Herinneringen van Dr. Aletta H. Jacobs
(1924)–Aletta H. Jacobs– Auteursrecht onbekend
[pagina 296]
| |
Overzicht van de laatste tien jaren. - De dood van Mevrouw Haver. - De eerste openbare betoogingen voor vrouwenkiesrecht in 1913 en het Volkspetitionnement. - De onderbreking door den oorlog en het pacifistische werk. - De hervatting van den kiesrechtstrijd in 1915 en daarna. - Het passieve kiesrecht verkregen, daarna in 1919 het algemeen vrouwenkiesrecht. - Mijn verhuizing naar Den Haag. - Huldebetoon in 1921, vijftig jaar na mijn gang naar de Universiteit. - Mijn eerste stembiljet. - Herstel van een ernstige ziekte. - De viering van mijn 70-sten verjaardag. - Besluit.Toen ik na middernacht van mijn meer dan veertien dagen lange spoorreis eindelijk was thuis gekomen, stond den volgenden morgen de secretaresse van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht voor mijn bed, om mij de droevige tijding te brengen, dat Mevrouw Th. P.B. Haver, een onzer beste en bekwaamste medewerksters, een paar dagen te voren was overleden. Reeds den volgenden dag zou haar stoffelijk overschot worden verbrand. Het bestuur hoopte dat ik bij die gelegenheid het woord zou voeren. Dit doodsbericht trof mij diep. Wel had ik geweten dat Mevrouw Haver reeds lang onherstelbaar ziek was geweest, maar ik had altijd de hoop gekoesterd dat ik de goede, lieve vrouw nog had kunnen opzoeken om haar hartelijk te danken voor haar onschatbare medewerking in het belang der vrouwen, en haar tegelijk de geruststellende verzekering te geven dat er zoo lang ik leefde geen sprake zou zijn van het verflauwen in den strijd voor het verheffen van de vrouw. Niet lang voor mijn vertrek was zij een avond bij mij geweest. Toen had zij mistroostig gesproken over de resultaten van de vrouwenbeweging. Wat moest er van terecht komen indien de voornaamste strijdsters door ziekte of dood genoodzaakt | |
[pagina t.o. 296]
| |
dr. aletta h. jacobs in 1913
| |
[pagina 297]
| |
werden het werk neer te leggen? Waarschijnlijk had zij toen reeds een voorgevoel van de ziekte die hare krachten langzaam sloopte en dat haar einde naderde. Aan het verzoek heb ik gaarne gevolg gegeven, omdat hoofd en hart mij de bij de droevige plechtigheid gepaste woorden van zelf op de lippen brachten. Door dit niet onverwachte, maar voor de vrouwenbeweging ernstige verlies, moest de feestelijke ontvangst welke het bestuur en de leden mij bij mijn terugkeer hadden toegedacht, voorloopig achterwege blijven. Tot feestvieren waren wij vooreerst niet gestemd. Later is dit toch geschied en de hartelijke wijze waarop men mij toen welkom heette, heeft mij het bewijs gegeven dat ik ondanks een lange afwezigheid mij nog in de onverminderde waardeering van mijne medeleden mocht verheugen.
Nog altijd was het Ministerie-Heemskerk aan het roer. In het vooruitzicht van de naderende verkiezingen, in Juni 1913, hadden de drie linksche partijen, de Vrijzinnig-Democraten, de Liberale Unie en de Vrije Liberalen, zich tegen de Regeeringsmeerderheid verbonden. Evenals in 1905 was er weder een Grondwetsherziening aan de orde. De drie vereenigde partijen hadden voorgesteld om artikel 80 en de daarmede samenhangende artikelen, zoodanig te wijzigen dat het algemeen mannenkiesrecht in de Grondwet werd vastgelegd, en dat de belemmeringen in de Grondwet om het vrouwenkiesrecht in te voeren, zouden worden weggenomen. In mijn eigen partij heb ik daartegen geprotesteerd, omdat ik op grond van ons program, het onmiddellijk opnemen van algemeen mannen- en vrouwenkiesrecht in de Grondwet, onze partij gebonden achtte. Met dien wensch stond ik echter alleen en kon dus geen succes verwachten. Uit het wetsontwerp van de clericale, anti-feminististische regeeringspartij ten aanzien van de kiesrechtartikelen, werd het mij spoedig duidelijk dat wij vrouwen in ieder geval krachtig moesten medewerken om het Ministerie ten val te brengen, omdat | |
[pagina 298]
| |
daarvan voor ons niets goeds was te wachten. Had niet Minister Heemskerk in de Kamer durven beweren: ‘de vrouwen in Nederland begeeren geen kiesrecht!’ Daardoor reeds was er aanleiding genoeg om onze duizenden leden en buiten hen alle medestanders ter inleiding van de verkiezingsactie op te wekken tot een luid protest tegen deze Regeering. Gedurende mijne reis met een zoo ervaren reisgenoote, had ik de diepe overtuiging opgedaan dat het voor een groote maatschappelijke hervorming van weinig belang is of men de regeeringspersonen van het nut daarvan weet te overtuigen, zoolang men niet het volk, de kiezers gewonnen heeft. In dezen gedachtengang stelde ik het bestuur onzer vereeniging voor, om op een bepaalden dag in Den Haag een betooging te houden en daarmede het bewijs te geven dat vele vrouwen in Nederland het kiesrecht verlangden. Die betooging zou dan moeten eindigen in een groote vergadering, waar niet alleen vrouwen maar ook vertegenwoordigers van verschillende politieke richting het woord zouden voeren. Toen ik hiermede aankwam, bleek het dat het bestuur in zijn geheel voor zulk een optreden in het openbaar nog niet rijp was. Het leek te veel op de manier der suffragettes! Wij kwamen echter tot een compromis en een bemiddelingsvoorstel werd aangenomen. Wel zou er in Den Haag een protestmeeting worden gehouden, maar zij die uit het heele land daarvoor kwamen, zouden niet verplicht zijn om in optocht van het station naar de vergaderzaal te trekken. Men zou ook op eigen gelegenheid daarheen kunnen gaan. Dit is het eerste openbare optreden van onze vereeniging geweest. Op Zondag 4 Mei 1913 hebben eenige honderden leden der vereeniging aan de betooging deelgenomen. Wel werd ons niet toegestaan om langs de woning van Minister Heemskerk te trekken, maar door een politieagent werden wij door achterbuurten geleid naar den Dierentuin, waar de protest-meeting zou worden gehou- | |
[pagina t.o. 298]
| |
dr. aletta h. jacobs met de hollandsche delegatie op
het congres van den wereldbond voor vrouwenkiesrecht in 1913 in
budapest. in het midden van de zittende groep zit haar vriendin
reverend anna howard shaw uit amerika
| |
[pagina 299]
| |
den. Voor mij was dit geen tegenvaller, want het was den moriaan geschuurd om Minister Heemskerk te overtuigen van het onware zijner bewering, dat kende hij reeds lang. Wij moesten het volk winnen en belang doen stellen in onzen strijd. Op dezen grooten dag hebben toch velen onzer leden haar grooten tegenzin overwonnen om ook op straat onze beginselen duidelijk te maken. De protestvergadering is mede een groot succes geweest. De groote vergaderzaal in den Dierentuin was overvol en de partijen van Links hadden elk een harer beste sprekers gezonden. Wij ontvingen betuigingen van sympathie van tallooze groote vereenigingen in het land en van vele hoogstaande mannen en vrouwen. Het is een goed begin geweest. Wel konden de vrouwen nog geen stem uitbrengen, maar onze bedrijvigheid bij de verkiezingen is toch even groot geweest als van de ijverigste en best georganiseerde politieke partijen. Op den dag der verkiezing in Juni 1913, was ik evenals vele andere strijdsters voor het kiesrecht te Boeda-Pest, op het Congres van den Wereldbond voor Vrouwenkiesrecht. Daar bereikte ons de heuglijke tijding dat het Ministerie Heemskerk was afgetreden. De vreugde daarover werd echter spoedig getemperd toen wij vernamen dat de socialisten hadden geweigerd om aan de samenstelling van een Linksch ministerie deel te nemen. Daarop kwam het Zakenkabinet-Cort van der Linden tot stand. Dit was ons in het geheel niet naar den zin. Wij hadden immers dezen Premier als Minister in een vroeger Kabinet leeren kennen als een anti-feminist, een man bij wien elke poging om de vrouwen uit haar onmondigen staat op te heffen, op tegenstand zou stuiten. Toch waren wij er van overtuigd dat dit Ministerie de Grondwetsherziening tot stand zou brengen en dat men daarbij minstens zoo ver zou avanceeren als het voorstel van de drie partijen die bij de verkiezingen hadden samengewerkt. Wij wilden echter méér bereiken. Aangezien nu in Den Haag was gebleken dat er ook in ons land open- | |
[pagina 300]
| |
bare betoogingen van vrouwen konden worden gehouden, kwam die manier van propaganda van nu af in verschillende onzer afdeelingen aan de orde van den dag. In September werden wij door den inhoud van de Troonrede niet teleurgesteld. Voor de eerste maal in ons land werd in dit staatstuk van vrouwenkiesrecht gerept. De Koningin kondigde aan, dat de Regeering met spoed een Grondwetsherziening aanhangig zou maken, waarin zou worden bepaald dat alle mannen van een bepaalden leeftijd het kiesrecht verkregen, en dat de grondwettelijke beletselen tot invoering van het kiesrecht aan vrouwen, zouden worden weggenomen. Dit was wel een goed voorteeken, maar het kon ons alleen aansporen tot nog krachtiger optreden. Minister Cort van der Linden had in een zijner jongste redevoeringen gezegd, dat hij wilde regeeren naar den wil des volks, en bij een vroegere gelegenheid had hij zich uitgelaten, dat invoering van vrouwenkiesrecht gelijk stond met een sprong in het duister. Beide beweringen moesten wij ontzenuwen. Voor de eerste zetten wij een volkspetitionnement op touw, waarbij grondwettelijke gelijkstelling van man en vrouw werd gevraagd. Binnen een paar maanden hadden wij reeds ruim 165.000 handteekeningen verkregen, toen de oorlog ons dwong de beweging te staken. De tweede bewering werd weerlegd door een schriftelijk verzoek aan alle regeeringen van landen waar het vrouwenkiesrecht reeds bestond om mededeeling hoe het daar werkte. Deze gelijkluidende brief werd gericht aan het federatieve Parlement in Australië en aan alle afzonderlijke staten van dat Gemeenebest, aan de Gouverneurs van alle staten in Noord-Amerika waar de vrouwen reeds in het volle bezit waren van hare rechten, en aan de regeeringen van Noorwegen en van Finland. Het heeft niet lang geduurd of van al de bedoelde regeeringen hadden wij zeer bevredigende antwoorden ontvangen, welke wij bijeen lieten drukken en daarna toezonden aan alle regeeringspersonen en aan de pers. | |
[pagina 301]
| |
Bij de opening van het Vredespaleis en het daarmee gepaard gaande internationaal Vredescongres in Den Haag, in Augustus 1913, belegden wij in Amsterdam en in Den Haag openbare vergaderingen, waarbij verscheidene buitenlandsche leden zich bereid toonden het woord te komen voeren. Dit was te meer te waardeeren omdat het Congres drukke werkzaamheid vorderde en enkelen dezer bekende persoonlijkheden door een slechte gezondheidstoestand werden belemmerd. Met de meesten die zoo welwillend aan onze uitnoodiging gehoor gaven was ik persoonlijk bevriend. Het waren Gravin Bertha von Suttner, uit Oostenrijk, Mons. Dr. Alexander Giesswein, prelaat van den Paus uit Hongarije, Dr. Carl Lindhagen, burgemeester van Stockholm, Mrs. Sewall, de presidente van den Internationalen Vrouwenraad uit Amerika en Mad. Jeanne Mélin uit Frankrijk. Naast deze, om het zoo te noemen voorname propaganda, werd een andere, vooral niet minder doeltreffende manier om onze wenschen te verbreiden, niet versmaad. Op middagen trokken groote troepen vrouwen, met kiesrechtlinten en vlaggen door de volksbuurten, om vlugschriften te verspreiden en kleine groepjes vrouwen toe te spreken. Een andere methode was deze, dat eenige dames op de weekmarkten een tentje huurden om kleinigheden goedkoop te verkoopen en na dit lokmiddel toespraken te houden over het kiesrecht, voor een steeds aangroeienden drom van marktbezoekers. Door deze en andere middelen steeg het ledental der vereeniging elke week met honderden, dank zij het ijverige werk van onze propagandisten.
Aan al dien arbeid is in den zomer van 1914 plotseling een einde gekomen door het uitbreken van den oorlog. Als pacifiste in merg en been, voelde ik toch in het eerst louter medelijden voor de achterblijvende vrouwen en kinderen, evenals voor al die jonge mannen in den militairen dienst. Ik beschouwde het als mijn duursten plicht dit lijden te | |
[pagina 302]
| |
verzachten voor zooveel het mij mogelijk was en daaraan besteedde ik al mijn tijd. Moest dit echter de voornaamste taak der vrouwen zijn te midden van deze plotseling opgekomen ellende en behoorde ook ik daarin aandeel te nemen? Het lag inderdaad het meest voor de hand, en had de kracht eener eeuwenheugende traditie. Tot de plichten der vrouw behoorden immers van oudsher het verzachten van ellende en het heelen van wonden in oorlogstijd. Langen tijd heb ik atavistisch gehoorzaamd en zelfs hier en daar een leidende positie ingenomen. Bij de gruwelen waarvan wij iederen dag hoorden en lazen, werden wij aangespoord tot nieuwen arbeid. Na eenigen tijd kreeg ik echter andere inzichten. De verschrikkingen van den oorlog pijnigden mij dag en nacht. In ons land was gelukkig een vredelievende regeering, maar ware het anders geweest dan zou zij in haar voornemen om aan den oorlog deel te nemen gesterkt zijn, omdat zij op de hulp der vrouwen kon rekenen. Nu was ik verzeild geraakt in philanthropischen arbeid, welke in stede van den oorlog te verkorten, tot het verlengen zou kunnen bijdragen omdat wij toch niet anders deden dan de gevolgen verzachten. Aldus kwam ik meer en meer tot de overtuiging dat de vrouwen een hoogere roeping hadden te vervullen. Het was onze plicht te protesteeren tegen het roekeloos verwoesten van kunstschatten, het uiteenscheuren van gezinnen, het wreedaardig opofferen van jonge menschenlevens, en in het algemeen alles te doen om het voortzetten van dezen waanzinnigen oorlog tegen te gaan. Toen ik eenmaal tot dit inzicht was gekomen, heb ik alles gedaan wat in mijn macht stond om de stem der protesteerende vrouwen kenbaar te maken. Het Congres dat in April 1915 in Den Haag werd gehouden, is daarvan de sprekende uiting geweest. Over dat Congres en over de daarop gevolgde reis welke ik samen met Miss Jane Addams uit Chicago naar de verschillende regeeringen heb gemaakt, is in hoofdstuk VIII reeds geschreven, evenals | |
[pagina 303]
| |
over mijn volgende reis naar Noord-Amerika en mijn bezoek aan President Wilson. Intusschen ben ik de taak welke ik bij het uitbreken van den oorlog had aanvaard, nog eenigen tijd en zoo lang het noodig was, blijven vervullen. Ik had toen niet het gevoel dat ik daarmede in strijd handelde met mijn pacifistische opvatting. Die taak bestond hierin, - aan het slot van Hoofdstuk VIII heb ik er reeds op gewezen, - om aan vrouwen en meisjes die op haar doorreis door verschillende omstandigheden in ons land waren gestrand, hulp en steun te verleenen. Hierop kom ik nu alleen terug omdat zich daarbij somtijds zonderlinge gevallen voordeden. Op zekeren dag melde zich een pikzwart meisje bij mij aan met een aan mij geadresseerden brief in de hand. Zij sprak een beetje Fransch maar door de manier van uitspraak was en bleef zij onverstaanbaar. De brief was van een dame te Londen die mij uit de vrouwenbeweging kende en die bevriend was met vele mijner Londensche vrienden. Deze negerin kwam ook uit Londen en zij was op weg naar Keulen, waar bekenden of familieleden van haar moesten wonen. Zij kwam van Madagascar en het verzoek luidde of ik haar naar Duitschland wilde helpen. Het was een moeilijke taak, maar na een paar weken heb ik haar over de grenzen gekregen, waar zij door iemand die haar kende zou worden afgehaald. Ofschoon die persoon mij zulks had beloofd, heb ik nooit bericht ontvangen dat zij goed was aangekomen. Vier jaar na dato echter werd ik verrast door een brief uit Keulen, waarin het bedoelde meisje, met den mooien naam Razanamanga van Madagascar, mij in kreupel, maar toch verstaanbaar Duitsch herinnerde dat ik haar indertijd in staat had gesteld om Duitschland te bereiken. Nu deelde zij mij mede, dat zij weder enkele weken in ons land zou komen en gaarne weder door mij zou worden opgenomen om van hier naar Engeland of naar Frankrijk te worden geëxpedieerd, alvorens naar haar bakermat te kunnen terugkeeren. Behalve zulke stumperds kwamen ook vrou- | |
[pagina 304]
| |
wen uit de hooge aristocratie uit Engeland of Duitschland, zonder pas en zonder geld, in ons land en moesten tijdelijk geholpen worden. Het jaar 1915 werd nagenoeg geheel besteed aan pacifistische doeleinden, maar daarbij werd de strijd voor het vrouwenkiesrecht niet verwaarloosd. De Grondwetsherziening werd voorbereid en de behandeling in de Kamer kon reeds worden tegemoet gezien. In den aanvang van 1916 werd in onze vereeniging een plan de campagne opgemaakt en daarbij behoorden groote openbare demonstraties in Amsterdam en in Den Haag om de kiezers voor onze rechtmatige eischen te interesseeren. Een groot bezwaar hierbij was, dat de autoriteiten gedurende den oorlog weinig genegen waren om betoogingen op straat toe te laten. Als vrouwen echter iets ernstig wenschen weten zij haar doel toch wel te bereiken. In Amsterdam hadden wij weinig moeite, want het geluk wilde dat de hoofdcommissaris van politie alle bezwaren voor ons wilde opruimen. Die eerste demonstratie, op 16 Juni gehouden, slaagde geheel naar wensch. Buiten onze eigen leden namen tal van andere vereenigingen, en niet alleen van vrouwen, aan den optocht deel. Gedurende 2 1/2 uur trokken wij door de dichtst bevolkte wijken en uit de menigte werden ons overal woorden van aanmoediging toegeroepen. Het succes is volkomen geweest. Anders ging het in Den Haag. De Burgemeester had zich stellig voorgenomen gedurende den oorlogstijd geen enkele demonstratie toe te staan en daarom was hij ook van zins onze vreedzame betooging te verbieden. Zoodra ik dit vernam vertrok ik uit Amsterdam naar Den Haag, waar ik met de presidente van de Haagsche afdeeling, Mevr. Kehrer-Stuart, eerst een bezoek bracht aan den hoofdcommissaris van politie. Deze ontweek het verzoek door ons te verwijzen naar den Burgemeester als hoofd der politie. Een half uur later zaten wij bij den Burgemeester op audiëntie. Hij trachtte ons uit te leggen waarom hij gedurende den oorlog geen demonstratie in | |
[pagina 305]
| |
de stad kon toestaan. Wij toonden hem aan dat zijne redenen voor ons verzoek niet konden gelden, maar hij bleef weigeren. Toen zeide ik dat vele vrouwen in het land besloten waren om deze betooging te houden in het belang van onzen strijd, nu in de Tweede Kamer een beslissing zou worden genomen over de hoogste belangen van de Nederlandsche vrouwen. Het plan was om op een vergadering in den Dierentuin een motie voor te stellen en nadat zij was aangenomen, haar gezamenlijk te gaan aanbieden aan den voorzitter van de Kamer. Indien de Burgemeester als hoofd der politie er voor wilde zorgen dat men ons op die wandeling niet lastig viel, dan verklaarde ik mij bereid de gevolgen van ons optreden op mij te nemen. Hierna werd de hoofdcommissaris van politie ontboden. Wij sloten daarop het accoord, dat ik borg zou blijven voor het ordelijke van de betooging, mits de politie er voor zorgde dat ons niets kwaads geschiedde. Zoo is deze tweede demonstratie op 18 October 1916 in volmaakte orde gehouden. Te voren hadden wij den Voorzitter der Tweede Kamer gevraagd wanneer hij ons zou kunnen ontvangen om het adres in ontvangst te nemen. Wij waren zeer verwonderd toen wij op den aangegeven tijd, waarop anders de Kamerleden nog in discussie zijn, verschenen en slechts enkele Kamerleden aantroffen. De anderen waren door een achterdeur ontsnapt! Moed vindt men toch maar alleen bij mannen. Van dien dag tot aan het einde der debatten over de kiesrechtartikelen in de nieuwe Grondwet, hebben heele groepen van vrouwen iederen dag een wacht gevormd voor het Parlementsgebouw, zoodat de mannen in de Kamer geen oogenblik konden vergeten dat de vrouwen het kiesrecht eischten. Toch is ons toen het directe kiesrecht niet verleend, wel het recht van verkiesbaarheid tot afgevaardigde. Door dit besluit was ons land een unicum onder de constitutionneele landen geworden. In 1918 zijn de verkiezingen gehouden krachtens de ge- | |
[pagina 306]
| |
wijzigde Grondwet, onder toepassing van algemeen manmenkiesrecht en verkiesbaarheid van de vrouw voor de volksvertegenwoordiging. Vele politieke partijen hadden ook een vrouw candidaat gesteld. De Vrijzinnig-Democratische partij, waartoe ik behoor, had dit met mij gedaan. Bij alle partijen werd er echter wel voor gezorgd dat de vrouwelijke candidaat niet gekozen werd. Toch kon men niet verhinderen dat de vrouwen nu in de gelegenheid waren om voor volle zalen de kiezers toe te spreken en op de domme bepaling in de nieuwe Grondwet ter dege aandacht te vestigen. Alleen de sociaal-democraten waren er in geslaagd hun candidate in de Kamer te brengen. Een bekend verschijnsel, want hetzelfde doet zich voor in alle landen waar vrouwenkiesrecht of verkiesbaarheid voor de eerste maal worden toegepast. Door den afloop waren wij volstrekt niet ontmoedigd, in de overtuiging dat wij op de sympathie van de meerderheid des volks konden rekenen en dat de overwinning in zicht was. Nog in hetzelfde jaar, in November 1918, openbaarde zich in nagenoeg alle landen een revolutionnaire geest en zoo was het ook ten onzent. Toen nu de regeering, bevreesd voor de gevolgen, naar de wenschen van de revolutionnisten vroeg, werden slechts twee wenschen duidelijk uitgesproken: de 8-urige werkdag en het vrouwenkiesrecht. De reactionnaire, clericale Regeering die nu weder aan het bewind was gekomen, zegde inwilliging van die beide wenschen toe. De leider der vrijzinnig-democraten, Mr. Marchant, had reeds bij den aanvang van het zittingsjaar, in September, een wetsvoorstel ingediend om aan de vrouwen dezelfde politieke rechten te geven als aan de mannen. Dit voorstel werd in beide Kamers met groote meerderheid aangenomen en op 18 September 1919 door de Koningin bekrachtigd. Uit het heele land werden mij bloemen en gelukwenschen toegezonden en het groote feest waarmede de overwinning werd gevierd, in het Concertgebouw te Amster- | |
[pagina t.o. 306]
| |
dr. aletta h. jacobs met het hoofdbestuur van de
ver. voor vrouwenkiesrecht vóór het begin van de groote
demonstratieve betooging in 1916
| |
[pagina 307]
| |
dam, was in hoofdzaak een huldebetoon aan mij. Onder de vele geschenken welke ik mocht ontvangen, is het vrouwenkiesrecht-embleem, door een kunstenaar in goud uitgevoerd, mij bij uitstek lief gebleven, zoodat ik het bijna iederen dag draag. Spoedig daarna begon ook de stroom te vloeien van brieven en telegrammen uit het buitenland. Bij de groote overwinning werd ik overladen met gelukwenschen en dankbetuigingen. Ik voeg hier onmiddellijk bij, dat die zege nooit zou zijn behaald zonder zoo talrijke en zoo degelijke medewerksters. Ik durf hier geen namen noemen uit vrees velen te vergeten. Slechts ééne uitzondering wensch ik te maken en niemand zal mij dat euvel duiden, omdat die eene medestrijdster zulk een gewichtig aandeel heeft vervuld. Ik bedoel Mevrouw Clara Mulder van de Graaf-de Bruijn, die als orthodox Roomsch Katholieke vrouw met ons aan het hoofd der beweging heeft gestaan, soms avond op avond in de Zuidelijke provincies het vrouwenkiesrecht van Katholiek standpunt verdedigende, en dat ondanks alle tegenwerking welke zij daarbij van priesters en drijvers ondervond. Hoe het mij te moede was toen het vurig verlangde kiesrecht eindelijk was verkregen? Laat mij de vraag beantwoorden met een herinnering aan de dagen die ik met Mrs. Chapman Catt te Manilla doorbracht. Uit de kamers van ons hotel keken wij uit op een huisje dat voor het een of ander bureau dienst deed. Het stond midden in een tuin en in een boom huisde een groote aap wiens levenstaak scheen te zijn om de ambtenaren te amuseeren. Af en toe klauterde het dier omlaag, maar wanneer het dan op den grond was aangeland kon het zich slechts een klein eindje van den stam verwijderen, omdat het met een ketting aan den boom was gekluisterd. Dat hinderde mij telkens als ik het zag en graag zou ik getracht hebben om het arme beest los te maken. Eens op een morgen maakte ik Mrs. Catt op het dier opmerkzaam. Met haar mooie blauwe oogen keek zij mij ondeugend aan en zeide: ‘That monkey is | |
[pagina 308]
| |
just as we, are'nt we just as fast tied on the suffrage-tree? When will we be freed?’ Het eerste, blijde gevoel dat mij doortrilde toen in ons land het kiesrecht voor de vrouw was verkregen, is te omschrijven als een heerlijke opluchting. Vrij, los van den kiesrechtboom waaraan ik zoo vele jaren gebonden was geweest! Spoedig deed zich voor mij de vraag voor: wat nu te doen? In de eerste plaats vertrok ik onmiddellijk uit Amsterdam naar den Haag. Ik hoopte mij nu geheel los te maken van het vereenigingsleven en mij te kunnen wijden aan allerlei arbeid naar welke ik dikwijls had verlangd, maar waarvoor ik nooit tijd had kunnen vinden. Ook wilde ik Amsterdam verlaten, omdat vele vrienden met wie ik lief en leed had gedeeld, daar gestorven waren en anderen vandaar waren vertrokken. In Den Haag daarentegen zou ik vele nieuwe vrienden vinden. In die verwachting ben ik ook niet bedrogen, maar vooreerst zou ik nog geen rust vinden. Nog was de verhuisboedel niet ontpakt, toen ik reeds werd medegetroond naar Zürich om er een Vredescongres te helpen voorbereiden. Over onze reis van vijf dagen van Den Haag naar Zürich en het daar gehouden Congres, heb ik reeds in Hoofdstuk VIII geschreven, evenals over de direct daarop volgende reis door Duitschland en over al het andere pacifistische werk, dat mij even hard bezig hield als het vroegere kiesrechtwerk. Rust heb ik ook in Den Haag niet gevonden, maar ik voelde het maar al te goed, rust zou mij ook niet bevredigd hebben. In de groote familie Broese van Groenou met de vele kinderen en kleinkinderen, heb ik lieve en oprechte vrienden gevonden, aan wie ik mij meer gehecht gevoelde dan aan menig eigen familielid. Een der lieve kleinkinderen werd mijn petekind en zoo kon ik mij een echte grootmoeder gevoelen. Toen kort na mijn verhuizing naar Den Haag, ook Clara Mulder van de Graaf daar in mijn buurt kwam wonen, toen voelde ik mij | |
[pagina t.o. 308]
| |
dr. aletta h. jacobs in 1915
| |
[pagina 309]
| |
rustig, in de zekerheid dat ik geen eenzamen ouden dag tegemoet ging.
***
In 1919 en nog later heb ik mij in de eerste plaats gewijd aan alles wat met het vredeswerk in verband stond en, voor zoo ver ik daarvoor nog tijd kon vinden, aan onderdeelen van de veelomvattende vrouwenbeweging. Daarbij vermeld ik in het bijzonder het vraagstuk van de nationaliteit der gehuwde vrouw, dat terwijl ik dit schrijf weder op den voorgrond is getreden en waarin ik, nationaal en internationaal, zeer betrokken ben. Een ander probleem, al staat dit buiten de eigenlijke vrouwenbeweging, is het willekeurig moederschap. In de laatste jaren is het in Amerika, Engeland en Scandinavië van groote beteekenis geworden. Het wordt in die landen door economen en medici ernstig overwogen, terwijl het daar ook de belangstelling heeft van het volk. Dit onderwerp geeft mij dikwijls handen vol werk bij het beantwoorden van tallooze brieven, en ook doordat ik veel bezoek ontvang van geleerden uit de genoemde landen die mij over dat vraagstuk wenschen te raadplegen. Terwijl ik nu - in het voorjaar van 1924 - mij reisvaardig maak voor mijn vertrek naar Amerika, heb ik weder verscheidene brieven ontvangen van personen die ginds een onderhoud verzoeken of voor hetzelfde doel mijn aanstaand adres in Amerika wenschen te kennen. In 1921 heb ik in Weenen deelgenomen aan het Vredes-congres. Daarvan heb ik reeds melding gemaakt. Dat jaar is voor mijzelf nog van bijzondere beteekenis geweest, omdat ik toen mocht herdenken dat ik een halve eeuw geleden voor de eerste maal naar de Universiteit ging. Mijn Haagsche vrienden hebben dien herinneringsdag tot een feestdag gemaakt. Ik blijf hen daar innig dankbaar voor. Nu wil ik het zeggen, dat het hoogtepunt op dien dag vol bloemen en hartelijkheid, ook in mijn herinnering, werd bereikt, toen een stoet van jonge, | |
[pagina 310]
| |
frissche meisjes-studenten, als afgevaardigden van de zes Universiteiten in ons land, mij met vriendelijke en waardeerende woorden dank kwamen brengen. Zij getuigden daarbij te beseffen welke beteekenis het heeft voor de Nederlandsche vrouwen dat alle inrichtingen van onderwijs thans voor haar open staan. Dit was niet vanzelf gekomen, één meisje had daaraan lang geleden den stoot moeten geven en nu stelden zij er prijs op daarvan dankbare getuigenis af te leggen. Het geschenk dat zij mij aanboden, een mooie horloge-armband, is mij bijzonder dierbaar en verlaat mij nooit. Het geeft mij niet alleen dagelijks trouw den tijd aan, maar het is ook een tastbaar en verheugend bewijs, dat onze jonge meisjes tot een hooger peil van ontwikkeling zijn gestegen, zich vrijer kunnen bewegen en oneindig meer kunnen bereiken dan in mijne jeugd in de verste verte denkbaar was. De laatste jaren zijn voor mij ware feestjaren geweest. Al de vriendelijkheid, de welgemeende hartelijkheid en hulde welke ik heb mogen vinden, laat het mij nog eens oprecht verzekeren, zij hebben mij honderdvoudig de verguizing vergoed welke ik jaren lang van velen mijner landgenooten heb moeten ondergaan. Ook in 1922 heeft men wéér aanleiding gevonden om mij een bijzondere attentie te bewijzen. Toen immers werden de verkiezingen voor de Tweede Kamer gehouden, aan welke voor de eerste maal ook de vrouwen zouden deelnemen. Geruimen tijd was het zeer de vraag geweest of ik wel in staat zou zijn naar de stembus te gaan, want ik had een ernstige ziekte doorgemaakt en was slechts kort vóór den verkiezingsdag weder opgestaan. Mijn Haagsche vrienden zorgden er echter voor, dat de lang gewenschte taak mij zoo licht mogelijk werd gemaakt. Beladen met bloemen die dankbare vrouwen mij aan den ingang van het stembureau hadden aangeboden, kon ik mijn eerste stembiljet in de bus werpen, waarbij de voorzitter van het bureau mij met een handdruk geluk wenschte. Dien heelen dag ontving ik uit alle streken | |
[pagina 311]
| |
van het land brieven en telegrammen van dankbaar gestemde vrouwen. Den meesten prijs stelde ik op een brief, onderteekend door vele Christelijke vrouwen, die bekenden dat zij vroeger altijd tegenstandsters waren geweest van vrouwenkiesrecht. Thans waren zij echter overtuigd dat zij door middel van het stembiljet hare christelijke plichten tegenover de maatschappij veel beter konden vervullen. In 1923 heb ik te Rome het Congres van den Wereldbond voor Vrouwenkiesrecht bijgewoond, daarop ben ik in Parijs geweest en nauwelijks vandaar teruggekeerd, weder op reis gegaan naar internationale bijeenkomsten te Dresden en te Berlijn, waar ik diep werd ontroerd door de treurige omstandigheden waarin een groot deel der bevolking van geheel Duitschland verkeerde. Vermoedelijk heb ik door dat alles te veel hooi op mijn vork genomen en mijn krachten overschat. Hoe dit ook zij, toen ik kort na mijn terugkomst te Amsterdam bij de familie Manus vertoefde, werd ik plotseling overvallen door een ernstige ziekte, waarvan ik de symptomen eigenlijk reeds lang gevoeld had. Weken lang was ik gedwongen tot nietsdoen. In den aanvang wanhoopte ik aan de mogelijkheid van herstel, hoewel mijn geduldige geneesheer, Dr. O.J. Wijnhausen, mij daarvan telkens de zekerheid gaf. Aan het geduld dat hij met zijn halstarrige patiënte heeft gehad, heb ik mijn herstel en het groote geluk te danken dat ik mijn 70sten geboortedag heb kunnen vieren. Gedurende mijn ziekte en den tijd van mijn herstel, hebben mijne vrienden met Mevr. Rosa Manus aan de spits, mij op mijn 70sten geboortedag een feestdag bereid, zooals slechts enkelen te beurt valt. Uit de groote commissie voor het huldebetoon was een uitvoerend comité gevormd door de dames Rosa Manus, F.W. van Wulfften Palthe-Broese van Groenou, H. van Biema-Hijmans, C. Mulder van de Graaf-de Bruijn, B. van den Bergh-Willing en C.S. Groot. Door haar toedoen was het in Nederland en daarbuiten overal bekend geworden | |
[pagina 312]
| |
dat ik op 9 Februari 1924 mijn 70sten verjaardag zou beleven. Op ondubbelzinnige wijze is het mij dien dag duidelijk geworden dat ik hier te lande en op vele plaatsen in de wereld vrienden mag tellen, die er prijs op stelden mij waardeering te betuigen, en daaronder zelfs velen die vroeger tot mijn bestrijders behoorden. De groote dag begon reeds vroeg door vele brieven, telegrammen en geschenken welke mij thuis werden gebracht. Daarbij veel bloemen, prachtige, heerlijke bloemen. Ten elf uur kwam het uitvoerend comité mij begroeten onder aanbieding van een geschenk van bijzondere waarde. Het comité bracht mij op de hoogte van het geheele program van den dag, waarbij ook met vriendelijke oplettendheid was gezorgd voor eenige rust, hetgeen in verband met mijn ziekte nog zeer wenschelijk was. Hoe het verder is toegegaan op dien glorierijken, dien heerlijken middag, ik meen niet beter te kunnen doen dan hier te laten volgen wat Mej. Emmy J. Belinfante, de bekwame verslaggeefster van ‘de Nieuwe Courant’, in twee opeenvolgende edities van dat orgaan, daarover heeft medegedeeld. | |
De 70e verjaardag van Dr.
Jacobs.
| |
[pagina 313]
| |
strijdster voor de zedelijkheid in den strijd tegen de dubbele moraal, als eerste studente voor de studeerende vrouwen, als huisvrouw voor de huisvrouwen, terwijl de heeren die in verschillende functie voor de Vrijz. Democratische partij spraken, in het bijzonder konden getuigen hoe zij volgens de beginselen dezer partij had gewerkt, en de heer Merens voor de Haagsche afdeeling van den Vrijheidsbond verkondigde, dat haar streven naar een verbeterden rechtstoestand voor de vrouw, ook recht had op den dank van de mannen van den Vrijheidsbond, in welker program staat de volledige staatsrechterlijke, burgerrechterlijke en economische gelijkstelling der vrouw. Niet alleen haar mannelijke en vrouwelijke geestverwanten in de politiek, de vrouwen- en de vredesbeweging kwamen van hun sympathie getuigen, maar ook vrouwen van andere politieke of feministische richting huldigden in haar de trouwe dienares van een groote zaak. Mejuffrouw Rosa Manus, optredend als presidente van het uitvoerend comité, bracht mede de gelukwenschen over van vrouwen uit het buitenland (zooals o.a. de presidente van de Int. Woman Suffrage Alliance) en van Nederlandsche vrouwen die verhinderd waren de receptie te bezoeken, o.a. mw. Rutgers-Hoitsema, die om gezondheidsredenen niet aanwezig kon zijn. Spreekster noemde het leven van mw. Jacobs een buitengewoon leven: door haar durf, doorzettingsvermogen en energie had zij vele harer idealen verwezenlijkt kunnen zien. Zij herinnerde hoe dr. Jacobs in de internationale wereld beroemd was (applaus) en deelde verder o.m. mede, dat het comité dien morgen een huldeblijk had overhandigd en verder haar niet beter had meenen te kunnen huldigen dan door op haar geboortedag haar boek te doen verschijnen (voor zoover dat toen reeds persklaar was). Ten slotte bood zij mw. Jacobs een grooten lauwerkrans aan. Mw. v.d. Hoeve-Bakker (Ned. Vereeniging van Staatsburgeressen) verklaarde, dat het geheim van den invloed van dr. Jacobs lag in wat zij was: ‘Gij zijt als de diamant, die een insnijding laat in iederen anderen steen.’ Mw. Doorman-Kielstra (Nationale Vrouwenraad van Nederland) loofde Aletta Jacobs als een der steunpilaren van den Vrouwenraad, en hoopte dat zij nog jarenlang met onvermoeide werkkracht den Raad zou helpen zijn doel bereiken. Dr. Deknatel (namens de Haagsche afdeeling van de Ned. Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst) verzekerde dat dr. Jacobs haar vak vele jaren voortreffelijk had uitgeoefend. Haar streven was ten zegen geweest aan tal van vrouwen. Anna Polak (Nationale Vereeniging voor Vrouwenarbeid) wees | |
[pagina 314]
| |
er op dat dr. Jacobs een der nobelste en hoogste vormen van menschenarbeid had mogelijk gemaakt en de Nederlandsche wetenschap en de Nederlandsche vrouwen voor altijd aan zich had verplicht. Mw. Ramondt-Hirschmann (Ned. Vereen. van Vrouwen voor een Duurzamen Vrede) die de pacifiste huldigde, voegde hieraan toe, dat haar ook door de buitenlandsche vrouwen te Londen was opgedragen dr. Jacobs haar wenschen over te brengen. Mr. Werker, Voorzitter van den Vrijz. Democratischen Bond, kwam haar niet in het bijzonder huldigen op één der gebieden waar zij van zich deed spreken, maar als ‘draagster van een hoogere eenheid’. Mr. Marchant, Voorzitter van de Vrijz. Democratische Kamerfractie, legde den nadruk op haar geven van leiding ook in de Vrijz. Dem. fractie, waar men zich, als er sprake was van de rechten der vrouw, aan haar absolute heerschappij onderwierp. Mej. Westerman, lid der Tweede Kamer (Vrouwengroep van den Vrijheidsbond), meende dat in een tijd als deze, waarin veel dreigde verloren te gaan waarvoor dr. Jacobs had gestreden, het goed was haar in het zonnetje te zetten. Zij hoopte dat dezelfde moed die dr. Jacobs getoond had, de vrouwen zou bezielen om te redden wat dreigde verloren te gaan. Mw. Ros-Vrijman (Centraal Bestuur van de Vrijz.-Democratische Vrouwenclub) verklaarde: Wij feliciteeren ons zelf en hopen u lang te behouden. Spr. dankte dr. Jacobs namens de vrouwen en moeders voor wat zij deed voor haar kinderen en noemde de jubilares een bouwer in den tempel der menschheid. Zij besloot met den heilwensch der bouwers: ‘Ik wensch u heil, zegen en voorspoed, wijsheid om plannen te maken, kracht om ze uit te voeren, schoonheid om ze in een vorm te gieten, aantrekkelijk en harmonisch.’ Jkvr. De Jong van Beek en Donk (Meisjes-studenten vereenigingen aan de Universiteiten) beloofde dr. Jacobs dat de jongeren zich waard zouden maken wat zij voor haar had veroverd. Mw. Jacobs-Zoethout (Nederl. Vereen. van Huisvrouwen) herinnerde aan de aangename gastvrouw die dr. Jacobs in Amsterdam was geweest. Mw. Marie van Dijk (Clubgebouw voor Vrouwen) sprak van het indirect aandeel dat dr. Jacobs aan de stichting van het clubgebouw had gehad en zij hoopte dat dit haar nog dikwijls binnen zijn muren zou mogen zien. Nog werd gesproken door Zr. Verwey Mejan voor Nosokomos, | |
[pagina 315]
| |
door den heer Winkel voor de afd. Den Haag van den Vrijz. Dem. Bond, en als reeds vermeld, door den heer Merens voor de afdeeling Den Haag van den Vrijheidsbond. Voorts voerden het woord: mw. Carno-Barlen voor de Vrije Vrouwenvereeniging, mw. Van Heemskerck van Beest-Baronesse Van Reede tot ter Aa voor den Ned. Vrouwenbond tot verhooging van het Zedelijk Bewustzijn, mw. Van Schaik-Dobbelman voor de Vereeniging Onderlinge Vrouwenbescherming. Vertegenwoordigsters van verscheiden afdeelingen der Ned. Ver. van Staatsburgeressen, zooals die van Alkmaar, Amersfoort, Amsterdam, 's-Gravenhage, Groningen, Haarlem, Rotterdam en Voorburg spraken voor die afdeelingen. Mw. Mr. Bakker-Nort voerde het woord als Tweede Kamerlid, mw. Ninck Blok-Gruys voor de afd. Den Haag der Vrijz. Dem. Vrouwenclub, mw. Cohen Tervaert-Israels voor den plaatselijken Vrouwenraad in Den Haag, mw. Albarda-Knock voor de Sociaal-Democratische Vrouwenclubs, mw. Th. Hoven voor Arbeid Adelt. mw. Romeijn-Tuckerman voor den Cooperatieven Vrouwenbond en voor de Haagsche afd. van de Ned. Ver. van Vrouwen voor Duursamen Vrede. Alle redevoeringen werden met luid applaus begroet. Dr. Jacobs, die zeer ontroerd was, verklaarde dat zij den geheelen dag warme blijken van liefde, vriendschap en waardeering in ontvangst had genomen en niet zoo gemakkelijk haar gevoelens kon weergeven. Het meest naar voren komend was een gevoel van vreugde, dat zij dezen dag had mogen beleven. Zij zag hoe de vrouwen in Nederland veranderd zijn bij de vrouwen van vroeger. Was zij 50 jaar later geboren dan zou zij een gewone vrouw zijn geweest. Ik doe wat gij allen doet (stemmen: ‘Neen, neen!’). Ik was een vrouw als gij, ik heb gevoeld als gij. Als één vrouw in het land onrecht werd aangedaan omdat zij vrouw was, heb ik dit gevoeld als een persoonlijke beleediging. Dit doet gij tegenwoordig allen. Zij herinnerde aan wat er veranderd was sinds vroeger door voorbeelden van de afhankelijkheid der vrouw in den ‘goeden ouden tijd’, dien zij verschrikkelijk noemde. Spr. verzekerde, dat het comité, dat haar den dag tot een feestdag had willen maken, daarin volkomen was geslaagd. Het had haar doen zien, dat, hoe geheel anders de jonge vrouwen van thans ook zijn, zij op dezelfde wijze zouden voortwerken als de oudere, die gerust konden zijn in de wetenschap, dat de jongeren de vrouwenbeweging zouden voortzetten en het honderdmaal beter zouden kunnen, omdat zij beter voorbereid waren en geen tijd behoefden te verspillen aan den strijd voor kiesrecht. In dat | |
[pagina 316]
| |
kiesrecht hadden zij een wapen om verdere vrouwenrechten in korten tijd te verkrijgen. Tenslotte wendde zij zich tot de jongeren en voegde dezen toe: vergeet niet wanneer wij hebben gefaald, dat wij voor andere problemen hebben gestaan dan gij, dat wij een muur van vooroordeelen moesten omverwerpen. Zij besloot door te getuigen: wij hebben den strijd gevoerd om aan de vrouwen die na ons komen een gemakkelijker, gelukkiger leven te geven! Langdurig applaus en een spontaan ‘Lang zal zij leven’, volgde op haar antwoord. Een lang défilé van de aanwezigen langs de jubilaresse besloot de receptie. Toen begaven allen zich naar de thee in de salons van het Clubgebouw om zich daarna gereed te maken voor het intieme diner in Witte Brug. | |
Het diner.Nadat men mw. Jacobs bij haar binnenkomen een welkomstlied had toegezongen begaf men zich aan tafel. Voor de disch een aanvang nam verscheen de figuur van Thorbecke op het podium, die met een enkele toespeling op de actueele politieke verhoudingen, een lofdicht op de jubilaresse reciteerde, dat veel bijval vond. Vervolgens droeg mw. Van Wulfften Palthe een berijmd welkom voor, dat eveneens luide werd toegejuicht. De tafelpresidente, mej. Rosa Manus, deed voorlezing van een telegram van gelukwensch van het gemeentebestuur van Sappemeer. Spr. deelde verder mede dat er een heele stapel telegrafische gelukwenschen was ingekomen, o.a. van Lady Aberdeen, presidente van den Internationalen Vrouwenraad, van tal van internationale en Ned. vereenigingen, van Suze Groeneweg, mevr. Marie van Eysden-Vink, Rosa de Guchtenaere en vele andere figuren en organisaties uit de vrouwenwereld in binnen- en buitenland.
Aan dit verslag heb ik weinig meer bij te voegen. Het aantal telegrammen dat op den feestdag werd ontvangen was zoo groot, dat het zelfs niet mogelijk bleek om aan den feestdisch meer dan de allervoornaamste voor te lezen. Enkele zijn hierboven reeds vermeld, maar laat mij nog mogen verzekeren dat ik bijzonder was getroffen door de gelukwenschen van den Senaat der Groningsche Universiteit, van het gemeentebestuur van Sappemeer, en dan van doctoren uit verscheidene plaatsen, groeps- | |
[pagina 317]
| |
gewijze of afzonderlijk. De toespraak van Dr. Deknatel, den voorzitter van de Afdeeling 's Gravenhage van de Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst, heb ik ten zeerste gewaardeerd, evenals het mooie bloemstuk dat daarmede gepaard ging. Voor zoover zij niet reeds op de receptie vertegenwoordigd waren, hadden de meisjes-studenten aan de verschillende Universiteiten telegraphische gelukwenschen gezonden. Zoo deden ook bekende persoonlijkheden van wie ik extra vermelden wil: Mr. J. Limburg, een leider bij zoo menige hervorming door welke ik mij zijn geestverwante gevoel; van den leider der S.D.A.P., Mr. P.J. Troelstra en zijne echtgenoote; en van den Heer D. Hans, voorzitter van den Nederlandschen Journalistenkring. De voorzitter der Haagsche afdeeling van dien kring, Mr. J.J. van Bolhuis, was mij persoonlijk komen gelukwenschen. Onder de vele telegrammen van bekende vrouwen in Nederland, vermeld ik nog inzonderheid dat van Dr. Mia Boissevain. Zij noemde zich een der velen die mijn levenswerk in dankbaarheid herdachten en zij sprak daarbij de hoop uit, dat wat in mijn leven bitter was geweest, door de hulde op mijn 7osten geboortedag mocht worden verzoet. Buiten de vereenigingen welke zich lieten vertegenwoordigen, waren er nog vele andere daartoe niet in de gelegenheid geweest, maar hadden schriftelijk blijken van sympathie en waardeering gegeven. Onder deze denk ik nu met ingenomenheid aan organisaties tot welke ik, noch in politieke noch in godsdienstige overtuiging, kan worden gerekend. Daarbij het hoofdbestuur van de Vrouwengroep in den Vrijheidsbond, het bestuur van de Christelijke bewaarschoolhouderessen en de Joodsche Vrouwenraad. Van de telegrammen uit het buitenland noem ik vóór alle die van: Mrs. Chapman Catt, die gedurende twintig jaren presidente is geweest van den Wereldbond voor Vrouwenkiesrecht, en van hare opvolgster in de leiding van die groote internationale organisatie, Mrs. Corbett Ashbey, van Lady Ishbel Aberdeen, de presidente van | |
[pagina 318]
| |
den Internationalen Vrouwenraad en van het bestuur van dien raad in zijn geheel; van Miss Jane Addams, de presidente van den Internationalen Vrouwenbond voor Vrede en Vrijheid, evenals van het bestuur van dien bond. Voorts nog van tallooze vereenigingen, uit Finland, Denemarken, Noorwegen, van de Vlaamsche vrouwen uit Gent, uit Hongarije, Tsjecho-Slowakije, uit Duitschland, Frankrijk, Spanje en Italië. De stroom van brieven uit ons land en uit den vreemde bevatten dankbetuigingen voor mijn werk in het algemeen, of voor hetgeen ik in het bijzonder voor bepaalde organisaties had kunnen doen. Toen ik den volgenden dag dit alles overzag, vroeg ik mij verwonderd af: is het wáár dat gij dat alles hebt gedaan? Toen viel mijn oog op het schilderij dat mij was geschonken, de afbeelding van mijn ouderlijk huis met de kamer waarin ik als meisje had gestudeerd en had zitten peinzen over de onzekere toekomst. Was het werkelijk waar, dat alles wat ik had doorleefd, - en nog veel meer wat in dit boek geen plaats kan vinden, - zich had afgespeeld? Aldus geheel alleen zittende, na al de drukte en de overstelpende emoties van den vorigen dag werd ik, starende naar de afbeelding van het ouderlijk huis, plotseling bevangen door de innig weemoedige gedachte, dat noch mijne ouders, noch een van mijn vele broeders en zusters, die zoo dikwijls angst en bezorgdheid hadden getoond over mijn toekomst, getuigen hadden mogen zijn van dien voor mij grooten dag! En starende naar de kamer, waarin ik zoo menige goede les van mijn vader had ontvangen, riep ik hem in gedachte toe: ‘Wees gerust, beste vader! Dikwijls hebt U over mij in zorg verkeerd en gevreesd dat mij door mijn optreden zelfs ernstige gevaren bedreigden. Voor hetgeen mij thans nog te doen overblijft, is daarvoor waarlijk geen reden meer. Dank zij Uw hulp en voorlichting, is mijn werk geslaagd. De vrouwen gaan een betere toekomst tegemoet!’ |
|