Herinneringen van Dr. Aletta H. Jacobs
(1924)–Aletta H. Jacobs– Auteursrecht onbekend
[pagina 58]
| |
De aankomst. - Nieuwe vrienden. - Studie en ontspanning. - Ik ga naar Nederland terug. - Het medisch congres te Amsterdam. - Gevestigd in de hoofdstad.Te Sappemeer had men mij vreeselijke verhalen opgedischt van Londensche koetsiers, die jonge meisjes naar verkeerde adressen in afgelegen straten brachten. Hoewel die vertelsels weinig indruk op mij maakten, had ik voor alle zekerheid, de plattegrond der Britsche hoofdstad nauwkeurig bestudeerd. Ik wist bij aankomst in Londen vrij goed welken weg ik moest nemen om de woning te bereiken, waar mevrouw Rennefeld kamers voor mij had gehuurd. Intusschen bleek de koetsier, die ik luk raak had uitgepikt, geen booze plannen te mijnen opzichte te koesteren. Hij reed mij langs den kortsten weg naar het opgegeven adres, en nauwelijks was ik daar aangekomen, of mevrouw Rennefeld bracht mij haar welkomstgroet. Zij hielp mij bij het uitpakken, en toen met behulp van hetgeen ik uit Holland had meegebracht, mijn kamers een gezellig, huiselijk aanzien hadden gekregen, moest ik mede naar hare familie, bij wie zij inwoonde. Allerhartelijkst werd ik daar in den huiselijken kring ontvangen. Het verdere gedeelte van den dag moest ik daar doorbrengen. Al dadelijk dien eersten dag had ik het voorrecht bij mijn nieuwe kennissen den wereldberoemden schilder Alma Tadema te ontmoeten. Merkwaardig gauw voelde ik mij in de nieuwe omgeving thuis, en toen ik aan den avond van dien eersten dag mijn kamers weer betrad, had ik het gevoel alsof ik er reeds ik weet niet hoe lang woonde.
*** | |
[pagina 59]
| |
Den volgenden ochtend wachtte mij alweer een prettige verrassing. Ik zat nog aan het ontbijt, toen twee jonge dames haar opwachting kwamen maken. Zij introduceerden zich als medische studenten, kennissen van den heer Gerritsen uit Amersfoort, die hun, door middel van een uitvoerig telegram, verkocht had mij zooveel mogelijk van dienst te willen zijn. En nu kwamen zij maar dadelijk haar hulp aanbieden. Het ijs was spoedig tusschen ons gebroken. Reeds enkele uren later toog ik met mijn nieuwe vriendinnen naar de medische school voor vrouwen in Henriette Street, waar zij mij voorstelden aan vele mannelijke hoogleeraren en aan nog meer vrouwelijke studenten. Van verschillende kanten werd ik al dadelijk bij dit eerste bezoek, uitgenoodigd om de lessen aan de school te komen volgen. Van Henriette Street voerde onze weg naar Dr. Drysdale, de man die hoewel ik in Londen betrekkelijk weinig met hem in aanraking kwam, mijn later leven sterk heeft beïnvloed. Door Dr. Drysdale kreeg ik contact met Annie Besant, die toentertijd in samenwerking met Charles Bradlaugh, zoowel in woord als in geschrift, propaganda maakte voor de vrije gedachte. Ook Bradlaugh en zijn dochters mocht ik ontmoeten. Voor wie omtrent de in die dagen te Londen op den voorgrond tredende persoonlijkheden niet volkomen georiënteerd zijn, diene, dat Charles Bradlaugh (1833-1891) reeds op zeventienjarigen leeftijd zijn strijd aanving tegen het Christendom, met een vlugschrift, getiteld: ‘A few words on the Christian Creed’ (1850). Hij betoonde zich tijdens mijn verblijf te Londen in woord en geschrift, evenals dr. Drysdale, een voorstander van de malthusiaansche theorie. Door deze personen kwam ik weer in aanraking met andere mannen en vrouwen, die door hun propaganda voor het ‘bewust moederschap’ of door hunne theorieën omtrent ‘willekeurige beperking van het kindertal’, het schijnheilige Engeland uit die dagen in opschudding brachten. Nog vóór ik mij zelf voldoende rekenschap van mijn bedoelingen had kunnen geven, en vóór ik eigenlijk wist | |
[pagina 60]
| |
of ik het wenschte en wilde, stond ik te Londen midden in de radicale groepen op wetenschappelijk, politiek en zedelijk gebied, wier harde strijd gericht was tegen conservatisme en schijnheiligheid. Ik bezocht de vergaderingen waar Bradlaugh en zijn kleine schare volgelingen hunne opvattingen omtrent de politiek van het oogenblik ten beste gaven. 's Zondags woonde ik de bijeenkomsten van de toen nog jonge ‘Fabian Society’ bij en ook de arbeidersvergaderingen hadden mijn volle aandacht. Laat ik alweer ter verduidelijking voor sommige mijner lezers in dit verband even zeggen, dat de ‘Fabian Society’, hoewel geheel op socialistisch standpunt staande, geen agitatie onder de arbeiders wenscht. Hare leden behoorden toen en behooren ook nu in hoofdzaak tot de intellectueele middenklasse. Zij gelooven aan de mogelijkheid van een beter inzicht bij de bezittenden. De naam der vereeniging is ontleend aan Fabius Cunctator, een Romeinsch consul, bekend om de verstandige taktiek die hij in den oorlog tegen Hannibal voerde. Zoo waren dus mijn avonden door vergaderingen van velerlei aard in beslag genomen. Als ik die bijeenkomsten bezocht, had ik reeds vele uren van inspannenden arbeid achter mij. Mijne ochtenden bracht ik steeds door in het groote kinderhospitaal in Great Ormondstreet. Daar woonde ik eerst de druk bezochte poliekliniek bij en deed vervolgens met een der geneesheeren de ronde door de zalen. 's Middags begaf ik mij naar een der hospitalen voor vrouwen, 't zij om de theoretische lessen van een bekend hoogleeraar te volgen, dan wel om hetgeen ik theoretisch had geleerd, in de praktijk te zien toepassen. En nu is het wel merkwaardig, dat terwijl de Engelsche vrouwelijke studenten die tot de hospitalen toegelaten wilden worden, vele moeilijkheden te overwinnen hadden, voor mij de deuren terstond opengingen. De zeer enkele vrouwelijke doctoren stonden in die dagen in Engeland op zeer gespannen voet met hunne mannelijke collega's. De vakbond wenschte haar niet als | |
[pagina 61]
| |
leden toe te laten, uit de medische vergaderingen werden zij geweerd. Ik daarentegen mocht niet anders dan welwillendheid ondervinden. Gehuwde medici noodigden mij in hun huiselijken kring; ongehuwden waren, zoo vaak ik met hen in aanraking kwam, de voorkomendheid zelve. De oorzaak van dit verschil in opvatting heb ik eigenlijk nooit volkomen kunnen opsporen. Zeker, men wist dat ik mij in het eigen land zou gaan vestigen en men behoefde dus geen concurrente in mij te zien. Concurrentie was echter evenmin te vreezen van de Amerikaansche vrouwelijke studenten, die in Londen hare studie kwamen voltooien. Toch werden zij alles behalve vriendelijk ontvangen. Misschien had ik die bevoorrechting te danken aan mijn jeugd en aan het feit, dat ik, hoewel nog jong in jaren, met ernst en toewijding mijn taak vervulde.
***
Van al de hospitalen die ik in Londen leerde kennen, boezemde het pas opgerichte kleine ziekenhuis voor vrouwen in de Marylebone Road, mij het meeste belang in. Aan het hoofd daarvan stond de eerste vrouw-doctor in Engeland, Mrs. Garrett Anderson. De vrouwelijke medici die met haar samenwerkten, hun aantal was trouwens gering, hadden zonder onderscheid in het buitenland, meestal te Parijs, gestudeerd en daar ook hare diploma's verworven. Aangezien de jongste onder haar de vier kruisjes achter den rug had, werd ik met mijn vijf en twintig jaar als een baby beschouwd. Met dat al kwam men mij hartelijk en vriendschappelijk tegemoet; en wat mij betreft, ik voelde mij in het kringetje der vrouwelijke collega's volkomen thuis. Vooral Mrs. Garrett Anderson, die zich niet alleen voor de medische wetenschap interesseerde, maar ook voor de sociale toestanden een open oog toonde, had mijn volle sympathie. Ook tot haar zuster Mrs. Millicent Fawcett, in die jaren reeds presidente van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht in Engeland, voelde ik mij in hooge mate aangetrokken. Dank zij mijn relatie | |
[pagina 62]
| |
met deze vrouwen, kreeg ik herhaaldelijk uitnoodigingen voor ‘drawing-room meetings’, waar dan ten behoeve van een veertig- of vijftigtal vrouwen uit de hoogere kringen, lezingen werden gehouden over het nut en de noodzakelijkheid van het kiesrecht voor de vrouw. Mij behoefde men van die noodzakelijkheid niet te overtuigen. Sinds jaren vond ik het vanzelf sprekend, dat de vrouw op politiek gebied dezelfde rechten diende te hebben, welke den man werden toegekend. Toch bezocht ik gaarne die bijeenkomsten, omdat ik er de argumenten leerde kennen, waardoor anderen overtuigd moesten worden. Mijn kennismaking met de eerste strijdsters voor het vrouwenkiesrecht in Engeland, een kennismaking die in vele gevallen tot een hechte, innige vriendschap leidde, dateert uit die dagen. In het Gedenkboek 1894-1919, uitgegeven door de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht, heb ik aan dit deel van mijn verblijf in Engeland een artikel gewijd.
***
Vroeger dan aanvankelijk in mijn bedoeling had gelegen, keerde ik naar Nederland terug. Van 8 to 15 September 1879 werd namelijk te Amsterdam een internationaal congres ter bevordering der geneeskundige wetenschap gehouden, dat vele mij bekende Engelsche hoogleeraren en doctoren wenschten bij te wonen. Op hun aanraden besloot ik ook naar Amsterdam te gaan om dan, na afloop der bijeenkomsten, mijn studie in Londen te hervatten. Daarvan is toen echter niets gekomen. Tijdens den duur van het congres ontving ik zooveel aanvragen van Amsterdamsche families om voortaan bij haar de huispraktijk te willen waarnemen, zoovele moeders verzochten mij het medisch toezicht op hare kinderen uit te oefenen, dat het mij verstandiger leek niet meer naar het buitenland te gaan. Dank zij het congres was mijn naam op aller lippen. Het kwam mij voor, dat ik met die onverwachte en ongezochte reclame mijn voordeel moest doen. En zoo besloot ik mij | |
[pagina 63]
| |
reeds aanstonds als praktiseerend arts in de hoofdstad te vestigen. Hoe dikwijls werd gedurende de congresdagen mijn naam in de dagbladen vermeld! Hoe vaak releveerden de kranten dat het congresbestuur, aan welks hoofd professor Donders stond, bij alle feestelijkheden en elke gebeurtenis van eenige beteekenis toonden, mijn aanwezigheid op prijs te stellen. Laat ik in dit verband citeeren wat het Algemeen Handelsblad van 9 September 1879 onder het opschrift: ‘De doctoren ten Raadhuize’, schreef over de ontvangst, welke den congressisten aan den avond van den eersten dag op het Prinsenhof door het stadsbestuur was bereid: ‘Luider stemme kondigde de huissier de genoodigden aan. Voor het gemeentebestuur, met den burgemeester aan het hoofd, maakten de heeren het gewone compliment. Te negen uur was de raadzaal eivol, maar nog steeds kwamen nieuwe gasten. ‘Een naam werd den volke verkondigd, die de algemeene aandacht trok. “Dr. Aletta Jacobs!”, klonk het, en op de meest bescheiden wijze kwam de eerste Nederlandsche vrouwelijke doctor binnen. De Burgemeester maakte voor haar eene uitzondering. Het bleef niet bij een buiging, maar als hoofd der gemeente begroette hij Mejuffrouw Jacobs in de raadzaal der hoofdstad met betuiging van warme sympathie.’ Nog een andere avond van datzelfde congres staat mij nu, na meer dan veertig jaren, levendig voor den geest. 't Was een feestelijke bijeenkomst, ter eere van de buitenlandsche gasten georganiseerd. Het programma vermeldde o.a. twee tableaux vivants. Bij het eerste levende beeld, dat het heden en het verleden moest voorstellen, zagen wij Lister tegenover Ambroise Paré op het slagveld. Daverend applaus weerklonk door de zaal. Het handgeklap werd ten slotte een ovatie voor den Engelschen geleerde, die in de zaal aanwezig was. Men riep, men juichte zoo van ganscher harte, dat Lister ten slotte op het podium | |
[pagina 64]
| |
verscheen om voor die hulde zijn dank te betuigen. Het tweede beeld, ‘de toekomst’, bleek een copie van Rembrandt's ‘Anatomische Les’ te zijn, met dit verschil echter, dat de mannenfiguren door vrouwen waren vervangen. Het Algemeen Handelsblad van 16 September 1879 schreef daarover: ‘Zij die doceerde, Prof. Tulp, was een bekende doctores. Natuurlijk was zij het niet zelve, maar in kleederdracht, gestalte en gelaat zoodanig geïmiteerd, dat haar naam uit aller mond klonk. En nu was het de beurt van Dr. Aletta Jacobs om de betuigingen van algemeene sympathie te ontvangen.’ Ook de buitenlandsche bladen lieten zich niet onbetuigd. Dr. Petithan, die in een Fransch medisch blad, ‘Le Scalpel’, verslag uitbracht over het congres, schreef over mij: ‘J'ai saisi l'occasion de la 4e conclusion pour rendre hommage à l'étude de la médecine par les femmes, si bien représentées au Congrès par Mlle. Jacobs. J'ai dit que c'était aux femmes médecins qu'il appartenait d'apprendre à leurs soeurs, toutes les lois de l'hygiène et leurs devoirs les plus essentiels trop souvent ignorés. ‘Il nest' pas possible de se figurer la science sous une forme plus charmante que celle de cette jolie juive de 25 ans, suivant les discussions les plus délicates avec un aplomb et un tact parfait, restant femme gracieuse toujours, et me remettant, en signe de reconnaissance, un savant mémoire sur les localisations cérébrales’.Ga naar voetnoot*) | |
[pagina 65]
| |
Laat ik, oude vrouw, dit hoofdstuk besluiten met speciaal mijn lezeressen in vertrouwen te vertellen, dat doctoren uit alle windstreken van Europa mij tijdens het congres en ook daarna, hun hart en hand aanboden. Die huwelijks-aanzoeken hebben, waarom zou ik het verzwijgen, mijn gevoel van eigenwaarde gestreeld. Mijn hart echter bleef volkomen onbewogen. |
|