij wederom vrij soude gelaeten werden. Ende was noch een ander goet man mede in dese schuyt, sober van staet, bij hem hebbende an gelde ontrentGa naar margenoot+ vier of vijf R. gl. Dese werde geseyt, wilde hij doen soe sij deden, die dit feit anrechteden, men soude hem sijn gelt laeten ende vrijheyt geven om te gaen daer hem beliefde. Hij vraechde wat sij deden. Ende als die guesen antwoerden, dat sij niet anders ten handen en trocken dan dat sij ruyteden ende roofden, soe sprack dese goede man dat hij sulx niet van meeninge en was om te bedriven. Ende werde hierom van tgunt hij bij hem hadde berooft sonder hem yet te laeten, mids dat hij daermede wuyt haeren handen vrijquame. Ga naar margenoot+ Hier quame oeck binnen Amsterdam een vrou van der Goude, die Geldermans dr.Ga naar voetnoot1. Dese vernieude ons onse groete droufheyt doer vermaenen van soe verwoest als alle dinck binnen der Goude liepe. Sij seyde ons mede, dat nu in den Margrietenconvent veel dooden begraven werden doer menichvuldicheyt der dooden, die van de pest soe veel sturven dat het groote kerckhof al vol was. |
|