Ghemeene seyndtbrieven
(1597)–Heyman Jacobs– Auteursrechtvrij
[Folio B4r]
| |
menschen benemen mach. Sulcx datmen leest dat Robrecht Coninck van Cecilien seyde, dat hy meer achten en liever hadde zijn gheleertheydt ende wetenschap, die hy deur het studeren vercreghen hadde, dan die eer ende rijckdommen van zijn Coninckrijck. En dat niet sonder reden, vvant gheleertheydt met deuchden vereenicht is, profytelijck den armen, Eerlijck den rijcken, Ghenoechelijck den ouden, Nootsakelijck den jonghen, Een vertroostinghe den ellendighen, een cieraet den edelen. Sulcx dat die gheleertheydt ende vvetenschap begrijpt in hem alle goet. En hierom seyde Bias den Philosoph, inde plunderinghe van zijn stadt, dat hy niet verlooren en hadde, vvant hy hadde zijn const ende vvetenschap behouden, die hem niemandt had mogen benemen. Hierom soo vermaen ick v beminde discipulen dat ghy vvilt schicken alsulcke schatten te vergaren, die v eyghen mogen ghenoemt vvorden. Dat is gheleertheydt, 'twelck u niemant benemen mach. |
|