| |
| |
| |
Hoofdstuk XIII.
Oyler zette z'n voet in de lende van den slapenden sergeant: ‘Stevens!’
‘Ah... Sodeflikker!’ gromde Stevens verward en rees. ‘Oh, pardon, sir!’
‘Bataljonsbevel!.. Naar voren en uitvorsen of de vijand z'n positie naar achteren verschoven heeft... Het blijft onbegrijpelijk stil.’
‘Vier man, sir?’
‘Eh... nee... De ganse compagnie!’
‘Dat's toch te dol!!’
‘Het wordt bevolen... Wek de mensen!’
‘Yes, sir!’
‘We zullen zoveel mogelijk de bosrand houden.... Geen gerucht... En als het mis gaat...’
‘En als het mis gaat?’
‘Ja, dan... Jezuskristus, wat wil je, Stevens?!’
‘Gelooft u dat er wat van terecht komt?’
‘God geeft het!’ Oyler sneed, nerveus wenkend, verder vragen af en strompelde terug naar de binnenplaats van de vernielde fabriek.
Stevens stapte porrend over de slapende manschappen. ‘Opslingere!.. Opslingere!!’
Jim opende z'n ogen, rees slaapdronken uit de natte deken, keek verdwaasd naar Pad, die z'n bepakking al geschikt had en aanmoedigend
| |
| |
knikte. ‘Jawel, jongeheer, het is bekant avond. Opslingere!’
‘Oeoeh... wah?!’
‘Zegt u dat wel!’ grapte Pad. ‘Het praatje gaat dat er vrede in 't zicht is.’
‘Nou, waarom late ze me dan niet maffe? 't Is welletjes geweest... Twee dage tippele in de regen en haast geen vrete...’
‘Er valt geen schot meer... Dat's het einde.’
‘Wie zegt dat?!’
‘De legerleiding... Overend! We zijn opgecommandeerd voor de paradepas in Berlijn.’
De manschappen hadden inmiddels hun rusting omgesmeten, drukten de helmen krachtig over het hoofd, trokken de stormriem strakker aan of stonden, leunend op het geweer, te geeuwen en te foeteren.
Even een wenk van den luitenant en Stevens beklom het puin van de beschoten ommuring.
‘Hier opaan, jonges!!’
Steunzoekend op en aan de muurbrokken volgde de compagnie, sectie na sectie, door de bressen en sloop schier woordloos voort onder een sijpelende hemel.
‘Wat's de bedoeling?’ fluisterde Sterling. ‘Die stilte. Mijn god!’
‘St! St!’ siste Stevens en versnelde de pas om bij de spits van z'n sectie te komen.
‘Zou 't werkelijk vrede zijn?’ probeerde Jim. ‘Alles over en voorbij?’
| |
| |
‘Stront!’ snauwde Pad. ‘Wat we nou gaan flikke is krankzinnigewerk, zelfmoord...’
‘Koppe houe...’ waarschuwden de anderen, het schurend gejengel van hun schommelende wapentuig dempend tegen jas en kilt.
‘Het weer begint op te klare.’
‘Ja... verdomd! Ook dat nog... Daar de versperring van de Moffe. En minstens een halve kilometer vlak terrein... Jezus, wat een waanzin!’
‘Zijn dat de loopgraven van de vijand, Paddy?.. Ginder...’
‘St!.. St!’
‘Ach... steek de emmer met je st!.. st! De Moffe zijn toch niet blind. Ze zitte er of ze zitte er niet... Ame!’
‘Ja net... Bid maar vast!’
Bevend van spanning sloop de colonne, met het geweer in de aanslag naar de draadversperring, die, onregelmatig uitspringend, tot aan de bosrand liep. De vijand gaf geen teeken van leven!
‘Afschuwelijk,’ steunde Nobby, ‘of ie zo je graf in wandelt.’
‘Hm,’ antwoordde Pad en hield in om te luisteren naar het lispelend gesprek tussen den luitenant en Stevens, die adviseerde om terug te keren. ‘Als het losbarst zijn we verloren, sir... Zo'n opdracht is misdadig.’
‘Bataljonsbevel, sergeant.’
‘Yes, sir...’
‘We zullen meer naar rechts gaan en proberen om, hoe dan ook, dekking te vinden....
| |
| |
Maar terug trekken... Nee, dat kan niet... Ik mag niet handelen tegen de instructies.’ Oyler lichtte z'n helm betastte in vertwijfeling z'n klamme schedel. ‘Ik vertrouw het niet... Ik voel... ik weet dat we de fuik ingaan...’ Hij hinkte weer voort om z'n bevelen door te geven en liet naar rechts zwenken om dekking te zoeken in het lagergelegen akkermaalshout.
‘Het loopt me langs me dije, die verlatenheid,’ huiverde Billings. ‘'k Wou dat ze maar schote.’
‘Je ben hartstikke belazerd!’
‘Een misselijke geschiedenis voor heel de kudde, voorspelde Ken en legde z'n vinger aan de trekker van z'n geweer. ‘Schiete... Al was het maar effe zo losknalle in de ruimte om te wete waar we an toe zijn.’
Recht-vooruit schonkten de geschonden bomen schreielijk triest in het vergrauwde rood van de moede dag... Nergens beweging, of geluid.
De colonne slingerde, instinctmatig de pas versnellend, over het open veld, dat aan drie kanten werd ingesloten door het uitlopend prikkeldraad...
‘Tak!.. Tak!.. Tak!.. Tak!’ plots blaften de machinegeweren aan de linkerflank... ‘Taktaktaktaktaktak!’ rechts en van achteren! ‘Taktaktaktaktaktak!’ Een hels geratel barstte los als het geweld van de honderde klinkhamers op een scheepswerf. Links.. rechts.. achter en aan de spits vielen de manschappen. De compagnie, van drie kanten beschoten, weifelde een moment en
| |
| |
rende dan voort, in de richting van het woud, achtervolgd door de Dood... die z'n keus deed!
‘Hier!.. Hier!! Gauw!’ schreeuwde Paddy, trok Jim in een greppel van een kabelput en wenkte Vannykerk, die voorbij stoof, zich liet vallen en weer terug kroop, gevolgd door Ken, die op één hand vooruit schoof en onophoudelijk naar z'n borst greep.
‘Hebbe!’ riep Pad, greep den getroffene bij z'n tuniek en rolde 'm de greppel in.
‘Oeah!’ kreunde Ken, de stromende modder afdammend met z'n stuipende lichaam. Kruipend sleepte Pad den reutelende naar de kabelput, verscheurde het doorweekte hemd, dat opbolde onder het gutsende bloed en legde het slap-over-hangende hoofd tegen de betonnen schoeiïng.
‘Is er geweest.’ Hij liet de arm van den dode vallen: ‘Poor old Ken,’ gleed in de put, waar Jim en Vannykerk tot aan hun middel in het water stonden, trok het lijk de nauwe toegang in en doorzocht zakken en ransel.
‘Dat's geen werk!’ protesteerde Jim. ‘'t Is toch een kameraad..’
‘Poor old Ken,’ ignoreerde Pad, borg verband, brieven en noodrantsoen in z'n kiltschort en streelde den doode over z'n sluike haar. ‘Beste, brave jonge.’
Jim naderde den dode, wilde eveneens het hoofd aanraken, maar deinsde terug. ‘Ken!... Dag Ken!’ snikte ie kinderlijk en keek verwijtend naar Pad, die aan het identiteitsplaatje morrelde.
| |
| |
‘De Moffe!! Paddy!.. Pad!...’ klappertandde Vannykerk, die, tevergeefs steun zocht aan de glibberige ronding van de put en poogde zich staande te houden aan de voeten van den gesneuvelde. ‘De Moffe!.. Daar!.. Daar..’
‘Niks te koop!’ verzekerde Pad rustig en tuurde naar de Duitse loopgraven, waar de helmen bewogen boven de borstweringen. ‘Ze wille alleen maar wete of 't goed raak is geweest.’
‘En de gewonde?!’
‘A la guerre, comme à la guerre, zeit de Fransman.’
‘Daar ligge nog mense van ons!... Vlak bij!’ wees Jim. ‘Kan je zien wie het zijn?’
‘Nee, het gras is te hoog en m'n verstand groter dan m'n nieuwsgierigheid. We kunne niks doen als wachte tot het goed donker is en intusse bidde om een buik met pootjes... Net als bij de krokodille.’
‘Hoe komme we er weer uit met Ken in de doorgang?’ tobde Jim.
‘Dat's van later zorg,’ zei Pad, die de tabak van z'n doorweekte sigaretten verzamelde in z'n drijvende helm. ‘Voorlopig houdt ie de modder tege en belet het inkijke.’
‘Pijn,’ klaagde Rens, z'n hoofd tegen de wand schurend. ‘Pijn... Pijn.’
‘Ook geraakt?! Waar?’ onderzocht Pad, draaide het hoofd van Rens naar het licht en betastte nek en schedel. ‘Niks gevoeld en niks gezien... Drie dage strafexercitie!... 'k Ben
| |
| |
m'n compas pisser, jongens! We zijn nog niet waar we weze wille.’
‘Motte we hier zo tot vannacht blijve staan?!’ huiverde Jim. ‘Kan dat niet anders nou ze niet meer schiete?’
‘Welja!’ spotte Pad. ‘'k Zal je zo je slaapkamer wijze... Centrale verwarming, stromend water en telefoon... Dank god nou op je blote mergpijpies dat je niet ligt net als de andere en ie je nog pote gelate heeft om er mee in de bagger te staan... Over een uur wage we 't er op en gaan van wiek... Als het stil blijft tenminste.’
Jim zweeg, luisterde naar het rusteloos getik-ketak van Pads polshorloge, telde de seconden telkens tot zestig en poogde de verstreken minuten te verzamelen: Vijf... zeven... Nee... zes! Kristus, wat een eeuwigheid! En als ze weer ginge schiete... Granate... Herejezus!
Vannykerk begon weer te jammeren, schoof, telkens als z'n voeten weggleden, z'n rug op tegen de vettige wand. ‘Pijn... pijn...’
‘Je ben niet geraakt, verdomme!’ vloekte Pad. ‘De schrik zit in je hoofd.., Dach ie dat ik het hier zo hemels vind?!’
‘Paddy...’
‘Ja, Jim!’
‘Als ze nou beginne met geschut?!’
‘Lul niet an me hersens!’
‘Ja, maar als ze nou tòch beginne?’
Pad antwoordde niet en doffe stilte viel in de
| |
| |
benauwende ruimte van de vollopende put. Jim rilde, werd misselijk bij de gedachte aan de dood, die verkillend oprees met het stijgende water. Pad deed z'n horloge af, stak de polsriem door de haak van z'n tuniekkraag. ‘Eer het water zo hoog komt zijn we geblaze, of...’
‘Wie zou er nog over zijn van de compagnie?’ zei Jim, afleidend. ‘De voorste zijn het beste af geweest, die hebbe zich weten te bergen.’
Zijn misschien al terug en afgelost...’ zei Pad.
‘Terug en afgelost!’ koortste door het brein van Jim. ‘Afgelost, zullie... Terwijl wij hier.. Vuurpijle!.. Lieve God!’ smeekte ie, z'n handen vouwend. ‘Lieve god, laat ze ophoue...’
‘Vuurpijle!’ schamperde Pad. ‘Schei maar uit met je gefemel over Onze Lieve Heer... Die heeft het veel te druk.. Duizend kilometer front waar ie elke seconde wordt aangeroepe... Dat's zelfs voor godszoon niet meer om bij te houe... We zálle 't maar op eige houtje probere en zorge dat we van wiek komme.’ Hij plaatste de kolf van z'n geweer tussen het kruis van Ken en wrikte om het lijk vooruit te schuiven. ‘Spuit bij!.. Rens.. Jim..’
‘Kan niet!’ hijgde Rens, die z'n geweer verloren had en poogde om den dode bij de benen op te drukken. ‘Het tikt zo in me hoofd, Paddy.. Hier!’
‘Maar net doen of ie niet thuis ben!’ advi- | |
| |
seerde Pad. ‘Opschuive gaat niet... Dan maar naar binne hale...’ Hij duwde het geweer van Jim terug en trok aan de uitstekende voeten. ‘Hale... en in ene ruk!’
‘Ken hier in?’ gruwde Jim, schuw terugwijkend.
‘Als ie nog effe wacht zijn we verzope!’ beet Pad, drukte Rens een voet in de handen en zette zich, meerukkend, schoor tegen de wand. ‘Mooi!. Laat maar glije... Dubbel houe als 't kan... Dat geeft een betere opstap om uit te klimme.’ Met de borst op de benen werd het lijk onder water geduwd, door Pad tegen de wand getrapt en krom gehouden. ‘Er uit, Jim! Zo plat als een bidprent. In de grep blijven en geen vin verroere.’
Jim zette z'n voet op den dode, weifelde afkerig. ‘Vooruit, godverdomme!’ ketterde Pad, greep Jim driftig bij de koppelriem en drukte 'm door het gat. ‘Je spuit, kaffer!’ Hij plonsde door het water, zocht met z'n voet naar het gezonken geweer en viste het op aan de punt van z'n bajonet. ‘Hier.. en terug naar de bewaarschool!’
Jim schoof, decimeter na decimeter vorderend, door de greppel, schouwde met de mokerende angst in z'n strot naar het sperdraad, dat als een ijle warreling scheen te dansen in het licht van de zinkende vuurpijlen. Vannykerk volgde en liet Pad in een moment van volslagen duisternis over zich heen kruipen om de leiding te nemen.
| |
| |
‘Mij na,’ zei Pad, de woorden uitademend, en kroop voort in de richting van het bos. Onregelmatig stegen de vuurpijlen uit de vijandelijke stelling. Plat en roerloos lag het hijgende drietal tussen de vele doden, die, in het wankele licht van de raketten, schijnbaar herleefden en ontkropen. Weer was het licht een ogenblik van de hemel. Jim kroop sneller om naast Paddy te komen, ‘Mag het?’
‘All right... Wachte op Vannykerk...’
‘Wat een dooie... De hele compagnie, Pad... En wij kunne niks doen...’
‘Nee... niks... Plat!’
‘Hoe ver is 't nog?’
‘Eenmaal in 't bos zijn we klaar... Als 't zo blijft achter.’
‘Waar zitte de onze?’
‘Weet ik niet precies... Eerst maar tussen de bome zien te kome... Rechtdoor als 'k me niet vergis... Licht uit... mooi! Daar gaat ie weer. Bijblijve. Rens!’
Hortend waren ze gevorderd tot aan een brede sloot, waar de doden kriskras over- en door elkaar lagen. ‘Stevens!’ wees Pad en lichtte even z'n hoofd. ‘Doorzeefd!’
‘De luit!’ schrok Jim, de doden ontwijkend.
‘Stone. Drapkin.. Young.. Thomson.. Sterling Allemaal!.. Heregod.. god... Allemaal!’ stotterde Rens, schier verzinkend in de drassige slootkant en sloeg de bemodderde handen voor z'n gelaat: ‘Moord!
| |
| |
M.o.o.r.d!... En daar doen wij an mee. Allemaal aan mee... Ik... jullie... de kerk... de vrouwen, de moe...’
‘Tak.. tak.. tak.. tak..!’
‘Kop neer, huilebalk!’ blafte Pad woedend.
‘Nee!’ weigerde Rens beslist, hield z'n hoofd boven het talud en wilde opstaan.
‘Je ben krankzinnig!’ hijgde Pad, worstelend met Rens, die zich wild verzette en telkens poogde om te rijzen en zich ‘Moord!’ gillend bloot te geven.
‘Zwip... zwip... zwip...’ sloegen de kogels in voor en achter de sloot.
‘Je dagge, Jim!!’ siste Pad, het hoofd van Rens in de modder drukkend. ‘'k Steek 'm z'n strot af als ie ons er aan waagt... Stapel gek... Stapel!’
Jim trok z'n dagge, wierp 'm in de sloot en kroop naar Pad om 'm het geweer te ontnemen.
‘Jim!?’
‘Liever ook kapot dan dàt!’ verklaarde Jim, slikkend en slingerde het geweer van zich af. ‘Als je Rens niet loslaat ga ik overend staan!’
Pad liet het hoofd van den stikkende vrij, staarde een ogenblik zwijgend naar Jim, greep 'm bij z'n middel en gleed de sloot in. ‘Daar de kant op en holle... Ze hebbe ons op de korrel!’
‘En Rens?!’ spuwde Jim, de sloot uitkruipend.
‘Holle, godverjezus!... Holle...’ Dravend bereikten ze het bos en zochten voortkruipend dekking achter de gevelde bomen in het welvende
| |
| |
terrein. ‘Oe!’ kermde Jim, telkens achterblijvend om z'n smart te verbijten in de blootliggende wortels op het bospad.
‘Waar?’ vroeg Pad, terugkruipend, haalde het noodverband uit z'n opgebonden kiltschort en scheurde het pakje met z'n tanden open.
‘Hier!... In m'n heup,’ duidde Jim en toonde z'n bebloede vingers.
‘Op je buik... Net als toen in Londen... Maar dat dee niet zo'n pijn, hè?’ grolde Pad, terwijl ie z'n handen reinigde in het vochtige mos. ‘Je mot maar anneme dat 'k de witte jas draag en m'n jatte naar de bedwelming stinke.’ Hij ontblootte de wond, wist de stelpende watten saam te houden in een ster van pleisters en boog broekhaken uit de gesp van Jims koppelriem. ‘Je staat er weer netjes op... En nou vooruit, op je tande knabbele tot ze splintere en als 't helemaal niet gaat met kruipe dan neem 'k ie wel op m'n bult.’
Ze drongen verder het bos in, verlieten het pad en hielden naar rechts, waar, volgens de berekening van Pad, de Britse stellingen moesten liggen. Het vuren had opgehouden... Lopend, met den kreunenden Jim op z'n rug, telde Paddy de laatste bomen van het achterliggende woud. Hij liet Jim voorzichtig op de grond glijden, speurde over de vlakte en hurkte gniffelend tegen een beuk... ‘Daar onze linies!... Effe een blasie happen. Heb 'k wel verdiend, hè, ouwe jonge... Je ben als lood geworde in His Ma- | |
| |
jesty's Army! We motte weer kruipe dâlijk, anders schiete ze je vanuit onze eige stellinge nog voor je raap.’
‘Oe!’ steunde Jim. ‘Help is effe!... 'k Wil languit gaan ligge... Het vreet om gek van te worde... 'k Heb zo'n dorst!’
‘Daar is afkomme an!’ lachte Pad, kroop het bos uit en schepte water in het veld, dat blank stond. ‘Alsjeblieft! Je hebt maar voor het slurpe, bofkont! Niet zo gulzig anders heb ie geen smaak van de watertorre.’
‘Bof-kont?’ smakte Jim vragend.
‘Ja, natuurlijk! Ik en jij! Heel de compagnie naar de asmodee... We hebbe reuze geboft. Vooral jij met de knauw in je lende. Als 'k geld had nam 'k het direct van je over... Mag ik verrekke als 'k het niet dee... Minstens twee maande onder de krullen in 't hospitaal en elke morge een lekker mokkeltje om de nete uit je kuif te harke! Wedde dat jij met vaste verkering en een papbuik de vrede inschommelt? De oorlog is bijna afgelope... Nog een kwestie van weke... Drie maande hoogstens... Jij ben er doorgeduikeld en ik maak een mooie kans...’
‘En Rens... die we zo achterliete... Was 't niet rotgemeen?’
‘Stel je niet an... Dat's niet goed voor je heup’, bromde Pad en boog zich over. ‘Nou, lach is, Jimmy?! Same uit, same thuis! Dat was toch de afspraak... Waar of geen waar?’
‘Ja, Pad.’
| |
| |
‘Je lacht weer?!... Bravo!! En als ie nou nog vreugde toont tot zo ver achter je ore, ga 'k met je mee naar Holland om je af te levere an... Ja an wie goddome?!’
‘Aan Boschhoek.’
‘Is dat relatie?!’
‘Ja... Het toevluchtsoord voor onbehuisde...’ Jim sloot z'n ogen, waaruit de tranen over z'n kaken biggelden.
‘Goed dan gaan we naar Ierland... Na de oorlog komt er een stoot werk los. Jij trouwt en ik word kind in huis! Afgesproke?! Vliegers ga 'k plakke voor je koters, die mallemummel tege me zegge magge. Nou?!’
‘Eerst dààr weze!’ gebaarde Jim bevend, trok zich op en staarde koortsig naar de Britse stellingen, die lokkend streepten in het verdronken land.
‘We gaan’ zei Pad begrijpend, hielp Jim op handen en knieën. ‘Jij kruipt voor! Gaat het?’
‘Ja... ja!’ verzekerde Jim, haastiger voortbewegend in de zandige helling. ‘Water... Overal water...’
‘Naar links leidde Pad en kroop, de bosrand houdend, naar de rug van een lage bedijking.
‘We vrage niet beter! Wat een mirakele fortuin! Kan je meekomme?’
‘Gaat wel!’
Moeizaam schuifelend over en langs granaattrechters, kluwend sperdraad en bezweken stellinghout was de afstand tussen woud en de
| |
| |
loopgraven grootdeels afgelegd. ‘Weer effe!’ hijgde Jim en trok zich kreunend op over de rug van de platliggenden Paddy. ‘Dâlijk nog is zelf probere.’
Pad hinnikte, schikte z'n vracht voorzichtig in beter evenwicht en tikte zich tegen de billen: ‘Hort, bles! Nog een rukkie, ouwejonge! Hij ruikt de stal, Jim!’
‘Wrrrram!’
‘Jezus, Paddy!!’
‘Wrrrammm!... Wrrrrammm!’
‘Vasthoue... m'n kop en je zenuwe!’ dwong Pad, het geloei der granaten overschreeuwend. ‘Het blijft nogal uit de buurt! De Moffe bedoele ons niet! Hort, bonk!’
‘Wrrramm!... Wrrrrammm!... Wrrrammm!’
‘Paddy!... Oeoeoh!!’
‘Ja, ja kalmeerde deze, zich strekkende onder de krimpende angst van Jim en luisterde schou wend naar de projectielen, die met sprongen, vlammend en krakend, inslag op inslag, de dijk naderden. ‘Bwauhiwauw... Hiwauw-wauw!’ Een waanzin van gierende scherven en bijtende verstikking raasde en sloop over de laatsten der compagnie, die, tegen de helling gedrukt, naast elkander lagen in de nacht verscheurd van brullende kartetsen en jakkerende vuurpijlen.
‘Trommelvuur!’ schreeuwde Pad tussen de vlagen door in het dove oor van Jim, die sidderend in de richting van de Britse stellingen wees en heviger maalde met z'n onderkaak,
| |
| |
telkens als de vlammen sloegen boven grond en water. De slagen ontploften lager en lager, raakten de kruin van de dijk en zweepten de sissende scherven rakelings over romp en ledematen.
‘Verder!’ wenkte Pad en beduidde Jim lager voor te gaan over de schuttende glooiïng. De projectielen volgden, daverden ziggezaggend vooruit, weer terug en geselden de flanken van de dijk met een hagel van shrapnelkogels. Salvo na salvo wervelde aan, slingerde klontende aarde en spartelende stutten op in dronkenmakende explosiedamp en dansend rakettenlicht...
‘Wrrrram-wrramm-wrrrram-wramm! Overijlde slagen, en helgele flitsen. ‘Bwauwhiwauw-wauw-hi-wauw!!’
Gillend, in radeloze verbijstering, draaide Jim zich om naar Pad... wiens bloedige beenstompen uitstaken onder een verpletterende last van aarde en damwand.
‘Paddyyy!!’ Rukkend aan de onwrikbare balken, gravend met z'n nagels poogde Jim den bedolvene vrij te maken. ‘Paddy!...Padyyy!!!’
‘Wrrrammm!-Wrrrammm!’ kraakten de losbarstingen en: ‘Bwauwhiwauw-wauw!’ scheerden de staalbrokken in woedende vlagen ringsom.
‘Ah!’ schorde Jim, naar adem snakkend in het blazend geweld van de opspattende modder en kromp ineen onder dofsuizelende mokerslag. Hij liet zich versuft glijden, kwam weer tot besef. ‘M'n bene... Lieve Here Jezus, genade!... M'n bene..’ Waanzinnig van angst en ont- | |
| |
zetting trapte ie van zich af, sprong op, smakte neer in het water aan de voet van de dijk en kroop... kroop... kroop...
|
|