| |
| |
| |
Hoofdstuk XII
Zelfs Lovendaal wist op den duur geen houding meer aan te nemen tegen de onmogelijke duikelingen van de Duque del Infantado, het oude, onzeewaardige schip, welhaast een tijdgenoot van Methusalem, dat in al z'n bouten en platen werkte, veel water maakte en mocht worden gerekend onder de meest geteisterde verschijnselen op groot zilt. De reis ging via Martinique naar Trinidad, waar een lading stukgoed ingenomen zou worden voor Europa, waarschijnlijk Londen. De gelegenheid om in functie over te steken naar het vaderland en in Engeland te kunnen afmonsteren, hadden Lovendaal verleid het gezag in de machinekamer van de kreunende vergiet op zich te nemen. Hij had de laatste twee dagen geen kans gezien het in z'n vrije uren aan dek te harden, zat met de derde stuurman in z'n hut te praten over Port Royal.
Ja, daar huisden vroeger zeerovers! Het was toen nog een onherbergzaam oord met een moeilijk bevaarbare inham als haven. Een aardbeving had er in een speelse bui een prachthaven van gemaakt met een diepte voor alle schepen en een ruimte waar zelfs een slagvloot in kon stoeien. Na de aardbeving was er een kwaadaardige koorts uitgebroken en na de koorts was de pest komen kijken hoe de patiënten het maakten.
Ook Kingston had z'n geschiedenis! Dat was geschapen om alle illusies te bederven! Zeker, er waren winkels, kroegen en bordelen. De openbare gebouwen werden er om de vijf jaar geverfd en de burgerlijke stand werd keurig bijgehouden. Er waren straten, pleinen, kerken, kantoren, Zondagsscholen en christenen. Het was er zoals het behoorde te zijn, behalve één ding: alle arbeid werd er bijna uitsluitend door negerinnen verricht. Die ploeterden dag in dag uit, ook op de Zondagen, in de stad, de havens, de fabrieken en op de plantages. Ook zonder de vele drinks was Kingston een stad om draaierig van te worden door de luiheid van de heren der schepping, die op de waranden zoet en zalig in hun hangmat schommelden of de paradijs- | |
| |
vloek voor hen niet gold. Het was nog niet uitgemaakt of de blanken het luieren van de negers hadden afgekeken of dat de negers het van de blanken hadden overgenomen. Feit was, dat op de suikerplantages, in de rumindustrie, bij het bouwen van de huizen en het laden en lossen van de schepen, de zaak gaande werd gehouden door de inheemse vrouwen en door de koelies van over zee. Voor de blanke lijntrekkers was het klimaat nog een verontschuldiging: alleen Portugezen en Italianen zagen kans het werken in de brandende zon een tijdje vol te houden. De negers konden de smoorhitte op de plantages zonder schade doorstaan, maar zij verachtten alle arbeid sinds zij vrije mannen waren! Zij kenden geen slavernij meer, waren verlost van zweep en ketting. Ze gingen fraai uitgedost naar de kerk om de preek te horen, het zondige van hun luiheid te beamen en in staat van berouw hun kroeskoppen te krabbelen en dan in slaap te vallen.
Bevrijding en bescherming van de zwarte medemens, dat klonk prachtig op een afstand, op de vergaderingen in alle beschaafde landen. De geschiedenis der slavernij wekte deernis en afschuw bij elk weldenkend mens, maar in de vrije negers van Kingston zat nog minder schot dan in de Duque del Infantado, die in de branding lag te krawwelen als een zieke zeehond, Fort Sint Louis al uren in zicht bracht en geen streep vorderde. Het leek wel of de oude kraak bang was voor Martinique, niet onder ogen durfde komen van Joséphine, de eerste vrouw van Napoleon, wier standbeeld in haar geboorteplaats, aan de overzijde van de baai, stond.
Lovendaal moest weer denken aan z'n schooljaren, aan de verhalen van meester Droebel, die tweemaal in de week het laatste kwartier van de les op de punt van een bank was gaan zitten om mee uit te varen met Piet Hein, aan het roer te staan op het admiraalschip van Tromp of in stormpas op te rukken in de slag bij Waterloo. Hij, Jantje, had ook het zijne gedaan in Gibraltar, Nova Zembla, Brazilië en Jacatra! Hij had z'n mannetje gestaan in menige zeeslag, geholpen het Spaanse zilver in de wacht te slepen en in de worsteling bij Waterloo geen streep voet gegeven.
| |
| |
Hij had natuurlijk aan de zijde van de Prins van Oranje gestaan, met z'n geweer in een greppel gelegen of op een knol met z'n kling gezwaaid. Wel erg dapper en zonder een moment te deinzen, maar toch niet helemaal eerlijk. Hij had z'n jas omgekeerd en z'n muts verwisseld om de vijand te misleiden, maar in het diepst van z'n hart had hij de overwinning aan de keizer gegund! Dat was een zondige afdwaling geweest. De kerkvaders en koning Willem III hadden van de muur naast het bord bestraffend op hem neergekeken. Vooral het kijken van Calvijn had gewetenswroeging opgewekt en slapeloosheid veroorzaakt.
Met het meeheulen met Napoleon was het niet in de haak geweest, hoewel Funkel er daverend om had gelachen en ook mijnheer Sardou het sympathiseren met de keizer heel begrijpelijk had gevonden. Sardou had in schafttijd een boek uit de kast genomen, een hoofdstuk voorgelezen, met de knechts over Napoleon en een verenigd Europa gesproken, de afloop van de slag bij Waterloo betreurd en z'n verbaasde leerjongen het lezen van Swift, Hume en Diderot aanbevolen.
Napoleon en Joséphine waren nu meer dan namen voor machinist Lovendaal, die z'n ondergeschikten imponeerde door een opsommen van feiten, datums en anecdoten uit de Franse revolutie, terwijl hij met hen naar de wal voer om na de stormachtige reis de vredigheid van Martinique als een weldaad te ondergaan.
De hoofdstad met haar ruime straten en fleurig bepleisterde huizen had een negerbevolking die niet, als in Kingston, uitstak door luiheid, kaffertrots en bijbelkennis. Men liet er het werken niet aan de vrouwen over, bracht er de dagen niet schommelend in een hangmat door. Blank noch zwart lag er melig te luisteren naar het eindeloos gejengel van een speeldoos die: ‘Onward Christian Soldiers!’ deunde. De nijvere inwoners van Martinique schenen beinvloed te zijn door de élégance van de Franse hoofdstad. De negerinnen droegen vrolijk bebloemde japonnen in een snit die paste bij hun lichamen. Ze wisten hoe een strik te leggen in de bonte hoofddoek en spraken hun Frans heel wat zuiverder dan de Britse negerbevolking op Jamaïca
| |
| |
het Engels. Het beschaafde optreden en de olijke dankbaarheid voor een vriendelijk woord frappeerden.
Dat waren dus óók verloste slaven, deze vergenoegde, ijverige aarzeloze zwartjes met hun trouwhartige bereidwilligheid jegens de vreemdeling, de blanke, die verre de meerdere heette, omdat die niet uitgepraat raakte over Balkan- en Marokko-kwesties, de ene spanning na de andere wist te veroorzaken en de wereld voortdurend bedreigde met oorlogen en rampspoed.
De Marokko-affaire had de wereld op een haar na in brand gezet en daarna was het weer mis gegaan in de Balkanlanden, waar de heksenketel nog altijd op overkoken stond en tot een wereldbotsing kon leiden. Alle volkeren die aan de strijd op het schiereiland hadden deelgenomen, hadden geweldige verliezen geleden, maar geen enkel wilde tot rust komen en genoegen nemen met de regelingen door de grote mogendheden genomen om de vrede te bewaren. Vooral in Albanië, Servië en Griekenland was het roerig. De kroon van Albanië had een korte tijd het hoofd van een Duitse prins gesierd, terwijl z'n militaire macht onder bevel had gestaan van Nederlandse officieren. Maar de aangewaaide potentaat was te arm geweest om z'n onderzaten, wier taal hij niet machtig was, met zilverlingen te gaaien en had de kunst niet verstaan om voor roverhoofdman te spelen. Niemand op de Balkan was tevreden met de opgelegde grenswijzigingen en verplichtingen. Het bleef er zieden door de tegenstrijdige belangen van grote en kleine mogendheden....
In Martinique lachende, zonnige mensen, zwartjes die te achterlijk waren om ruzie te maken en conflicten uit te lokken, hun dagen vulden met arbeiden en vrolijk zijn. En in Europa met zijn niet minder nijvere, intelligenter bevolking, een voortdurende zorg om het bestaan, angst voor en agitatie tegen oorlog. Meetings en straatdemonstraties in schier alle steden van betekenis, omdat de nood dwong, telkens weer! Jaurès, de Franse leider van de socialisten, had zich, toen de Balkanoorlog op uitbarsten stond, laten horen op de vergaderingen in Berlijn, terwijl de Duitser Scheidemann het woord voerde op de arbeidersbijeenkom- | |
| |
sten in Parijs. In Amsterdam waren de zalen stampvol geweest, hadden de kopstukken van partij en vakbeweging het woord gevoerd, eveneens gezinspeeld op het uitroepen van de algemene staking om de vrede te redden. Overal beroering, overal verzet van de arbeidersbeweging tegen wapengeweld. Het congres van de Internationale te Bazel, met z'n groot aantal deelnemers uit schier alle landen, was geopend met het luiden van de klokken in de stad, welhaast met een smeekbede ingezet in het belang van de ganse mensheid....
Die gebeurtenis was jubelend beschreven door Hilda, die de krasse besluiten, welke toen werden genomen, warm had onderstreept. Ook zij zag in de algemene staking het enige middel om een ramp te voorkomen, maar zij verheelde niet, dat de strijd om het behoud van de vrede gezien moest worden als een strijd om de volkswil, een kampen tegen de oorlogsgeest. Als het zou gelukken in die worsteling de overwinning te behalen, eerst dan zou het mogelijk zijn oorlogzuchtige regeringen met revolutionnaire middelen tot inbinden te dwingen. Besluiten, hoe groots dan ook, moesten falen als het de arbeiders, straks bij de chauvinistische klinkklank, aan innerlijke pantsering ontbrak.
Neen, Victor Adler had in Bazel geen optimistische klank laten horen. Het betoog van deze arbeidersvertegenwoordiger uit Oostenrijk was voor een groot, te groot deel gericht geweest tegen de machthebbers. Adler had gezegd, dat het misschien reeds te laat was om nog op het gezond verstand van de heersenden te rekenen. Hij had te kennen gegeven, dat betogingen van de arbeiders zouden worden beantwoord met vaderlandlievende tegenbetogingen, hoopte dat de machthebbers zouden terugschrikken van de zwaarste misdaad jegens de mensheid en had zich afgevraagd of de arbeiders dan waarlijk nog schapen waren, die zich zingend naar de slachtbank lieten leiden! Hij had toegegeven, dat de werkende klasse nog dagelijks en in alle landen aan macht, invloed en inzicht won, maar er waarschuwend aan toegevoegd, dat men die macht vooral niet mocht overschatten!
| |
| |
‘Maar overschatten wij ons niet?’ bleef nadeinen in het denken van Lovendaal, die in de schaduw van het vruchten loofhout op Martinique met een half oor luisterde naar het gepraat van z'n makkers, niet kon loskomen van de beklemmende tegenstelling tussen de onrust in Europa en de gemoedelijke levensblijheid van de zwartjes rondom....
In Castries op Sint Lucia, de derde haven die de Duque del Infantado aandeed, bleek de negerbevolking al evenmin geraakt te zijn door de verdwazing die Europa teisterde. Er heerste echter gele koorts en het droeg in de machtige rotsen die uit zee opstaken, de talloze graven van de blanke soldaten, die er in de loop der jaren waren weggeraapt door de gevreesde ziekte. Het was raadzaam aan boord te blijven, liever op een veilige afstand van de kleine haven bijzonderheden omtrent het eiland te vernemen van een bejaarde bootsman, die wonderwel op de hoogte bleek te zijn van de ups en downs der koloniale oorlogen in en om de Caraïbisdhe Zee. Sint Lucia herbergde giftslangen, de gevaarlijkste van de gehele West. Ze waren in oude tijden opzettelijk ingevoerd om de oorspronkelijke bewoners, de Caraïben, uit te roeien. Die methode was, volgens de bootsman, ook toegepast in Noord-Amerika, waar men de Roodhuiden met pokken besmette dekens had geschonken om hen te verdelgen. Tonnen gouds waren er mee gemoeid om het ondier op Sint Lucia te bestrijden en baas te blijven. Moeder Natuur had het eiland rijk gezegend met regen, maar al het water van de hemel kon het bloed niet wegspoelen van de vele Engelsen en Fransen, die in hun onophoudelijke strijd elkander het bezit van Sint Lucia hadden betwist. Geen eiland ter wereld had zich zo duur laten betalen! De overwinnaars sloegen de overwonnenen dood, de gele koorts maakte de overwinnaars af en de Fer de Lance, de giftige slang, ruimde op wat de koorts en de veldslag hadden overgelaten. Het eiland was ten slotte voorgoed aan de koorts, de slangen en de Britten gekomen. De Fransen waren verdwenen, maar hun taal werd er nog gesproken en veel wees nog op hun vroeger gezag over Sint Lucia. Franse namen en opschriften werden er nog veel gevonden, het meest op het kerkhof!
| |
| |
De regen begon bij stromen te vallen. Het eiland verdween in een waas van echt Hollandse triestheid. Een gele modder kleurde de baai, trok schuimstrepen langs de romp van de Duque, waar de luiken werden gesloten en verzekerd.
Lovendaal zocht beschutting op het achterdek, tuurde naar het gore water en het spektakel van vluchtende pony's, die langs de rotsen opklommen naar de negorij, waar zo veel zonen uit Europa het leven hadden gelaten
De pier, de haven, de kruisen en zerken verdwenen, doemden weer op met huizen en de kerk met haar grillige toren in de warende neerslag. Sint Lucia met zijn grauwe rotspunten, slangen, ponny's en victoriezuilen werd griezelig, spookachtig, sinister....
De praatgrage bootsman begon te vertellen van Mexico, van zadels en ijzergaas, van mestiezen en zamboes, morenos en andere kruisingen. Hij beschreef de muskietengolf, had het weer over de Caraïben, de moordhitte, de boekaniers en de schatten van Peru. Hij had een bijgelovige vrees voor de levende lading, de honderden schildpadden, in Kingston aan boord gebracht en bestemd voor de lekker- bekken in Europa. Die dieren brachten ongeluk over schip en bemanning, werden door geen enkel passagiersschip aan boord genomen. Wie schildpadden laadde, stak met een vloek in zee, kon op het ergste rekenen. Bijna geen kapitein die het waagde. Maar de Duque del Infantado was een drijvend wrak en de bemanning onkundig van de uitdaging aan God en duivel!
Op het dek knarste het gewriemel van de schildpadden. De dieren waren met de voorpoten vastgebonden, bij bundels neergekwakt, en werden met zeewater bespoten om er weer wat leven in te krijgen na de martelende reis, Ze lagen gehavend en versmeten in de houten bunnen en krawwelden, krawwelden, deden denken aan het gesprek met de stuurman en de twijfel van Victor Adler....
In versomberde stemming ging Lovendaal naar beneden, gaf z'n bevelen, hielp de oude kraak weer op gang en stapte naar z'n hut om z'n zinnen te verzetten met de berichten van huis, waar Pieter telkens weer voor de vrolijke noot
| |
| |
zorgde en Ferdinand zich, volgens z'n moeder, min of meer tussen hemel en aarde bevond. Die knaap slingerde nog erger dan de Duque del Infantado, maakte schuivers van de theosofische loge naar de debatvergaderingen! Hij sprak op zijn manier al een woordje mee over Karma, reïncarnatie, Devachan en de Zeven Principes van de mens! Hij had het over Kracht en Stof en keek al naar de meisjes ook!
‘Enfin....’
Na het overlijden van Jannie was het, volgens Hilda, met Kroeze een tijdje mis geweest, had de groentenering op wankelen gestaan, de markt en de wijk tevergeefs gewacht op het verschijnen van Freek. Maar Koba had doorgezet, zelf de kar opgenomen, het bedrijf weer op poten gezet met een zakelijkheid om voor te salueren! Ze had met behulp van haar aanstaande in de avonden strooibiljetten rondgebracht, de heropening van de winkel aangekondigd, de schilder bij de pui geroepen en haar vader door berispingen, lijmwoordjes en het kranige voorbeeld weer in het gareel gedwongen. Met het balorige uitzwerven naar kroegen en havenkant werd wel een bestaan vernietigd, maar geen nagedachtenis geëerd. De winkel, hongerend opgebouwd tot een lonend bedrijfje, de klantenwijk, stap voor stap veroverd door een nimmer verzakende ijver en eerlijkheid, de waardering van vrienden en vreemden en de kameraadschap der duizenden gelijkgezinden, wier wekroep ook haar vaders evangelie was en wier groeien in houding en aantal ook zijn trots uitmaakte, dat alles kon en mocht niet verloren gaan in de uren van tegenslag en verdriet.
Een kerel die alles had geofferd om van onderworpen eenlingen een strijdende groep te maken, had niet alleen jegens zijn dochter maar vooral jegens z'n kameraden verplichtingen, kon het verleden niet afschudden, was te verstaan gegeven door Koba en had weerklank gevonden bij Kroeze, die weer als vroeger met de kar op stap ging, met z'n aardappelen z'n beginselen sleet in de volksbuurtjes van hartje Rotterdam, waar Spiekman pionierswerk verrichtte, z'n
| |
| |
robber uitvocht tegen Van Ravesteyn en de aartsreactionnaire Zimmerman.
Ook Brautigam had de syndicalistische beweging de rug toegekeerd, bij de grote zeeliedenstaking, waarvan het land had gedaverd, de zijde van het N.V.V. gekozen en door z'n wijs beleid naam gemaakt, de rechtspositie van de zeeman verbeterd en de grondslagen gelegd voor een gezonde vakbeweging in het havenbedrijf.
De stakingen waren de laatste jaren niet van de lucht geweest. In alle brieven van Hilda en anderen was er van gerept, soms in mineur, soms met de juichtoon om het behaalde succes of de betoonde solidariteit. Vooral het prachtige blijk van kameraadschap, betoond bij de staking en uitsluiting van de sigarenmakers, had een onvergetelijke indruk gemaakt, het bewijs geleverd, dat de ontplooiing van de moderne vakbeweging en de offervaardigheid van haar leden wonderen konden verrichten, de victorie zeker stelden na een worsteling van twintig weken! Twintig weken waarin de almachtige patroonsverenigingen moesten ervaren, dat zij bij de aanval op het schamel bestaantje van de sigarenmakers te doen kregen met alle arbeiders georganiseerd in het N.V.V., dat voor het eerst in z'n geschiedenis een verplichte stakingsbijdrage aan zijn leden oplegde en de aanval schitterend wist af te slaan, ondanks de karakterloze rol van de katholieke arbeidersorganisaties. Belangrijke voordelen waren veroverd en het vertrouwen op de kracht van het Verbond en de kameraadschap merkelijk toegenomen....
‘En of!’ smonselde Lovendaal, nagenietend, moest weer denken aan z'n spontane vrouw en haar wederwaardigheden met de jongens, met de zwerflustige Pieter, die al meermalen slippertjes had gemaakt in een spoorwegwagon of met de Zaanse boot, en met Ferdinand, die van de esoterische kring overging naar de vrijgeesten en van de vrijgeesten op een bankje in het Vondelpark! Het wekte herinneringen aan eigen jeugd en de botsingen thuis. In die dagen waren er nog legio gelovige ouders, die, in het conflict met hun andersdenkende kinderen, die kinderen wegdeden uit hun hart, ze gingen haten met alle kracht
| |
| |
van de haat waartoe fanatisme in staat stelde. Het bezoeken van vergaderingen, het lezen van rode kranten en de geschriften der libertijnen en het vormen van een eigen mening werd nog aan vele jongeren ontzegd. Ferdinand en Piet konden straks alle wegen uit. Als bleek, dat het mirakelen van de mahatma's geen houvast bood, konden ze zich gaan verdiepen in weer andere bovennatuurlijke eigenschappen van de mystiek of beide benen stevig op aarde planten en bevrediging zoeken in het verwerkelijken van aardse idealen. Niets stond hun in de weg eigen paden te bewandelen in hun zoeken naar innerlijke vrede en aards geluk. De baan lag vrij van Doevendans tot Hoving, van Horreüs de Haas tot de Tibetaanse wonderdoeners en van de wonderdoeners tot de planmatigheid van het socialisme. En wat die verliefdheid van Ferdinand betrof: elke welgeschapen jonge man droeg, de een wat vroeger, de ander wat later, het beeld van een droomprinses in z'n hart. Het zou met de kalverliefde van Ferdinand zo'n vaart nog niet lopen, ook Hilda amuseerde zich om het geval, maar als het bij de jongens nog eens tot een trouwen kwam, dan geen kudde-sacrament! Geen vijftig paren op een voor de middag! Een toonbare huwelijksvoltrekking door een dichter of een componist of door iemand, die zelf nog in de liefde geloofde! Geen aangeklede stokvis en het afraffelen van formulieren, maar een bezielende redenaar, een warmhartige kerel met een lach als een lentezon!
Weer in goed humeur kroop machinist Lovendaal in z'n kooi en was nog in de beste stemming bij het passeren van Sint Vincent, dat niet werd aangedaan, even uit zee opdook als een oude juffrouw die geschrokken deinsde voor de lekke slingerbak met de mooie naam, op weg naar Granada, waar de bevolking bij aankomst op de pier stond te schreeuwen, de dolste capriolen vertoonde en alle opvarenden, van de kapitein tot het koksmaatje, met pappie aansprak.
In Granada lachte en buitelde alles, de mensen, de huizen, de hele omgeving. Zelfs het misfortuin maakte de indruk te schateren. Er was een fraai postkantoor en het gebeurde meermalen, dat de brieven de geadresseerden bereikten.
| |
| |
Lovendaal behoorde tot de boffers. Het uitreiken van de brieven geschiedde met plecht en eerbied. Maar verder kende men in het stadje geen ernst: ook achter de begrafenissen werd gedanst en gelachen! De nabestaanden dromden rond de glazen lijkkoets, de mannen in het zwart, de vrouwen in het wit, dansten en zongen, lieten de linten van de grafkransen gezellig zwieren en vonden de ontmoeting met een andere lijkstoet het toppunt van begrafenisgenoegens!
Het aantal drankgelegenheden in Granada wekte de verbazing, zelfs van Lovendaal, die als witwerkersmaatje heel wat kroegen gepasseerd was of bezocht had bij z'n Maandagse ziggezaggetjes met mijnheer Krabbedregger. Ook in Granada droegen de herbergen namen, evenals in Amsterdam en elders in het vaderland, maar de uithangborden noodden of verlokten niet. Ze commandeerden in het Engels kort en bondig: ‘Kom hier! Stop!’ of: ‘Neem er nog eentje!’
Met dat al was er niets gekomen van het voorgenomen bezoek aan de Grand Etang Lake, het befaamde kratermeer, dat door de inboorlingen de Moeder van alle hemelwater werd genoemd. Ook een grondiger doornemen van de post uit Holland kwam pas op de korte oversteek naar Trinidad aan de beurt. Uit de berichten bleek, dat het gezag zo spoedig mogelijk moest afmonsteren om thuis wat meer leiding te geven aan de oudste zoon, die de lastige leeftijd had bereikt, door driften en problemen werd bestormd, moeilijkheden had en door onrust bezeten leek. Een man, die z'n brood in den vreemde of op het water moest verdienen, zo nu en dan even in een Europese haven verzeilde en dan naar huis wipte om te zeggen dat hij weer wegging, had niet alleen voor z'n eega bezwaren. De jongens werden groter en sloegen de vlegeljaren niet over. Een vrije opvoeding was, zo op papier, heel aardig, maar in de practijk niet altijd te handhaven. Het dwarskrabben, zoeken en piekeren, aanvaarden en weer verwerpen bij Ferdinand was wel niet alarmerend, maar het was voor haar, Hilda, toch niet doenlijk om vader en moeder tegelijk te zijn. Zij zag geen kans vragen zo oud als
| |
| |
de mensheid en zo mysterieus als het leven te beantwoorden, kon niet altijd op tegen de warse buien van Ferdinand. De vader moest zich op de reis naar huis maar vast voorbereiden op z'n taak als opvoeder, die, nu de lichamelijke verzorging van de jongens haar beslag begon te krijgen, het bijbrengen van discipline en maatschappelijk inzicht over moest nemen en alle verdere reisplannen maar uit het hoofd moest stellen. Werk was nu aan de wal wel te vinden, maar het zou niet meevallen om de gestrenge te spelen en ongetwijfeld teleurstellingen brengen. Het wachten was op leiding. Maar er was bij alle moeilijkheden toch reden om met trots en vreugde aan wal te stappen, al stond er dan geen muziekcorps of rode zangvereniging op de kade om de verloren zoon weer in ontvangst te nemen. Partij en vakbeweging gedijden in de beste eendracht, hadden hun koers bepaald, een vaste koers, waaraan het klein geknabbel van de tegenstanders weinig nadeel kon berekenen. De kameraadschap had zich verstevigd en uitgebreid tot over de grenzen, steun verleend aan de kiesrechtstakingen in België. De kinderen van de stakers waren voor een deel ondergebracht geweest in Holland. Het was een inkwartiering van korte duur: Jefke Lievens was al lang weer terug bij z'n ouders in Antwerpen, maar de echo van z'n Vlaams geklap waarde nog altijd rond in de woning van z'n tante Hilda, die door Jefke niet zo licht zou worden vergeten. De intocht van de Belgische kinderen in de hoofdstad was een feest geweest, had menige Amsterdamse moeder doen schreien van ontroering. Die prachtige dagen van verheffende, daadwerkelijke verbroedering gaven hoop voor de toekomst, boden houvast in het heden, waarin wel over oorlog werd gepraat, maar niemand de geruchten ernstig nam en aan de mogelijkheid geloofde....
Geamuseerd nam Lovendaal de afstraffer die hem door z'n vrouw werd toegediend, naar aanleiding van z'n minachtend geschrijf over Talma, de minister-dominee, wiens sociale streven op een fiasco was uitgelopen en wiens halsstarrige coalitiegenoten eveneens door de verkiezingen waren weggevaagd. Maar Talma verdiende geen hoon, eer
| |
| |
deernis! Hij had z'n verplichting jegens de kerkelijke arbeiders heel ernstig opgevat, als eerlijk, sociaal voelend mens te kampen gekregen met de onoverkomelijke moeilijkheden, die een ieder wachtte, die onder een christelijke meerderheid sociale wetten tot stand wilde brengen. Het was Talma bij het pleiten voor de verbeteringen die hij beoogde, aan te zien geweest, dat de noodtoestand onder de arbeiders hem sterk ontroerde. Jammer, dat z'n kapitalistische coalitiegenoten daar zo weinig last van hadden! Talma had zich vergist, toen hij meende, dat hij bij z'n streven naar sociale gerechtigheid mocht rekenen op de bijval en steun van de mannen broeders. Het was anders uitgekomen, het zwoegen van Talma had niets opgeleverd dan een verknoeid wetje, dat zelfs door de christelijke arbeiders met een koude schouder was begroet. Maar in het woord van hun leider had een grootmenselijke ziel geklonken, de wanhoopskreet van een man die tevergeefs poogde, oog en hart der rechtse meer0derheid te openen voor de noden des volks en recht te doen om Christus' wil!
Zo, betoogde Hilda, moest Talma gezien en gewaardeerd worden bij alle vreugde om het succes in eigen rijen! Nooit had het rode schip de wind zo in de zeilen, de frisse bries van geestdrift en toewijding. Het erbarmelijk gescharrel van de christelijke meerderheid met de belangen der arbeiders begon vrucht, rijke vrucht te dragen. Als de voortekenen niet bedrogen, volgde er bij de eerstkomende gelegenheid nog een fikse oorvijg aan het regeerstelsel van een klasse die enerzijds de millioenen wegsmeet aan bewapening en zich anderzijds verrijkte door de belastingen op de eerste levensbehoeften almaar op te schroeven. Nooit gloeide haat tegen zo'n bestel zo heet en nimmer rees de roep om algemeen kiesrecht zo fel, zo revolutionnair. Het was spijtig, dat Funkel het niet meer had mogen beleven! Hij zou zich weer, als in de spannende dagen van het verleden, op de vooravond van de revolutie hebben gewaand....
Gedurende het laden in Trinidad was er in de machinekamer en op de vuurplaat werk aan de winkel geweest om
| |
| |
de afgetobde Duque weer wat op te lappen en op toeren te krijgen.
Met lekke vlampijpen en een rammelende kar was het schip binnengevallen, had een nood-reparatie ondergaan en kreunend van ouderdomszwakte de overtocht aangevangen, een overtocht die verre van gladjes inzette, Lovendaal noopte om van uur tot uur te dokteren aan alles wat warmliep, vastraakte of afknapte. Ontzaglijke bonken water beliepen het schip, dat sidderend doorboog, bijwijlen beangstigende schuivers maakte en, wars van het gemartel, op z'n zij ging liggen, telkens als de orkaan met woedend geweld z'n aanval hervatte. Eerst bij de tweede helft van de reis knapte het weer wat op, begon de lastig liggende Duque zich behoorlijker te gedragen. Het was weer mogelijk aan dek te komen om de negge te peilen, van een pijpje te genieten of een praatje te maken op de brug, bij het naderen van de Engelse kust.
Schepen doemden op, passeerden om weer in nevel of verte te verdwijnen, schoeners, stoomschepen, smakken en loodskotters in vol tuig. Een kustvaarder kwam in zicht, voer op korte afstand voorbij. In de achtermast de kleuren van Nederland, met z'n wassende koopvaardijvloot en faam op alle zeeën. Nederland met z'n vissers en z'n ploegers, met z'n kompels in de mijnen en z'n duizend, duizend makkers in fabrieken en havens, op kantoren, velden en werven! Het land, dat waarlijk een thuis beloofde te worden voor alle werkers, de geboortegrond, waar Hilda en de jongens popelend zaten te wachten op de moegezworven vader, die lijflang over de verschansing hing en juichende met z'n pet zwaaide.
Op de kustvaarder gingen armen en mutsen omhoog! Iemand schreeuwde door een roeper een groet, die wegsloeg in de wind.
De afstand tussen de beide schepen werd al groter. De mensen aan boord van de kleine koopvaarder werden stippen, zonken weg met het schip, dat nog vaag kleur bekende: rood, wit en blauw....
De her-ontmoeting met het mistige Londen was kil en kort, werd besloten met het doorkruisen van een armoe- | |
| |
wijk in de wereldstad. Kinderen in lompen slierden vuil en hongerig aan de rokken van verslonsde moeders, die de dompige winkeltjes uitsloften met groente, brood of drank. De straten waren bezaaid met papier, vis-afval en huisvuil. De stank van de krotten en de goten was schier ondragelijk. Honden renden en rolden grommend of jankend door de baaierd. Straat in, straat uit, een razernij van afval, geuren en spektakel. Dronkaards schuifelden tastend langs de gevels, zochten houvast aan de haveloze puien van winkels en portalen....
Ja, Nelson stond nog op z'n zuil in het hart van mighty Londen. Er werden in de hoofdstraten paleizen in marmer en kristal opgetrokken. Het wemelde er van standbeelden van beroemde mannen in brons of steen, helden, geleerden en staatslieden, die hoog en statig uitkeken op pleinen, parken of de Theems, zich verre hielden van Whitechapel en de nog beruchter buurten van 's werelds grootste koopstad, met haar diamanten in de Tower en verstakkerde proleetjes in de goot, aan moeders rok.
Vrouwen met loshangende haren en afgezakte lompen strompelden voort van kroeg naar kroeg, omgeven door een sarrende, liederlijk scheldende straatjeugd, die op de slierende rokken van de beschonkenen trapte en joelend danste als het slachtoffer neersloeg op de bestrating. Er volgden vloeken en getier, het uitschreeuwen van ellende en ontaarding. De dronken vrouwen werden handgemeen, rukten elkander de vodden van het lijf, terwijl jong Engeland danste!
Naaktgevochten zwierden de toegetakelden weer voort, verdwenen in portaal of kroeg. Kinderen van vijf, zes jaar zaten tierloos bij de ingang van een proeflokaal, wachtten koud en bleek op de stoepen, hielden de pasgeborenen zoet in een vergane omslagdoek of saamgeknoopte koffiebaal. Ze keken op, telkens als de kroegdeur openzwaaide, smakten gulzend van het staartje bier, waar de moeder, in een bevlieging van ouderliefde, mee naar buiten kwam.
Het tafereel wekte deernis, haat en afkeer. Lovendaal zag in z'n verbeelden weer de gemoedelijke levensblijheid van de inboorlingen in de West. De waan vrijgeborenen
| |
| |
te zijn en uit te steken boven de slaven op het Continent en in de koloniën, dat was de ironie van het lot en de pathos van de Engelse arbeiders.
Ook in merry old England was men niet bij machte het volk een menswaardig bestaan te verzekeren, zolang de voortbrengingsmiddelen zich bevonden in de greep van een decadente aristocratie. In Londen, Parijs, Rome, New York, Brussel en Amsterdam, overal hoofdstraten met steegvertakkingen. In de hoofdstraten een beurs, een bank, een kathedraal, een schouwburg, élite-hotel en standbeelden. In de zijstraten een loopkroeg, een lommerd, een logement, een politiebureau en een reddingspost van het Leger des Heils.
In alle grote steden dezelfde glorie en misère, maar ook de steeds machtiger ontplooiing van de organisaties der verworpenen, die met toenemende geestdrift en groter wordende drommen hun erfdeel opeisten, met bezieling streefden naar het verwerven en bewoonbaar maken van een geschonden wereld....
Lovendaal verhaastte de pas, zocht in de wirwar van straten en stegen naar het scheepvaartkantoor, waar hij zich had te melden en nog twee Hollanders trof, beiden Rotterdammers, die eveneens hadden afgemonsterd en op weg waren naar huis, naar moeder de vrouw.
Na de kennismaking bleek, dat ze doorgewinterde knapen waren, jongens, die hun sporen hadden verdiend in de arbeidersbeweging, welke stof leverde voor het gesprek op de wandeling naar Liverpoolstreetstation, de treinverbinding naar Harwich. Ze hadden de zeeliedenstaking in 1911 meegemaakt, geleerd, welke wegen bewandeld dienden te worden en een rotsvast vertrouwen in de toekomst. Met rasse schreden gingen de arbeiders een betere wereld tegemoet en niets zou meer bij machte zijn die opmars te stuiten. Er was vele moeilijke jaren gezwoegd en gebouwd aan de geweldige eenheid der Internationale, de eenheid der velen in alle delen van de aarde, waar het: ‘Proletariërs aller landen!’ niet werd misverstaan. Dat zou blijken als het uur mocht komen, het uur van de grote dreiging, waar sommigen zich ten onrechte zorg om maakten. De poging
| |
| |
van diplomaten en sabelslepers om door een bloedige samenzwering de arbeiders terug te werpen, zou falen, beantwoord worden door een kruisen van de armen en het zingen van het rode lied der ontwaakten, die geen grenzen en nationaliteit meer kenden, hun ideaal inniger beleefden en hoger stelden dan de vaderlandsliefde en de verwantschap aan de geboortegrond. Na de lange worsteling, waarin duizenden en duizenden honger, cel en dood hadden getrotseerd, lag een blijder wereld open voor haar onterfde kinderen....
In de ziedende city begon plots een run op de nieuwsventers, werden hun de kranten uit de handen gerukt bij het schor verkondigen van een moordbericht, ergens uit de Balkan, dat verloren ging in het geraas van het verkeer, als een naklank voortdreef en werd teruggegeven: ‘Moord!.... Franz Ferdinand.... Serajewo!!’
|
|