Herinneringen van Dr. Aletta H. Jacobs
(1924)–Aletta H. Jacobs– Auteursrecht onbekend
[pagina 79]
| |
Vrouwenleed. - Het middel gevonden. - Roeien tegen den stroom op. - Uren van twijfel en dagen van strijd. - Het einde kroont het werk.Reeds gedurende mijn studententijd en vooral tijdens mijn verblijf in het gasthuis te Amsterdam, werd ik herhaaldelijk gekweld door de gedachte aan het vele en zware leed door vrouwen geleden, die maar telkens weder zwanger werden, hoewel die toestand om de een of andere reden noodlottig voor haar leven kon worden. In de lange gesprekken die ik op de kraamkamer met haar voerde, hadden zij mij uiteengezet, waarom het voor haar onmogelijk was nieuwe zwangerschap te voorkomen, als onthouding van geslachtsgemeenschap daarmede gepaard moest gaan. Vrouwen die niet anders dan kwijnende of levenlooze kinderen ter wereld brachten, zoo goed als zij voor wie elke nieuwe bevalling een nieuwe worsteling met den dood beteekende, kwamen toch steeds weer in zwangeren toestand in de kraamkamer terecht. Gezinnen, waarin het aantal kinderen, gezien den lichamelijken toestand der moeder en de levensomstandigheden der ouders, toch reeds groot was, namen toch telkens weer in omvang toe. Uren achtereen kon ik over dit probleem peinzen, zonder dat ik uitkomst zag. Soms besprak ik het ingrijpende vraagstuk met eenige mijner medestudenten, maar die zagen het geheel anders in. ‘Ja,’ zeiden zij doodkalm, ‘dat is nu eenmaal het lot der vrouw’. Of ook wel: ‘Laten wij blij zijn, dat er geen middelen bestaan om zwangerschap te voorkomen. Waren ze er wel, dan zou de wereld binnen afzienbaren tijd door gebrek aan menschen te gronde gaan.’ | |
[pagina 80]
| |
Het toeval, dat in ons leven dikwijls een groote rol speelt, deed mij in Londen bijna direct verzeild geraken in een kring van lieden, die zich ook in het openbaar bezig hielden met dezelfde kwestie, waarover ik in mijn eentje zoo dikwijls had nagedacht. Toen ik in Engeland vertoefde, stelden Annie Besant, Dr. Drysdale, de uitgever Truelove en vele anderen, zich voortdurend bloot aan gerechtelijke vervolging, omdat zij in het openbaar de beperking van het kindertal bespraken en over dit onderwerp hunne gedachten publiceerden. In datzelfde Engeland had toen reeds eenige jaren te voren een boek het licht gezien, geschreven ‘by a doctor of medicine’. Het werk dat den titel voert ‘Elements of Social Science’, met den ondertitel: ‘Physical, Sexual and natural Religion’, is later ook in de Duitsche, Fransche, Nederlandsche, Italiaansche en Portugeesche taal verschenen. De schrijver, een leerling van Malthus en John Stuart Mill, tracht in zijn merkwaardig boek aan te toonen, dat de bevolking, indien geen belemmerende invloeden optreden, zich in geometrische reeks kan vermeerderen, 1, 2, 4, 8, 16, 32 enz., terwijl in het gunstigste geval, in een zelfde periode de middelen van bestaan slechts kunnen toenemen in arithmetische reeks, 1, 2, 3, 4, 5, 6, enz. Hij toont zich in het vervolg van zijn wetenschappelijk werk een geestverwant van Malthus, wat betreft de gevolgen welke daaruit voor gezin en maatschappij voortspruiten, doch hij bestrijdt zijn leermeester als het gaat om de middelen ter voorkoming van overbevolking en wat daarmede samenhangt. Het principe van Malthus: ‘late huwelijken en geslachtelijke onthouding vóór het huwelijk’, keurt de ‘doctor of medicine’ op sociale en medische gronden af. Zijn meening is, dat men zich van anticonceptioneele middelen heeft te bedienen. Toen ik het boek in handen kreeg, had ik zoowel schrijver als uitgever reeds herhaaldelijk ontmoet, en met de lieden die de in het werk verkondigde leer, in woord en geschrift voorstonden, was ik in contact getreden. Groot | |
[pagina 81]
| |
was mijn vereering, was ook mijn bewondering voor de mannen en vrouwen, wier levensdoel het was om, desnoods ten koste van eigen geluk, de wereld en de menschen gelukkiger en beter te maken. Ik had den grootst mogelijken eerbied voor hunne hooge levensopvatting, waaraan een sterk geprononceerd sociaal bewustzijn ten grondslag lag. Ofschoon ik mij, misschien door mijn gebrek aan voldoende kennis in dat opzicht, met de economische basis waarop hun leer gegrondvest was, niet kon vereenigen, begreep ik toch dat uit een medisch en sociaal-medisch oogpunt bezien, het middel, dat zij ter bereiking van hun doel aanprezen, voor de menschheid groote waarde moest hebben. Wie deugdelijke anti-conceptioneele middelen tot zijn beschikking had, zou onnoemelijk veel leed kunnen voorkomen. Dat hadden de gesprekken met de kraamvrouwen in het Amsterdamsche ziekenhuis mij wel geleerd, dat wist ik door den aanblik van zooveel zuigelingen, wier geboorte alles behalve met blijdschap tegemoet was gezien, wier bestaan in vele gevallen noch voor de ouders, noch voor de gemeenschap, ook maar in het minst gewenscht was. Restte dus slechts de vraag, of de toen ter tijd bestaande voorbehoedmiddelen tegen ongewenschte bevruchting inderdaad deugdelijk waren. Een antwoord in bevestigenden zin durfde ik daarop niet geven. Ik twijfelde aan de betrouwbaarheid, aan het absoluut doeltreffende dus, zoo goed als aan de geschiktheid voor het gebruik; en ik wist niet of onder de aanwending de gezondheid zou kunnen lijden. Zoo moest ik dan eigenlijk constateeren, dat de omgang met de lieden die behoorden tot de kringen, waaruit de schrijver van het boek in kwestie was voortgekomen, mannen en vrouwen die zich Neo-Malthusianen noemden, omdat zij wel de leer van Malthus aanhingen, doch bij de bestrijding van het door hem beschreven kwaad, hun eigen middelen en niet de zijne gebruikten, mij wel veel theoretische kennis omtrent het vraagstuk had geschonken, doch dat ik, wat de praktische | |
[pagina 82]
| |
oplossing betreft, nog vrijwel op het doode punt was blijven staan.
***
In het vaderland teruggekeerd, werd de kwestie waaraan ik te Londen mijn volle aandacht had geschonken, aanvankelijk door andere dingen die mij bezig hielden, op den achtergrond geschoven. De gratis consult-uren voor min- of onvermogende vrouwen, die mij uit den aard der zaak weer in nauw contact brachten met vertegenwoordigsters der zoogenaamde volksklasse, waren oorzaak dat het diepingrijpende probleem mij weer voortdurend bezighield. Hoe kon het ook anders, waar ik schier dagelijksch ziekten moest constateeren, welke een rechtstreeksch gevolg waren van ongewenschte zwangerschappen, waar voorts herhaaldelijk bleek, dat kinderen uit dergelijke zwangerschappen geboren, niet alleen voor hun ouders maar ook voor de maatschappij, in stoffelijken en zedelijken zin, een last beteekenden. Nog steeds zoekende naar het middel waarmede dit euvel op afdoende wijze kon worden bezworen, vond ik, het was in den aanvang van het jaar 1882, in een Duitsch medisch tijdschrift een artikel, geschreven door dr. Mensinga uit Flensburg, die in gevallen als waarover ik peinsde het gebruik van een pessarium occlusivum aanbeval. Het zuiver wetenschappelijk artikel maakte zulk een indruk op mij, dat ik onmiddellijk contact zocht met den schrijver. Een langdurige collegiale briefwisseling volgde, waarin Dr. Mensinga mij volkomen op de hoogte bracht van de wijze waarop het middel moest worden aangewend. Ook stelde hij eenige exemplaren tot mijn beschikking. Hoewel Dr. Mensinga mij de verzekering had gegeven, dat het middel volkomen onschadelijk was voor de gezondheid van hen die het aanwendden en dat het beantwoordde aan het doel, wilde ik mij toch eerst daarvan zelf overtuigen, alvorens ik het durfde aanbevelen. Herhaaldelijk waren vrouwen uit verschillende klassen | |
[pagina 83]
| |
der bevolking mij komen raadplegen over een middel ter voorkoming van bevruchting, die allen daarvoor redenen van socialen, moreelen of medischen aard hadden, en die ik steeds zonder afdoenden raad had moeten laten vertrekken. Enkele van deze vrouwen, die daartoe het meest in aanmerking kwamen, zond ik toen brieven, waarin ik haar mededeelde, dat ik thans een middel meende te hebben om haar te kunnen helpen, maar alvorens ik het vol vertrouwen durfde aanbevelen, moesten zij die het wilden aanwenden, in de eerste maanden af en toe bij mij komen om onderzocht te worden. Eenige vrouwen waren daartoe gaarne bereid. De resultaten waren van dien aard, dat ik na eenige maanden met gerustheid durfde verklaren, een onschadelijk, doeltreffend anti-conceptioneel middel in handen te hebben. Hoewel ik het niet noodig vond openlijk reclame voor die hulp te maken, achtte ik mij toch verplicht, waar zulks noodig en nuttig scheen, bekend te maken, dat ik bereid was vrouwen, voor wie een zwangerschap op grond van sociale, moreele of medische overwegingen niet gewenscht was, een anti-conceptioneel middel aan de hand te doen. Geen oogenblik heb ik mij gevleid, dat dit onderdeel van mijn medisch werk door het gros mijner collega's met instemming zou worden begroet. Ik wist te goed hoe vastgeroest zij zaten in conventioneele begrippen en hoe weinig zij op de hoogte waren van het sociale leven. Medewerking verwachtte ik in dit opzicht van hen allerminst. Van den anderen kant echter had ik ook niet gedacht, dat mijn optreden zoo'n storm van verontwaardiging zou wekken. Heel de medische wereld stortte de fiolen van haar toorn over mijn hoofd uit, en de enkelen die het innerlijk met mij eens waren, zwegen, uit vrees dat ook hun de algemeene verontwaardiging zou treffen. Moeilijke tijden heb ik toen doorgemaakt en zwaar voelde ik het gemis van den man, bij wien ik ook in dit geval mijn hart had kunnen uitstorten. Helaas, mijn goede vader was niet meer; en de weinige vrienden op wie ik ook toen mocht blijven bouwen, | |
[pagina 84]
| |
konden door hun gemis aan medische en sociologische kennis, niet ten volle het groote belang begrijpen, dat de menschheid bij dit deel van mijn arbeid had. Zoo vaak ik de kwestie die mij bezig hield, met hen besprak, gaven zij mij, volkomen te goeder trouw natuurlijk, een raad die praktisch hierop neerkwam, dat ik in het openbaar zou verklaren mij te hebben vergist en van plan te zijn dergelijke hulp voortaan niet meer te verleenen. Nooit heb ik in tweestrijd gestaan of ik misschien toch verstandiger deed hunne denkbeelden tot de mijne te maken. Te zwaar drukte daarvoor het leed dat ik had gezien, te groot schenen mij de zegeningen die ik van dit deel van mijn werk voor de maatschappij en de menschheid verwachtte. Zeker was het moeilijk en pijnlijk, als eenige vrouwdoctor in den lande, te moeten oproeien tegen den stroom van leugen en laster door mijne mannelijke collega's alom tegen mij verspreid. De vaste overtuiging echter, dat de zaak die ik diende ten volle mijn zorgen loonde; het innig bewustzijn, niet alleen individueel leed te kunnen verzachten, maar ook een groot sociaal belang te behartigen, schonken mij de kracht op het eenmaal ingenomen standpunt te blijven volharden. Toch bleven ook de uren van twijfel mij niet bespaard. Dan dwaalde ik in het Vondelpark laan in, laan uit, zonder iets van de omgeving in mij op te nemen, mijn hersens pijnigend met de vraag of ik mij, ondanks alles, misschien toch vergiste. Kon algemeene bekendheid met een middel ter voorkoming van zwangerschap, tengevolge hebben dat geen kinderen meer ter wereld werden gebracht? Zou extra-matrimonieele geslachtsgemeenschap er uit kunnen voortkomen? En als het aantal geboorten afnam, zou dan de economische positie van het land in gedrang kunnen komen? Al die vraagstukken hielden mij bezig en eischten een antwoord van mij, die zich op economisch gebied toch maar een leek kon noemen. Dan hield ik mij zelf voor, dat in elke normaal aangelegde vrouw de drang naar het moederschap | |
[pagina 85]
| |
immers zoo sterk is, dat in 't algemeen gesproken, slechts overwegingen van ernstigen aard haar er toe zullen leiden, van dat moederschap 't zij geheel, 't zij ten deele, afstand te doen. Ontegenzeggelijk, redeneerde ik verder, zou bekendheid omtrent preventief-middelen het aantal ongewenschte geboorten doen verminderen, maar moest dit niet worden toegejuicht, zoowel van een sociaal als van een sociologisch of individueel standpunt bezien? Als er minder ongewenschte individuen ter wereld kwamen, zou immers het ras verbeteren, de sociale welvaart en het menschelijk geluk grooter worden. Zoowel mijn studie over dit onderwerp, als eigen waarneming en nadenken, hebben die overtuiging rotsvast bij mij gevestigd. Reeds toen voelde ik heel sterk wat Nietszche later treffend juist onder woorden zou brengen: niet de uitbreiding van het ras, maar het op hooger peil brengen van de menschheid dient het doel van ons bestaan te zijn.
***
Wel hebben de ervaringen in die dagen van strijd opgedaan, mijn geloof en goed vertrouwen in de menschen bedenkelijk aan het wankelen gebracht. Bij voorbaat wist ik, dat lieden met een bekrompen inzicht, die immers al wat nieuw is uit den booze achten, zich met mijne denkbeelden niet konden vereenigen. Ook was ik er van overtuigd, in hen wier godsdienstig gevoel in botsing moest komen met mijne opvattingen, zoo goed als in degenen die de sociale toestanden in eigen land niet kennen, mijn tegenstanders te moeten zien. Dit deerde mij niet. Zelfs koesterde ik de hoop, door woord en geschrift, enkelen van hen op den duur tot andere gedachte te kunnen brengen. Dat mijn collega's, en onder hen vooral de verloskundigen en gynaecologen die zich door mijn werk in hunne broodwinning bedreigd zagen, met geen ander doel dan mij den arbeid onmogelijk te maken, zelfs voor de gemeenste lastercampagne niet zouden terugdeinzen, had ik echter geen oogenblik verwacht. Hadden zij de doelmatigheid of | |
[pagina 86]
| |
betrouwbaarheid van het middel in twijfel getrokken, waren zij opgekomen tegen de sociale gevolgen van de toepassing, dan had ik mij met het mij ten dienste staande materiaal kunnen verdedigen, dan ware het een eerlijke strijd geweest, gebaseerd op meeningsverschil en ervaring. In dien geest werd later soms een enkele keer in het Geneeskundig Tijdschrift gediscussieerd. Zoo vaak dit geschiedde heb ik mij steeds in het debat gemengd, met het resultaat dat ik vrijwel als overwinnares het strijdperk verliet. In den beginne echter zochten mijn bestrijders hun heil in achterklap, niet in het openbaar doch in 't geniep, gevolg van het feit dat de bewijzen voor hun lasterpraatjes ten eenen male ontbraken. Zoo beschuldigden zij mij van het opwekken van abortus, en op dezelfde wijze werd rondgestrooid dat ik een onzedelijk leven leidde. Hoe gaarne had ik in het openbaar dien laster ontzenuwd! Helaas, men stelde mij er niet toe in de gelegenheid. Wat mij ter oore kwam, kreeg ik nooit langs directen weg te hooren. Gelukte het mij, bij hooge uitzondering, den oorsprong van een lasterpraatje te ontdekken, dan bleek een obstetricus of gynaecoloog zich daaraan te hebben schuldig gemaakt. Nooit schroomde ik den lasteraar, oog in oog, ter verantwoording te roepen. Meestal maakte de man in kwestie zich van het geval af, met de opmerking dat hij voorkoming van bevruchting op één lijn plaatste met vruchtafdrijving, een opvatting waarvan het onlogische door ieder moet worden ingezien die weet, dat het tweede als een strafbaar feit, het eerste als een geoorloofde handeling wordt beschouwd. Daarbij kwam nog, dat de individuen die mij op deze wijze tegenwerkten, van hunne onhoudbare persoonlijke opvatting in deze materie verder nooit iets lieten merken. Naarmate mijn medische praktijk zich uitbreidde en men mij als een geduchte concurrente ging beschouwen, kwamen andere collega's het koor der lasteraars versterken. Niet in staat mij tegen deze duisterlingen te verdedigen, bleef ik rustig mijn weg vervolgen en trachtte steeds, zoo | |
[pagina 87]
| |
eerlijk mogelijk, in het openbaar mijn arbeid te verrichten.
***
Wat al schijnheiligheid heb ik in die dagen leeren kennen! En nu denk ik o.a aan predikanten, die openlijk tegen de voorbehoedmiddelen waarschuwden, doch hunne vrouwen naar mijn spreekuur zonden voor het inwinnen van advies. Ik herinner mij dames, die de middelen welke ik haar had aangeraden, trouw in toepassing brachten, doch zich desondanks geen oogenblik ontzagen, op theevisites en naaikransjes den staf over mij te breken. Medici kwamen mij opzoeken met het doel om te vernemen hoe de door mij aangeprezen middelen moesten worden toegepast, maar terzelfder tijd schaarden zij zich in het openbaar aan de zijde mijner tegenstanders. Met vreugde wil ik echter constateeren, dat tegen de ergerlijke ervaringen die mij uit den aard der zaak niet bespaard konden blijven, ruimschoots opwogen de dankbaarheid van vele vrouwen, de hartelijke vriendschapsbetuigingen van waarlijk hoogstaande lieden. In die dagen was het ook, dat tusschen mij en Carel Victor Gerritsen hechte vriendschapsbanden werden gelegd. Te voren zag ik hem betrekkelijk weinig. Was hij in Londen geweest, dan kwam hij mij de groeten brengen van gemeenschappelijke vrienden, doch overigens kruisten onze wegen elkander slechts bij hooge uitzondering. In den strijd ter voorkoming van ongewenschte geboorten, schaarde hij zich zonder voorbehoud aan mijne zijde. Op ondubbelzinnige wijze gaf hij uiting aan zijn bewondering voor den moed, dien ik aan den dag legde door alleen op te tornen tegen vooroordeel, verdachtmaking en verguizing. Waarlijk, Carel Victor Gerritsen is de eerste en langen tijd de eenige Nederlander geweest met wien ik onomwonden over deze belangrijke kwestie van gedachten kon wisselen, in de overtuiging, dat mijn woorden, mijn opvattingen bij hem weerklank vonden. Wel was ongeveer terzelfder tijd dat ik mijn strijd voerde, hier te lande een | |
[pagina 88]
| |
Neo-Malthusiaansche Bond opgericht, doch evenals de Engelsche zustervereeniging, berustte ook deze organisatie op economischen grondslag. Daarbij kwam dat zij mijns inziens te veel in 't geheim werkte, reden waarom ik aan het streven mijn volle medewerking niet kon schenken. Sympathiek heb ik het werk van den Neo-Malthusiaanschen Bond in ons land nooit kunnen vinden. Aanvankelijk als lid toegetreden, liet ik mij spoedig weder van de lijst der leden schrappen, en nooit heb ik sindsdien neiging gevoeld de gelederen der Neo-Malthusianen te helpen versterken. Men concludeere hieruit niet, dat ik mijn overtuiging omtrent het gebruik van anti-conceptioneele middelen, in alle gevallen waar het gewenscht blijkt bevruchting te voorkomen, ooit heb gewijzigd. Het tegendeel is waar. De ervaringen in mijn later leven opgedaan, werden bewijzen te meer voor de juistheid van mijn opvatting, dat deze middelen, zoo goed als alle hulpbronnen waardoor kwalen van lichamelijken of maatschappelijken aard kunnen worden voorkomen, openlijk door daartoe bevoegden, in casu dus door doctoren moeten worden verstrekt, en dat zij het gebruik er van niet mogen tegen werken. Het verkeerde van den tegenwoordigen toestand wortelt in het feit, dat deze middelen nog maar al te vaak in 't geheim en heel dikwijls ook door onbevoegden worden verstrekt.
***
Thans, aan het einde van mijn leven gekomen, smaak ik de voldoening, dat hooggeplaatste mannen en vrouwen, corypheeën op wetenschappelijk gebied, de noodzakelijkheid van controle op de geboorten inzien en niet alleen uit een economisch, maar evenzeer uit een sociaal medisch en eugenetisch oogpunt, beperking der geboorten aanbevelen. In de laatste jaren, ik had mijn medische praktijk toen reeds geruimen tijd neergelegd, mocht ik tal van buitenlandsche professoren en doctoren ten mijnent zien, die | |
[pagina 89]
| |
inlichtingen kwamen vragen omtrent mijne ervaringen op dit gebied. In het Kerstnummer van The Pictorial Review, verschenen in het jaar 1920, heeft eene Amerikaansche journaliste over dit deel van mijn levenstaak een artikel gepubliceerd. Een stroom brieven uit Noord- en Zuid-Amerkia, zoo goed als uit Canada en Australië, waren er het gevolg van. Zoo groot bleek het aantal, dat ik mij niet in staat achtte op ieder schrijven afzonderlijk te reageeren en ik de bemiddeling der redactie van het Amerikaansche tijdschrift moest inroepen. Ook na het Congres voor Birth-Control, van 11 tot 15 Juli 1922 in Londen gehouden, kwamen verschillende buitenlanders naar Den Haag om, nu ziekte mij had belet de besprekingen in de Engelsche hoofdstad bij te wonen, op die wijze met mij in contact te komen en inlichtingen te krijgen over de zaak, die mij reeds jaren geleden nauw ter harte ging. Mannen als John Maynard Keynes, Havelock Ellis, Edward Carpenter, Harold Cox, Knut Wicksell, Edward Westermarck, H.G. Wells en andere bekende persoonlijkheden, hebben het congres bijgewoond en openlijk verklaard, de hooge waarde te erkennen van het willekeurig moederschap, waar dat gewenscht wordt. De medische sectie van dit Congres, dat door 164 doctoren uit verschillende landen werd bijgewoond, zoo goed als door Lord Dawson, lijfarts van den Koning van Engeland en Sir Arbuthnot Lane, een der eerste chirurgen uit Londen, hebben contraceptive middelen, daar waar gezinsbeperperking gewenscht is, aanbevolen. Daardoor is dit groote vraagstuk actueel geworden in kringen, waar het tot volledige ontwikkeling kan worden gebracht. Laat ik dit hoofdstuk eindigen met er op te wijzen, dat men na al die jaren nog geen beter middel heeft gevonden ter voorkoming van ongewenschte geboorten, dan het door mij steeds voorgeschreven Mensinga-pessarium. |
|