| |
| |
| |
Dr Ir C.J. Weeda
Dynamiek in leefvormen
Van het ingewikkelde bouwsel dat onze samenleving soms heet te zijn, zou het gezin - vader, moeder en thuiswonend(e) kind(eren) - de hoeksteen vormen. Het is één van de meest ingrijpende generatieve metaforen (zie inleiding) die we in deze eeuw, hebben gebruikt. Deze metafoor bepaalde in zo belangrijke mate de richting van het beleid - bijvoorbeeld in het (na-oorlogse) sociale zekerheidsstelsel en in de woningbouw - dat we bij voortgaande veranderingen in de opvattingen rond samenleven en bij een grotere pluriformiteit, steeds meer verstrikt raken in het bouwsel dat is gebaseerd op het gezin als hoeksteen. De metafoor wordt niet zomaar losgelaten en we zijn dan geneigd voor elk nieuw verschijnsel(tje) een kamertje bij te bouwen, een hoekje extra te maken, enzovoort. Het overzicht en de eenheid raken verloren. Het wordt hoog tijd dat de oude metafoor voor het samenleven vervangen wordt door een aansprekende en in de ontwikkelingen passende nieuwe. Voorlopig kunnen we wel stellen dat het gesloten gezin, als hoeksteen wat aan het verzakken is.
Deze laatste metafoor verdient een nadere uitleg. Het gezin is niet alleen een heilig huisje in onze samenleving; sinds het midden van de jaren zestig is er gestaag meer en minder felle kritiek op dit instituut geuit. Welke vorm kreeg het gezin in de loop van de tijd? Hoe werd in de keuken van onze samenleving de samenhang gebrouwen tussen deze vormgeving en de ontwikkelingen binnen maatschappelijke sectoren die in ministeries en beleid vertegenwoordigd zijn? Deze vragen moeten tenminste beantwoord worden om een brug te slaan tussen feiten en beleidsvisie. In de eerste en tweede paragraaf staan deze ontwikkelingen in hun onderlinge samenhang centraal. Daarbij is aan
| |
| |
de Sociale en Culturele Rapporten (scr) waardevolle ondersteunende informatie ontleend.
Als er aangetoond zou kunnen worden dat een ingrijpende verbouwing noodzakelijk is in het bouwwerk samenleving, dan is een geïntegreerde visie gewenst op de (geleidelijke) veranderingen die binnen alle onderdelen nodig zijn. Over de tekening van het nieuwe gebouw moeten vele ‘architecten’ wel heel goed nadenken, opdat de verbouwingen erop afgestemd kunnen worden. Belangrijk is dat de lijn in het geheel gewaarborgd is. In de derde paragraaf wordt hiertoe een poging gewaagd vanuit de optiek van een gezinssociologe.
Tussen een visie en concreet handelen ligt een breed veld van voorwaardenscheppend beleid. In de vierde paragraaf wordt globaal aangegeven hoe de hier beschreven visie in beleid kan worden omgezet. Tenslotte wordt deze bijdrage afgerond met een aantal samenvattende uitspraken op basis van de neergelegde visie.
Individueel welzijn heeft veel te maken met bevredigende tussen-menselijke relaties en goede groepsverhoudingen (scr 1974). Daarnaast wordt de samenleving behandeld als een aparte grootheid die eigen eisen stelt en niet zomaar met (groepen van) personen te identificeren valt.
| |
Maatschappelijke ontwikkelingen in relatie tot primaire leefvormen
Het is overbekend, maar geen socioloog laat na het te vermelden, dat de industrialisering belangrijke gevolgen voor de samenleving heeft gehad. Er werd een grotere mobiliteit gevraagd van de mensen en de landbouw bood steeds minder werkgelegenheid aan families en gesloten buurtgemeenschappen. Zo ontwikkelde zich het gezinstype dat ongekende populariteit zal gaan genieten. Belangrijke karakteristieken van dit alom gewaardeerde gezin zijn de volgende:
- | man en vrouw moeten elkaar op basis van liefde (en in de adolescentie) kiezen; |
| |
| |
- | deze band wordt door een huwelijk gelegaliseerd, wat onder andere betekent dat het om de belofte van een levenslange verbintenis gaat; |
- | een exclusieve intiem-seksuele relatie is voorbehouden aan het gehuwde paar (of aan degenen die van plan zijn te trouwen); |
- | kinderen zijn een bekroning van de liefdesband en het is vanzelfsprekend dat gehuwden, als het mogelijk is, kinderen krijgen; |
- | het moederschap heeft een extra betekenis omdat het van wezenlijk belang is voor de jonggeborene; |
- | er is een grote gezinsprivacy: vader, moeder en eventuele afhankelijke kinderen wonen onder één dak; er is weinig persoonlijke privacy, zeker voor de volwassenen die geen eigen kamer hebben; |
- | de vader is de hoofdverantwoordelijke voor het inbrengen van geld, de moeder is dat voor de huishouding en de opvang van de kinderen; |
- | de ouders hebben de hoofdverantwoordelijkheid voor de opgroeiende kinderen; |
- | de emotionele geborgenheid dient vooral of geheel binnen het gezin/bij de partner gevonden te worden; |
- | de vrije tijd wordt zoveel mogelijk gezamenlijk (gezin/paar) besteed; |
- | het gezin stelt zich ten opzichte van de directe sociale omgeving onafhankelijk op wat betreft financiën, opvoeding, emotionele gebondenheid. |
Als ik in het vervolg over het gesloten (en exclusieve) gezin of gezinsleven spreek, bedoel ik een gezinstype met ongeveer deze karakteristieken.
In de jaren zeventig vindt een belangrijke liberalisering plaats in opvattingen over relaties, huwelijk en gezin (scr 1976). In de loop van dit decennium neemt het aantal gehuwden dat zegt tevreden te zijn met hun huwelijksleven af, hoewel de grote meerderheid zegt wel tevreden te zijn (1969: 92 procent; 1975: 83 procent; 1981: 80 procent). Er zijn belangrijk minder mensen die menen dat gehuwden over het algemeen gelukkiger zijn dan ongehuwden (1965: 60 procent; 1975: 35 procent; 1981: 25 pro- | |
| |
cent). Het sterk toegenomen aantal echtscheidingen in de jaren zeventig zal een van de oorzaken zijn dat de gehuwde staat in zo korte tijd aan positieve beoordeling verliest. Hoe werd deze situatie bereikt?
Het aangezicht van onze samenleving veranderde in een eeuw tijd zo snel dat het begrijpelijk is dat er in de primaire leefsfeer gezocht werd naar eenvormigheid, duidelijkheid, houvast. De godsdienst die altijd een belangrijke taak heeft gehad in het verschaffen van zekerheid, werd steeds meer van zijn leidende positie in de samenleving naar de zijlijn geschoven. Zo kon het gebeuren dat (toen de situatie het toeliet dat mensen niet meer op basis van economische motieven voor elkaar werden bestemd) de samenleving het concept ‘enige ware levenslange liefde’ graag in haar bouwwerk opnam, omdat het een zekere mate van stabiliteit garandeerde. De uitvinding van de idee ‘liefde’ in huwelij ksverband blijkt mensen ook bijzonder aan te spreken. Deze liefde moest het gezochte houvast geven in een snel veranderende, massale samenleving waarin de binding met God zwakker wordt. Dit leidde ertoe - onafhankelijk van het feit of die liefde er ook steeds werkelijk was - dat maar weinigen ongetrouwd bleven. Degenen die uitgesloten waren of daar zelf voor kozen, kwamen daarmee in een verdachte positie terecht.
Ondanks het feit dat mensen gemiddeld een steeds hogere leeftijd bereikten en gemiddeld een langere tijd van hun gehuwde leven geen thuiswonende kinderen hadden, werd verwacht dat de huwelijksband - waarvoor de eerste verliefdheid doorgaans tussen het achttiende en tweeëntwintigste levensjaar begint - tot de dood bleef bestaan. Op de aanname dat dit een natuurgegeven is en dat (bijna) iedereen wenst te trouwen werd in het midden van deze eeuw een geheel sociaal zekerheidsstelsel gebouwd. Daarbij werd bovendien aangenomen dat de taakverdeling van de man als kostwinner en de vrouw als huishoudster een blijvende zou zijn.
De verzelfstandiging van het gezin en het gesloten karakter ervan brengen met zich mee dat vele taken niet meer door individuen verricht kunnen worden. De eenheid is te klein geworden om bij ziekte en problemen de gevolgen zelf op te vangen.
| |
| |
De groei van de kwartaire sector (scr 1974) hangt hier nauw mee samen. Familie, vrienden en buren worden minder ingeschakeld als er probleemsituaties zijn. De gezinsindividualisering betekent bovendien dat degenen die door de dood van de ander alleen komen te staan (hoofdzakelijk vrouwen) in een moeilijke positie belanden. Onder de oudere vrouwen zijn relatief veel contactarmen (scr 1974).
Het streven van verschillende groeperingen binnen onze samenleving om een zelfstandig bestaan te veroveren (bejaarden, gehandicapten, vrouwen) staat dan ook op gespannen voet met het normaal geachte gesloten gezinstype dat anderen uitsluit. Het is een van de spanningsvelden dat het bouwwerk samenleving op zijn grondvesten doet schudden.
Vanuit het gesloten gezinstype en vanuit de mogelijke noodsituaties die uit de onafhankelijkheid van deze kleinst mogelijk sociale eenheid kunnen voortkomen, worden aan de samenleving steeds meer vragen gesteld. Deze liggen op het gebied van de gezondheid, maatschappelijke dienstverlening, verzekeringen en dergelijke. Professionalisering, bureaucratisering en centralisering zijn ervan het gevolg.
In de beginfase lijkt de samenleving er niet onder gebukt te gaan; het is goed om samen zelfstandig door het leven te gaan en in de tussenmenselijke verhoudingen alleen afhankelijk te zijn van die ene volwassene waarvan je veel houdt ofwel behoort te houden. De verstarring wordt pas echt duidelijk als er mensen komen die hun leven anders gaan inrichten; als de pluriformiteit aan leefvormen groeit. Een wel zeer ingrijpend voorbeeld ervan is de keuze voor vrijwillige kinderloosheid die de afgelopen tien jaren vaker gemaakt wordt. Een alleenstaande of twee volwassenen krijgen ieder een gezinsinkomen, terwijl er maar relatief weinig het nageslacht ten goede komt. (Dat de belasting hiervan iets terugneemt, betekent niet dat er een nieuwe ‘eerlijke’ verdeling is ontstaan.) Natuurlijk werd er in de jaren vijftig aan alleenstaanden en kinderlozen ook een gezinsinkomen betaald, maar dit gebeurde in de volle overtuiging dat de betrokkenen niet hadden gekozen voor deze situatie. Het waren de ‘zieligen’ die geen huwelijkspartner konden vinden of geen kinderen konden krijgen. Vanuit deze stellingname mocht worden verwacht
| |
| |
dat het een randverschijnsel zou blijven. Maar dat bleef het niet.
Een ontwikkeling in deze eeuw die de mogelijkheid van een exclusief en gesloten gezinsleven versterkte, is de toegenomen betekenis van de media en van het vervoer. Mensen kunnen zich zelfs voor ontspanning en recreatie terugtrekken in hun vesting. Bovendien werd het maken van verre reizen als gezin mogelijk (auto, trein en dergelijke). Men heeft op allerlei terreinen steeds minder de directe sociale omgeving nodig.
De jaren zeventig worden getekend door een ontwikkeling die het bouwwerk samenleving met het gesloten gezin als hoeksteen uit zijn voegen doet barsten. Het is de vrouwenemancipatiebeweging. Vrouwen komen steeds meer tot het besef dat zij niet tevreden zijn met de opgelegde rol van gezinsverzorgster.
Belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen dragen bij tot dit groeiend ongenoegen. Het kindertal loopt terug, betrouwbare anticonceptie is sedert 1964 op de markt, kinderen gaan steeds vroeger het huis uit. Slechts tien tot vijftien jaar blijkt de baan als gezinsverzorgster een dagvullende te zijn, waarbij bovendien maar weinig vrije tijd overblijft. De enorme ontwikkeling op gebied van huishoudelijke apparatuur en de inrichting van de huizen (flats) maken het schoonmaakwerk tot een minder tijdrovende bezigheid. Natuurlijk kan de zo gewonnen tijd opgevuld worden met niet verplicht huishoudelijk werk (inmaken, weven en dergelijke). De vrijblijvendheid ervan geeft echter niet het gevoel voor anderen nuttig bezig te zijn. Het onderwijsniveau van vrouwen is gestegen en dit verhoogt veelal het onbehagen over de eigen positie. Ze hebben voor een beroep gekozen en bij de komst van het eerste kind moeten vrouwen deze keuze laten vallen om in het niet gekozen beroep van gezinsverzorgster haar levensvervulling te vinden. Dit blijkt niet eenvoudig, ondanks de vele mythische verhalen rond de verhevenheid van het moederschap: het belang ervan voor de samenleving, de natuurlijke roeping ervoor bij de vrouw, de grote voldoening die het werk zou geven, enzovoort.
Steeds meer dringt de vraag zich op waarom mannen niet wat delen in dit onbetaalde werk, waarom de banen met geld, status, prestige, ontplooiingskansen, sociale contacten zijn voorbehou- | |
| |
den aan leden van het mannelijk geslacht (of aan kinderlozen). Er is een niet meer weg te denken bewustzijn ontstaan bij grote groepen vrouwen (en mannen) dat hun maatschappelijke rol een verandering dient te ondergaan. Zelfs een economische crisis is niet in staat de opmars van vrouwen te stuiten en ze terug te dringen in de vertrouwde rol.
Overigens blijkt dat op andere fronten mannen hun wensen zijn gaan aanpassen aan de veranderende situatie. Een aardige indicatie ervan is te vinden in het Sociaal en Cultureel Rapport 1976. Het zijn de antwoorden op de vraag wat zij het belangrijkste vinden in een vrouw (als levenspartner). Terwijl met één op de drie stemmen ‘het goede moederschap’ het meest genoemde antwoord was en bleef, kwam in 1965 ‘goed met geld omgaan’ op de tweede plaats (22 procent) en in 1975 ‘een goede ontwikkeling’ (22 procent). ‘Lief zijn’ verwierf in beide meetjaren de bronzen medaille met bijna 20 procent. De veranderingen bij de jongeren zijn groter dan bij de ouderen. Ook de antwoorden van de vrouwen op de vraag wat zij in een man het meest appreciëren, laten een verandering zien die de invloed van de vrouwenbeweging verraadt. In beide peiljaren staat ‘trouw zijn’ voorop met 37 procent respectievelijk 33 procent. De angst om er alleen voor te staan is in tien jaren niet verdwenen. Als tweede komt in 1965 ‘huiselijk zijn’ naar voren (15 procent). In 1975 wordt de tweede plaats bezet door ‘zich interesseren voor haar problemen’ (21 procent). Tien jaar eerder noemde maar 5 procent dit antwoord. De assertiviteit onder vrouwen is toegenomen. Zij vinden het niet meer vanzelfsprekend dat zij achtergrondfïguren zijn die steeds klaar staan om man en kinderen emotioneel en materieel-zorgend op te vangen. Zij nemen steeds vaker geen genoegen meer met een afgeleide status: met het compliment bij het vijfentwintigjarig of ander jubileum van manlief dat hij het nooit zo ver had kunnen brengen als zijn vrouw niet op de achtergrond zulk belangrijk werk had verzet. Vrouwen zijn in grotere getale dan ooit op zoek naar een eigen identiteit.
Er is nog een ontwikkeling te melden die het bouwwerk samenleving met een gesloten gezin als hoeksteen gevaarlijk doet kraken. Dat zijn de demografische ontwikkelingen die overi- | |
| |
gens als stuwende kracht doorgaans de veranderende waarden en normen hebben. Het afgenomen kindertal, de jonge leeftijd bij uit huis gaan, de toename van echtscheidingen en uitstel van de eerste geboorte leiden tot gezinsverdunning alsook tot toename van het alleen wonen. De geboortedaling is een proces dat kenmerkend is voor de twintigste eeuw, maar vanaf de helft van de jaren zestig zet het versterkt door. Deze ontwikkeling betekent een belangrijke veroudering van de bevolking en dus een toename van mensen die niet leven in de situatie van het gesloten gezinsleven. Onder deze ouderen zijn de alleenstaande verweduwden sterk vertegenwoordigd. De bevolkings-politieke maatregelen van de overheid (scr 1974) laten zien dat de gesloten -gezinsideologie hoog gehouden wordt, want het uitgangspunt is dat het paar (individu) volledige autonomie wordt gelaten in de beslissing met betrekking tot de voortplanting. Die autonomie is intussen in werkelijkheid, door zowel sociale controle als de hoge kosten van gezinsuitbreiding, niet zo groot. Een uniforme ‘keuze’ voor het gezin met twee kinderen is hiervan het gevolg.
Met een fundamentele ontwikkeling die samenleving en gezin aangaat, wordt deze schets van de maatschappelijke ontwikkelingen afgesloten. Het betreft de individuatie (of individualisering) en het is een gebeuren dat allerwegen heftige emoties oproept. Gesproken wordt van narcisme, van een ik-tijdperk, van een toenemend egoïsme. Onder individuatie versta ik hier de bewustwording van de betekenis van de eigen persoonlijkheid gepaard gaande met een sterke bewustwording van normen, waarden en tructuren. Het betekent dat mensen minder regels en wetten als vanzelfsprekend aanvaarden. Het kan in de persoonlijke sfeer egoïsme met zich meebrengen, maar dat hoeft zeer zeker niet het geval te zijn. Het gaat meer van de persoonlijke kenmerken afhangen hoe mensen reageren en de pluriformiteit in uitingen neemt erdoor toe. Een sterk geïndividueerde altruïstische instelling is heel goed mogelijk. Bovendien kan er bij het leven volgens vastliggende regels en normen ook sprake zijn van egoïsme (en altruïsme); dit is evenwel een geaccepteerd egoïsme en het wordt dan niet meer als zodanig aangemerkt. Een voorbeeld waarin dergelijk, in het nabije verleden volledig
| |
| |
geaccepteerd, onbewust egoïsme zich uit is de levenswandel van gehuwde mannen ten opzichte van gehuwde vrouwen (generalisatie!). De laatsten vormen daarmee een voorbeeld van massaal onbewuste opofferingsgezindheid. De toenemende vraag naar democratisering, inspraak, medezeggenschap hangt samen met de groeiende individuatie. Overigens gaat het bij de eerstgenoemde drie om langzame processen (scr 1974).
Het gesloten gezin als uitgangspunt gepaard gaande met de eerder genoemde demografische processen kan gemakkelijk leiden tot atomisering. Hieronder versta ik het proces waarbij de woon- en leefeenheden steeds kleiner worden tot het punt waarbij het merendeel van de (volwassen) individuen alleen woont en weinig contacten met anderen heeft. Ten onrechte wordt dit proces nogal eens op één lijn gesteld met individuatie. Toenemende individuatie behoeft zeker niet het alleen leven in te houden; vaak juist leidt de bewustwording van de betekenis van de eigen persoonlijkheid tot de keuze van een breder scala van betekenisvolle contacten.
De toenemende atomisering is in mijn ogen in tegenstelling tot individuatie wél een angstaanjagende ontwikkeling. Deze atomisering is het gevolg van het gesloten gezinsleven en zeker niet van toenemende individuatie. Angstaanjagend is hij, omdat hij tot ongewenste eenzaamheid leidt en tot een ongewoon zware druk op het milieu, op de volkshuisvesting en op de maatschappelijke dienstverlening. Het wordt tijd dat de metaforen hier zeer zorgvuldig gekozen worden. Zo dient het concept iktijdperk buiten gebruik te worden gesteld. In dat concept wordt immers afkeurend geoordeeld over zelfstandige individuen en er wordt mee gesuggereerd dat wanneer een mens zich meer van één partner laat welgevallen, het exclusieve gesloten gezinsleven als ideaal weer binnen haar/zijn bereik komt.
De nadruk op de kleinst mogelijke eenheid die gesloten kan opereren, namelijk de huwelijks/paarrelatie, eventueel met kinderen, heeft de verscheidenheid aan tussenmenselijke relaties verkleind. De kwetsbare positie van alleenstaanden, éénoudergezinnen, bejaarden en vrouwen is er een direct gevolg van. De uniforme ‘keuze’ voor het exclusieve, gesloten gezinsleven heeft
| |
| |
in deze eeuw ook belangrijke gevolgen gehad voor andere sectoren van de samenleving, zoals de wereld van de arbeid, de cultuur, de gezondheidszorg, voor economische regelingen/sociale zekerheid, de maatschappelijke dienstverlening, de volkshuisvesting en de vrije tijd.
| |
Het gesloten gezin en een aantal maatschappelijke sectoren
Mensen moeten een dak boven hun hoofd hebben; dat behoort tot de wezenlijke levensbehoeften. De wijze waarop mensen zich al of niet groeperen om met één woning te volstaan kan aanzienlijke variatie laten zien. Deze variatie verdween praktisch toen de uniforme keuze voor het exclusieve gesloten gezin met twee tot vier kinderen haar intrede deed. De volkshuisvesting is er het levende bewijs van. Esthetisch gezien kunnen al grote vraagtekens worden gezet bij de uniforme bouw van gézinsvormen, zeker als het de hoogbouw in flatvormen à la de jaren zestig betreft. Het percentage éénsgezinswoningen neemt weer toe, weet het Sociaal en Cultureel Rapport 1974 nog te melden, maar er waren al wel geluiden te horen over monotone, kille bouw. Er wordt voorts reeds gesproken van experimenten met flexibele woningindeling en differentiatie naar grootte en type. Ondertussen ging men inzien dat het gesloten gezin door demografische processen veelvuldiger ontdaan werd van kinderen en/of een van de volwassen partners, waardoor het plaats maakte voor één- en tweepersoonshuishoudens. Verwacht werd dat in de toekomst deze huishoudens de meest voorkomende typen zouden zijn, maar tot nog toe zijn deze qua wonen onderbedeeld. Het geeft aanpassingsstoornissen (scr 1976). Later wordt gesteld dat het vooral de jongeren en bejaarden in deze groep zijn voor wie de huisvesting problemen geeft (scr 1980).
Zo heeft het gesloten gezinsleven met de ervan afgeleide éénen tweepersoonshuishoudens gezorgd voor een ruimtegebruik dat gemakkelijk tot tekorten leidt en het milieu aantast. Belangrijke consumptie-artikelen moeten in alle kleine eenheden afzonderlijk aanwezig zijn. Daar komt nog bij dat huizen gebouwd
| |
| |
worden voor echtparen met twee á drie kinderen; dus voor zeker vier mensen. Van het ongeveer vijftig jaar durend huwelijksleven hebben deze ouders zo'n twintig jaar kinderen in huis. Het wordt evenwel normaal gevonden dat na het wegtrekken van de kinderen het ouderlijk huis bewoond blijft door de ouders. Ook als een van beiden sterft, is het vanzelfsprekend dat de ander zo lang mogelijk op de vertrouwde (overigens wel wat grote) plek blijft wonen. Het verhuren van kamers is zo onaantrekkelijk gemaakt - terwijl bovendien in de loop van de jaren mensen sterker gehecht zijn geraakt aan hun (gezins)privacy - dat ook langs die weg geen nieuwe verdeling van woonruimte plaatsvindt.
Vanuit het exclusieve, gesloten gezinsleven geredeneerd is het te verwachten dat de flatgebouwen grote tussenmenselijke problemen zullen opleveren. De geslotenheid en exclusiviteit worden regelmatig danig aangetast (gehorigheid en/of passeren van derden). Een glimp op creatieve toekomstmogelijkheden wordt geboden in het Sociaal en Cultureel Rapport 1982. Bij het kraken van gebouwen blijkt de jeugd een voorkeur te hebben voor kantoorgebouwen. Ik neem aan dat zich hiermee een behoefte uit aan integratie gecombineerd met privacy en alleenwonen. In ieder geval kan kraken niet alléén uit een tekort aan woningen verklaard worden.
Het arbeidsbestel is er bij gratie van een taakverdeling in het gesloten gezin. Een van de twee volwassenen moet het thuiswerk doen, want er zijn tenslotte niet méér volwassenen in huis. Omdat de vrouw de kinderen baart, lijkt het voor de hand liggend dat zij dit werk op zich neemt. Het betaald werken van een moeder met schoolgaande kinderen wordt meer aanvaard (in 1965. vindt 84 procent het bezwaarlijk, in 1975 42 procent), maar het percentage gehuwde vrouwen met een betaalde baan bereikte nog geen grote hoogten. Hoewel de betaald werkende bevolking zegt het gezin belangrijker te vinden dan het werk (scr 1980), is in het gezin de positie van degene met geld (en status) toch wel een economisch en psychologisch sterkere. Het blijkt al heel duidelijk als we alles wat is geschreven over werkloosheid in beschouwing nemen.
| |
| |
Er wordt gesproken van herverdeling van arbeid, van kunstmatige inkrimping van de beroepsbevolking en van herdefiniëring van arbeid (scr 1976). De doelstelling van volledige werkgelegenheid lijkt bij verbeteringen in de economie in 1976 (scr) nog haalbaar, in 1982 komt dit niet meer aan bod. Toenemende automatisering en vrouwen die economisch onafhankelijk willen zijn, zijn zaken waar onze samenleving steeds meer rekening mee moet gaan houden. Terugdraaien van deze ontwikkelingen zal de maatschappelijke spanningen alleen maar vergroten. Het is daarom begrijpelijk dat de mentaliteit contra arbeidstijdverkorting (langzaam) verandert ten gunste van deze mogelijkheid (scr 1982).
Het gesloten gezinsleven met een thuiswerkende vrouw heeft veel te lang de indruk gewekt dat er sprake was van (bijna) volledige werkgelegenheid op de betaalde arbeidsmarkt. In feite is die er nooit geweest. Of beter: het mannelijk bevolkingsdeel nam generaliserend gesteld bijna de dubbele werktijd alsook een dubbel inkomen voor zijn rekening.
Het sociale zekerheidsstelsel heeft als uitgangspunt dat het gezin (of de wooneenneid) zelfstandig moet kunnen opereren. Dat ligt besloten in de heersende gesloten-gezinsideologie. Onder familie of vrienden kunnen miljonairs zijn, maar men heeft bijvoorbeeld recht op de Bijstand. Dat recht heeft men evenwel niet als de partner waarmee men samenwoont miljonair is. In de sociale zekerheidsregelingen wordt er verder van uitgegaan dat het de normale situatie is dat één persoon een gezinsinkomen verdient. De gehuwde vrouw wordt gezien als afhankelijk van haar (verdienende) echtgenoot. De gehuwde vrouw heeft geen recht op een uitkering, ook al heeft ze, als ze verdient, dezelfde verplichtingen. Zij is via haar man meeverzekerd in het ziekenfonds. Als er sprake moet zijn van Bijstand, dan krijgt de gehuwde man die als kostwinner. Het behoeftecriterium bepaalt de hoogte van het bedrag. De AOW gaat in als de gehuwde man vijfenzestig jaar is ge worden. Deze beslissing heeft als uitgangspunt dat de man bij huwelijkssluiting ouder is dan de vrouw. De weduwe krijgt het pensioen van haar echtgenoot. Van weduwnaarspensioen is geen sprake als een betaald werkende en premie betalende
| |
| |
vrouw overlijdt. Voor de ww is de man rechthebbend, een vrouw moet eventueel aantonen dat zij medekostwinner is. Het zijn enkele regelingen die in het scr 1980 vermeld staan. Het is niet verwonderlijk dat het scr al in 1974 meldt, dat er sprake is van een ondoorzichtige organisatiestructuur die niet systematisch is. Dit was toen al niet meer mogelijk, ook omdat voor het sociale zekerheidsstelsel het gesloten gezin als uitgangspunt is genomen, terwijl in het begin van de jaren zeventig andere keuzen steeds talrijker worden.
Veldkamp stelt (scr 1978) dat herstructurering van de sociale zekerheid gemakkelijker zou zijn als er een duidelijk beeld zou bestaan van de uitgangsstructuur. Het moet zo langzamerhand eigenlijk duidelijk zijn dat deze niet bij het gezin kan liggen noch bij de handhaving van het kostwinnersprincipe. Toch duikt de discussie erover steeds weer op. De groeiende pluriformiteit, de afnemende intrinsieke waarde van het huwelijk en de toenemende behoefte aan persoonlijke privacy in het wonen maken deze uitgangsstructuur onmogelijk. Zo wordt in het scr 1982 gezegd dat het moeilijk is om vast te stellen of de samenlevingsvorm een economische eenheid is. Als we doorgaan met impliciet het gesloten gezin (of de economische eenheid) als uitgangsmodel te nemen, zal het zonder twijfel steeds moeilijker en ondoorzichtiger worden. De weizijnscriminaliteit, waaronder ook het misbruik van sociale voorzieningen valt, neemt toe (scr 1980). De normatieve verankering bij deze misdaden is relatief gering. Het is een realiteit die mede in beschouwing genomen moet worden bij het vaststellen van regelingen.
Aan het gesloten gezin worden veel taken toegedacht. In materiële zin zijn de huishouding en de verzorging van de gezinsleden belangrijke taken. In het immateriële vlak moet voor opvang, opvoeding, gezelligheid, liefde, genegenheid en begrip worden gezorgd. Anderen zijn niet verantwoordelijk voor deze wezenlijke behoeften. Het aantal ‘naasten’ is belangrijk afgenomen. Dat betekent dat als gezinnen op een of meer punten falen, de samenleving in principe klaar moet staan om dit op te vangen. Hoewel in de praktijk familie, buren, vrienden als het mogelijk is en vrijblijvend wel taken overnemen, betekent het toch
| |
| |
dat er een alomvattende maatschappelijke dienstverlening is gekomen. De dure kwartaire sector moet de noden opvangen. Het kunnen psychische en sociale noden zijn, maar ook praktische hulp, bijvoorbeeld bij ziekte van de huisvrouw. Deze maatschappelijke dienstverlening startte in de jaren vijftig. Tenminste drie ministeries (Sociale Zaken, wvc en Justitie) zijn erbij betrokken. Er zijn zeer vele instellingen en vijfentwintig werkvormen. De onderlinge contacten tussen organisaties zijn gering (scr 1980).
Het zijn juist de niet-volledige gezinsvormen die het meest de dienstverlening nodig hebben. Ook dit is een gevolg van de centrale plaats van het gesloten gezin. Jongeren zijn op dat ene gezin aangewezen, wat niet zelden tot problemen leidt. Bejaarden die als paar of als verweduwden functioneren, worden als ze hun zelfstandigheid verliezen afhankelijk van een professionele instelling. In éénoudergezinnen is de flexibiliteit uiterst gering.
We hebben geleerd met onze psychische noden binnen de primaire leefvorm, het gesloten gezin, te blijven; de vuile was mag niet buiten gehangen worden. Maar de kans om binnen die zeer kleine eenheid geen soelaas te vinden is groot. Dan wordt het het beste geacht voor professionele hulpverlening te kiezen, omdat daar geheimhoudingsplicht bestaat; de vuile was gaat niet echt naar buiten. Bij toenemende verbreking van de huwelijksband - een gebeurtenis die grotere acceptatie is gaan ondervinden (scr 1982) maar die bij nog maar weinigen ‘harmonieus’ verloopt - groeit de vraag naar psychische steun. Mensen hebben, uitgaande van het exclusieve en gesloten gezin, niet geleerd om te gaan met het beëindigen van een liefdesband. Bovendien is sterk verinnerlijkt dat het levensgeluk afhankelijk is van zo'n levenslange liefdesrelatie. Nu verbreking van relaties minder sociale controle op haar weg treft, behoren deze verbrekingen en de onmacht van het individu daartegen tot de oorzaken van de toegenomen zelfmoord onder jongeren en onder alleenstaanden (die een huwelijk verbroken zagen).
De gevolgtrekking die zo vaak gemaakt wordt, dat we dus terug moeten naar het stabiele paar- en gezinsleven is een onjuiste. Later in dit hoofdstuk wordt hier nader op ingegaan. In ieder geval is er een royale markt voor therapeuten, psychologen, psy- | |
| |
chiaters, opvangcentra, bureaus voor levens- en gezinsvragen, mob's, en dergelijke. De onzekerheid is groot en men kan en wil er vaak alleen mee naar betaalde hulpverleners (scr 1978).
Er is sprake van een verdergaande professionalisering en institutionalisering. Over decentralisatie wordt in welzijnskringen veel gesproken en geschreven, omdat de bestuurlijke aspecten belangrijk zijn. Fundamenteel zijn de aanvallen op het (ontbrekende) nut van de vele welzijnsvoorzieningen. Zolang echter het exclusieve en gesloten gezin model staat, is het voor de samenleving een kwestie van beschaving de vele problemen die dat voor individuen met zich mee kan brengen op te vangen.
De gezondheidszorg is een vorm van maatschappelijke dienstverlening die apart de aandacht verdient. De hulpbehoevendheid neemt toe (scr 1974). Het aantal ziekenhuisopnamen blijft stijgen. Het is bekend dat de salarisstructuur in de gezondheidszorg zodanig is, dat overmaat aan zorg erdoor bevorderd wordt. Er wordt per handeling en per ligduur betaald. Daarnaast is de overgang van de tweede-lijnzorg naar de direct toegankelijke eerste-lijnzorg moeilijk omdat die van de directe omgeving actieve inzet vraagt. Het exclusieve en gesloten gezin en het ervan afgeleide éénoudergezin bemoeilijken hulp vanuit de directe omgeving. De last van een zieke thuis wordt algauw te zwaar als die door één persoon gedragen moet worden. Dit is nog sterker het geval als de onbetaald werkende huisvrouw (huisman) uitvalt. Het geslotengezinsmodel maakt de mogelijkheid van opname vaak tot noodzaak.
In feite vindt een belangrijk stuk van de opvoeding en vorming van jeugdigen via het onderwijs plaats. Er wordt echter grote moeite gedaan om de idee te handhaven dat de ouders de eerstverantwoordelijken zijn. Dit had tot gevolg dat lange tijd het onderwijs zich geforceerd richtte op kennisoverdracht. Andere zaken, zoals seksuele voorlichting, levensbeschouwelijke en politieke vorming, behoren in het gezin te gebeuren. Dat de begeleiding van het kind naar de volwassenheid desondanks al een stuk vermaatschappelijkt is, staat wel vast. Dat mag ook wel gezien de uitgaven. Een kleuter en een lagere-schoolkind kost de
| |
| |
samenleving jaarlijks zo'n f 2000,-, het voortgezette onderwijs per kind ruim f4000,- (scr 1978).
De Nederlandse bevolking vindt in 1978 algemene vorming en opleiding voor een beroep de hoofdtaken van het onderwijs (scr 1978). Vorming wat betreft mondigheid, persoonlijk geluk en vrijetijdsbesteding ziet men vooral als neventaken. Politieke en levensbeschouwelijke vorming acht men het vaakst niet een taak voor het onderwijs. Vanuit de maatschappij worden er steeds meer claims gelegd op het onderwijs om ook ruimte te maken voor vrijetijdsbesteding, gezondheidsvoorlichting en -opvoeding, emancipatie. Dat is het gevolg van het groeiende inzicht dat het gesloten gezin deze zaken maar beperkt kan overdragen. Ook het feit dat de opleiding van de ouders mede de opleiding van de kinderen bepaalt (scr 1974), is moeilijk te doorbreken. Het gesloten gezin draagt zo zijn vaardigheden en maatschappelijke positie over. Al met al kan gesteld worden dat de verhouding tussen gezin en onderwijs gespannen is (scr 1982).
De vrije tijd en de recreatie zijn sectoren die in een samenleving met de groei van de (ongewenste) vrije tijd meer en meer de aandacht vragen. De zorg voor deze sectoren blijkt uit de Sociale en Culturele Rapporten. De vrijetijdsbesteding hangt in hoge mate samen met de wijze waarop aan de primaire leefsfeer gestalte wordt gegeven. Priemus stelt dat er een privatisering van de produktie plaatsvindt omdat het huishouden steeds meer zaken produceert (scr 1978). De vrijheid van gezin en huishouden wordt erdoor vergroot. Men is minder op het openbaar vervoer aangewezen, men heeft een eigen auto. De televisie (bezit per huishouden: 1960 29 procent; 1970 90 procent) en de video vervangen de bioscoop en het theater. Eigen afspeelapparatuur maakt het concertgebouw vaak overbodig. Daarbij neemt de nieuwe huisvlijt die geen economische noodzaak is, toe (scr 1980).
Uitgezonderd musea en bibliotheken is het gebruik van culturele voorzieningen buitenshuis in tien jaar tijd aanzienlijk minder geworden (scr 1974). Bovendien is ook de verdeling van het gebruik niet evenwichtig; een situatie die, gezien het feit dat
| |
| |
deze sector belangrijke subsidies krijgt, onwenselijk is. Het zijn relatief veel hoger opgeleiden die er gebruik van maken, evenals alleenstaanden en mensen zonder kinderen (scr 1974). Een gesloten opstelling van het gezin/huishouden wordt zeer goed mogelijk gemaakt door het aanbod op de ‘ontspanningsmarkt’. Daarvan wordt op grote schaal gebruik gemaakt, alhoewel de verenigingsparticipatie tamelijk constant is gebleven (scr 1978) en er meer tijd wordt besteed aan sport en hobby's (scr 1982). Het aandeel van huiselijke contacten (visites en dergelijke) is afgenomen. Een duidelijke toename laten de vakanties en uitstapjes zien; bezigheden die veelal per gezin plaatsvinden. De verwevenheid tussen vrijetijdsproduktie en gezinsfunctioneren is groot. De zelfstandigheid van het gezin/huishouden wordt erdoor benadrukt. In noodsituaties is de afhankelijkheid van professionele instituties dan groter en de risico's van isolatie en vereenzaming van alleenwonenden nemen toe.
Tenslotte kan hier nog de justitie worden genoemd als een van belang zijnde sector. Een aantal misdrijven hangt duidelijk samen met de inrichting van het primaire leefverband. De grote autonomie die de ouders krijgen, hoeft niet altijd een liefdevol nest op te leveren. De sociale controle op het doen en laten van ouders ten aanzien van hun kinderen is belangrijk verminderd; wie durft nog tegen buren of vrienden te zeggen het niet eens te zijn met hun opvoedingspraktijken? In een dergelijk klimaat kan mishandeling van kinderen gemakkelijk optreden. Het is in onze samenleving een verschijnsel dat zorgen baart. Het gesloten gezinsleven bemoeilijkt evenwel een adequate preventie.
De intiem-seksuele relatie is in grote lijnen voorbehouden aan het gehuwde of samenwonende paar. Deze regel heeft twee belangrijke consequenties. Ten eerste worden grote groepen uitgesloten als we van de meer algemeen heersende normen uitgaan. Ten tweede is er voor de gehuwden/samenwonenden een soort ‘seks-plicht’. In het Sociaal en Cultureel Rapport 1980 wordt gesteld dat er sprake is van een stijgend aantal verkrachtingszaken (vooral rond disco's, cafés) enerzijds, terwijl men anderzijds meent dat er veel verborgen criminaliteit is op dit terrein. Men neemt aan dat het aantal verkrachtingen binnenshuis groot is.
| |
| |
Het uitgesloten zijn van seksuele mogelijkheden in een tijd (eind jaren zestig en daarna) waarin het taboe op seks vermindert en waarin de seksualiteit, onder andere via tv en andere media, veel aandacht krijgt, is de ene kant van de zaak die mede zal leiden tot verkrachtingen. Het ervaren recht op seks van gehuwden heeft verkrachtingen binnenshuis tot gevolg die men niet snel aangeeft.
Voorts loopt de echtscheiding, zij het niet als misdrijf, via de justitie. Advocaten en een rechter komen eraan te pas als twee gehuwden de band willen verbreken. Hiermee worden gehuwden - overigens vaak nogal kunstmatig omdat het niet altijd hun eigen behoefte is - afhankelijk gemaakt van een professionele institutie. Het fundamenteel hervormen tot echtscheiding via een administratieve procedure met zelfzorg en mantelzorg zal stuiten op de grote financiële belangen die er nu mee gemoeid zijn (scr 1982). Menig advocaat leeft van echtscheidingen. Het is een van de voorbeelden van de rigiditeit die onze samenleving op verschillende terreinen kenmerkt.
| |
Een toekomstvisie
In het Sociaal en Cultureel Rapport 1974 wordt een aantal krachten genoemd die de toekomst zouden bepalen. Daarbij staan veranderingen in waarden en normen centraal. Gesteld wordt dat de gevolgen van de ontwikkelingen op drie niveaus te onderkennen zijn, namelijk die van de waarden, die van de maatschappelijke structuren en die van de autonome ontwikkelingen en organisaties. Tussen de waarden en de maatschappelijke structuren bestaat een onderlinge beïnvloeding. Als maatschappelijke structuren worden gewijzigd, kan dat leiden tot veranderingen in waarden. Als de opvattingen wijzigen, kan dat een zodanige druk op structuren betekenen dat verandering daarin onvermijdelijk is. Het zijn onlosmakelijke processen. Het betekent evenwel dat sturingspogingen via structuren vooral kans op succes hebben als ze aansluiten bij veranderende opvattingen.
In de inleiding spreekt Idenburg van een push-model en een
| |
| |
pull-model. Het eerste is deterministisch: de toekomst is kenbaar door extrapolatie uit het verleden. Het tweede is voluntaristisch: de toekomst is maakbaar vanuit het heden. Het lijken de twee uitersten te zijn van een dichotomie die een scala van tussenvormen heeft. De werkwijze die ik hier voorsta, is op basis van extrapolatie van waarden na te gaan wat de toekomstkansen van nieuwe ontwikkelingen zijn die wel gestuurd kunnen worden. Het zal mijns inziens de kunst zijn om hoopgevende krachten maatschappelijk te versterken en/of te ontwikkelen. Zolang ze aansluiten op veranderende waarden moeten ze mensen nieuwe wegen kunnen bieden en voor de samenleving als geheel aantrekkelijk zijn.
Allereerst zal ik dan duidelijk moeten zijn over nauwelijks te keren ontwikkelingen in waarden en inzichten. Belangrijke kenmerken van het toekomstbeeld op het terrein van leefvormen zijn: voortgaande individuatie;grotere nadruk op individuele keuzen; toenemende behoefte aan individuele economische onafhankelijkheid; streven naar democratische verhoudingen; pluriformiteit van leefvormen in de samenleving; diversiteit van leefvormen in één mensenleven. Tegen deze achtergrond dient een toekomstvisie te worden geplaatst.
De atomisering reken ik niet tot deze voortgaande krachten, omdat deze atomisering vooral een gevolg is van een gebrék aan keuzemogelijkheden dat is ontstaan door de uniformiteit van het gesloten gezinsleven. Een van de belangrijkste uitdagingen is volgens mij de atomisering in wonen en leven tegen te gaan, terwijl de voortgaande individuatie en groeiende behoefte aan privacy niet in het gedrang komen.
Veranderingen in de primaire leefsfeer gaan in feite langzaam, omdat de waarden (sterk) verinnerlijkt zijn in de jeugd. Bij snelle technische en biologische veranderingen die nieuwe opvattingen mogelijk maken, kunnen deze toch achterblijven. Maar juist ook in de sfeer van de primaire leefvormen liggen belangrijke keuzemomenten en perspectieven voor creatieve verandering die het maatschappelijk leven flexibeler en minder gespannen kunnen maken. Van het verleden is te leren dat een brede onderlinge hulpverlening mensen houvast en steun kan geven. De risico's van ongewenste vereenzaming zijn daardoor geringer. Deze oude vormen kunnen zeker niet worden teruggehaald om- | |
| |
dat ze, bijvoorbeeld wat betreft de hiërarchische verhoudingen en het gebrek aan privacy, strijdig zijn met de eerder genoemde veranderende waarden en inzichten. Omdat vriendschap en tussenmenselijke contacten wel een duidelijke plaats hebben in het veranderende beeld, kan de hoop gevestigd worden op een nieuw tussenkader dat in het dagelijks functioneren meer betekenis kan krijgen.
Dit tussenkader is dan de zelf gekozen vriendengroep, waartoe ook familieleden kunnen behoren. Het is wenselijk aan dit tussenkader meer functies te verlenen. Deze vriendschapsnetwerken hoeven niet statisch te zijn; ze kunnen van samenstelling wisselen en in elkaar overlopen wat betreft de functievervulling. Een integratie van mensen in vriendschapsnetwerken kan de afstand tussen overheid en paar/individu verkleinen. De verantwoordelijkheden voor het individuele welzijn worden verlegd van de samenwerking tussen gesloten gezin en overheid naar een breder tussenkader. Deze tussenkaders ontstaan echter niet zo gemakkelijk in de huidige structuren die afgestemd zijn op het gesloten gezin; voorwaardenscheppend beleid kan de ontwikkelingen versnellen.
De idee van het toenemende belang van vriendschapsnetwerken sluit aan op de veranderende denkbeelden binnen nu nog beperkte kring. De ontwikkeling van een grotere openheid van huwelijk en gezin heeft zich al duidelijk ingezet. Nieuwe leefvormen worden meer en meer geaccepteerd, dat wil zeggen nog maar weinig afgekeurd: ‘Centraal Wonen’ door 38 procent; ‘samenwonen met kinderen’ door 30 procent; ‘samenwonen’ door 20 procent van de bevolking; ‘homoseksuele relatie’ door 17 procent; de ‘Living-Apart-Together relatie’ door 14 procent; ‘alleenstaanden’ door 2 procent. De minst geaccepteerde leefvorm is de commune die door een kleine meerderheid wordt afgekeurd (scr 1982). Dit is begrijpelijk omdat deze leefvorm indruist tegen de toenemende behoefte aan privacy en economische zelfstandigheid. In de commune dient zoveel mogelijk gemeenschappelijk te gebeuren. Dit is niet of veel minder het geval bij Centraal Wonen en bij de woongroepen, waar de individuele privacy een hoge status geniet.
Bij verschillende groeperingen, zoals bejaarden, gehandicap- | |
| |
ten, vrouwen, zetten de zelfstandigheidspogingen door. Deze pogingen staan op gespannen voet met het ideaal van het gesloten gezinsleven, maar ze vinden duidelijk aansluiting bij een grotere betekenis van het vriendschapsnetwerk. Decentralisatie van voorzieningen, een proces dat zo'n belangstelling geniet, is veel moeilijker te realiseren op regiobasis dan op basis van vriendschapsnetwerken en individuele keuzen.
Om het vriendschapsnetwerk een kans te geven dient het individu de eenheid te zijn die voor de overheid centraal staat en niet het gezin of de economische leefeenheid. Individualisering in de zin van economische zelfstandigheid van het individu is dan noodzaak. Want, het lijkt misschien paradoxaal, individualisering bevordert het sociale wonen en leven; het gesloten gezin als uitgangspunt bevordert het alleen wonen (en leven). Het omgekeerde wordt vaak gesuggereerd. Door echter te bepalen dat samenwonenden (eventueel gehuwden) minder behoeften hebben dan alleenwonenden, wordt het alleen wonen vanuit ons sociale zekerheidsstelsel gesubsidieerd. Dat gebeurt bovendien in een tijd dat mensen privacy hoger zijn gaan waarderen. Ze verliezen minder graag dan vroeger rechten omdat ze de keuken en het bed delen met een ander. Individualisering maakt een herverdeling van inkomsten noodzakelijk, opdat iedere volwassene een individueel inkomen krijgt en niet - zoals nu nog wel het geval is voor de betaald werkenden - een gezinsinkomen. Dit individuele inkomen zal belangrijk lager zijn dan het huidige inkomen, waardoor het aantrekkelijk wordt dagelijkse zaken, zoals wonen en eten, met een of meer anderen te delen. Het hoeft daarbij niet steeds te gaan om alles omvattende liefdesrelaties. De eigenaardige gedachte, gevoed door het romantische liefdesideaal, heeft postgevat dat samenwonen alleen mogelijk is als de ander in alle levensbehoeften voorziet. Daarmee is alleen wonen overmacht geworden en geen keuze; men heeft de ware Jacob(a) niet gevonden. Enige flexibiliteit wordt ermee niet gevraagd van mensen en alleenstaanden zijn bij voorbaat ‘zielig’. Zo is het bijvoorbeeld onbegrijpelijk dat bij de pogingen de problemen van bijstandsmoeders op te lossen niet systematisch wordt gezocht naar mogelijkheden meerdere éénoudergezinnen in een (eensgezins-)huis te huisvesten. De huidige financiële regelingen bevorderen
| |
| |
de atomisering. Als het kostwinnersprincipe weer ingevoerd zou worden, zal dit in nog sterkere mate het geval zijn. De samenleving subsidieert dan de atomisering die sociaal, ruimtelijk en voor het milieu als zeer onwenselijk moet worden beschouwd.
Economische individualisering is ook al vereist omdat de pluriformiteit door vriendschapsnetwerken zodanig vergroot wordt, dat een andere eenheid dan het individu voor het behoeftecriterium tot onmogelijke (controle)problemen leidt. Bovendien zullen de relatief welgestelden vooreerst het meest profiteren van deze beperking, omdat onder hen de intrinsieke waarde van het gesloten gezinsleven sneller aan belang inboet.
Met een herverdeling van inkomsten dient een herverdeling van betaalde arbeid en huiselijke activiteiten gepaard te gaan. Ook dit sluit aan op veranderende denkbeelden. Dat het huishoudelijke werk tussen man en vrouw verdeeld zou moeten worden, vindt in. 1981 al 61 procent van de bevolking, achter verdeling van het betaalde werk over mannen en vrouwen staat 57 procent (scr 1982). Een grote meerderheid vindt de huishouding en de kinderopvang ook zaken van de man. Jongeren zijn deze mening vaker toegedaan dan ouderen.
Gegeven het vergrote bewustzijn omtrent een onwenselijke, rigide rolverdeling tussen mannen en vrouwen is het zelfs 20 dat de huidige economische crisis en de gegroeide werkeloosheid de mogelijkheden van het doorzetten van een echte emancipatie van vrouwen en mannen vergroot. In een welvarende samenleving met werk in overvloed zouden vrouwen met hun pogingen in het maatschappelijk bestel door te dringen, algauw aan de marge blijven hangen. De man verdient met een veertigurige werkweek het gezinsinkomen, de vrouw mag wat bijverdienen. Parttime werk, lage klassering, geringe ambitie en vrijblijvendheid voor vrouwen worden erdoor in de hand gewerkt.
Bij de huidige economische omstandigheden ligt de situatie anders. De noodzaak van arbeidstijdverkorting voor ieder wordt overduidelijk. De aandacht voor deze mogelijkheid en de pogingen problemen rond arbeidstijdverkorting op te lossen, zijn versneld toegenomen. Voor jongeren zal steeds meer een korte arbeidstijd van bijvoorbeeld dertig uur de wekelijkse wer- | |
| |
kelijkheid worden. Dit levert nauwelijks meer een gezinsinkomen op. Vrouwen zullen, ook als er kinderen zijn, blijven werken. Het is voor ouders dan zaak hun dochters een goede opleiding te geven, om tenminste wat dit betreft hun dochters niet anders te behandelen dan hun zoons.
Door de afname van het aantal betaalde arbeidsuren van de man, kan hij meer doen in de huishouding en aan de opvang van kinderen. Daarmee werkt de economische crisis verdergaande emancipatie van vrouwen en mannen in de hand. De vrouwenbeweging heeft de afgelopen vijftien jaren belangrijk werk verzet, want zonder haar inspanningen was er veel minder sprake geweest van een gegroeid bewustzijn omtrent een rigide en beperkende rol- en taakverdeling op maatschappelijk en op huiselijk terrein. Dan waren vrouwen bij een economische crisis makkelijker terug te wijzen naar de onbetaalde sector.
Op welke terreinen kan inbreng worden verwacht van een vriendschapsnetwerk? Belangrijke zaken zijn in dit verband: het wonen, de opvang en opvoeding van kinderen, de emotionele opvang van en genegenheid tussen volwassenen; de vrijetijdsbesteding. Zonder de privacy per individu, paar of gezin te verliezen, kunnen meer geïntegreerde woonvormen een grotere gezamenlijkheid bevorderen. De huisvesting is momenteel vooral gericht op de paar- of gezinseenheid met alle leeffuncties binnen de eigen woning en doorgaans met verlies van individuele privacy. Door een andere en meer flexibele woningbouw kan aan het grotere groepsleven een belangrijker plaats worden gegeven, onder andere voor gezelligheid, huishouding, koken, kinderopvang, apparatuur. Via de woningbouw kan veel gestimuleerd worden; mensen kunnen creatieve andere vormen zoeken voor dagelijkse problemen. De woningbouw neemt een belangrijke plaats in in het veranderingsproces. Een woning lijkt bij voorbaat een statisch gegeven te zijn, dat bij verandering van invulling van de primaire leefvorm niet meeverandert. De diversiteit in een mensenleven en in de samenleving groeit en de woningbouw moet er vroegtijdig op inspelen. Dat zal in de toekomst veel creativiteit van de bouwers vragen, omdat veel flexibiliteit en variatie nodig zijn.
| |
| |
Een samenleving die de socialisatie van het eigen nageslacht verwaarloost, werkt aan haar eigen ondergang. In onze samenleving ligt nu een grote directe verantwoordelijkheid bij een of twee ouders, met een ermee op gespannen voet verkerende bredere samenlevingsverantwoordelijkheid van het onderwijs. In de economische structuur is het hebben van kinderen een dure aangelegenheid geworden. Behalve dat de kinderen zelf duur zijn in het levensonderhoud, moet bovendien vaak één ouder haar (zijn) inkomsten opgeven. Economische individualisering moet tenminste ook betekenen dat in de herverdeling van inkomsten de kinderen betrokken worden. Een basisinkomen per kind, dat overigens niet zo hoog mag zijn dat het een ‘fokpremie’ is, is noodzakelijk in een toekomstig model. De in het nieuws zijnde ‘feminisering’ van de armoede (bijstandsmoeders) hangt samen met het feit dat onze samenleving de financiële verantwoordelijkheden voor de kinderen voor een te groot deel aan de ouders overlaat. Met evenveel recht kan van een ‘infantilisering’ van de armoede worden gesproken. Het zijn daarentegen wel de kinderen die in de toekomst de oude dag van zeer vele bejaarden moeten gaan verzorgen. Vele van die toekomstige bejaarden betalen op het moment premie voor een pensioen wat hun het gevoel geeft dat het om een zelfverdiend recht gaat. Maar er zullen toch goed functionerende mensen moeten zijn die dit ‘recht’ gestalte geven. De huidige bejaarden zijn ook afhankelijk van de huidige werkenden.
Kinderen moeten opgevangen en opgevoed worden. Zij hebben vertrouwde mensen nodig in hun omgeving om zich een eigen plek te gaan verwerven. De grote nadruk op die ene moederfiguur als degene die dit vertrouwen en die genegenheid geeft, draagt vele risico's in zich. Die ervaring legt bij het jonge kind de idee vast dat hij/zij van één persoon alles kan verwachten. Als die persoon wegvalt, stort het leven min of meer in. Dit reproduceert zich bij de latere partner/huwelijksrelatie. Als daarin verbreking van de band dreigt, is er doorgaans alleen maar een onverdraaglijke leegte. Het is wenselijk dat het jonge kind leert dat het bij meer mensen terecht kan. Juist daarbij kan een zelfgekozen vriendenkring een belangrijke rol vervullen. Het zal zeker niet makkelijk zijn verantwoordelijkheden voor eigen kin- | |
| |
deren met meerdere mensen te delen. Het zal spanningen met zich meebrengen die echter niet onoverkomelijk hoeven te zijn. Er staat dan tegenover dat het belang van de ouders, van de kinderen én van de samenleving ermee gediend is. Want door het uitbreiden van de verantwoordelijkheden zullen noodsituaties zich minder voordoen en worden er aan het kind ruimere ontplooiings- en opvangmogelijkheden geboden.
Het huwelijk, de paarrelatie en het gezin zijn lange tijd beschouwd als de meest wezenlijke kaders van waaruit men emotionele steun, intieme genegenheid, opvang in moeilijke situaties en dergelijke kon verwachten. Het werden gezinstaken van groeiend belang. Wat in vroeger tijden mede tot de taak van buurt, familie en kerk gerekend werd, ging exclusief het gezin toebehoren. Daarbij komt nog dat aan gevoelens binnen de paarrelatie en de ouder-kindrelatie een grotere prioriteit werd toegekend. Het is nu vooral dit terrein dat verbreding behoeft om het menselijk (samen)leven minder kwetsbaar te maken.
Een ondoorzichtig netwerk van maatschappelijke dienstverlening kreeg als gevolg van die emotioneel kwetsbare positie van mensen gestalte. Er moet naar worden gestreefd deze combinatie van gesloten gezin en professionele hulpverlening als opvangkaders op den duur gedeeltelijk te vervangen door de vriendengroep.
Er zijn al duidelijk aanzetten in deze richting waar te nemen; ze kunnen worden versterkt door een beleid. Zo komt de nadruk bijvoorbeeld al meer te liggen op zelfzorg en mantelzorg (zorg van personen in de directe omgeving). Als ook via het wonen de integratie (met behoud van privacy) bevorderd wordt, is een directe en dagelijkse hulpverlening beter mogelijk. Bij deze zorg- en genegenheidssector valt te denken aan zaken als gezelligheid, delen van huishoudelijk werk, hulp bij ziekte, hulp aan ouderen en invaliden, meer specifieke hulp bij relatieproblemen, praktische en emotionele hulp bij uiteenvallen van relaties. Het is duidelijk dat deze zaken, vooral als ze zich als een ernstig probleem voordoen, niet alle opgelost kunnen worden via een vriendennetwerk. Maar het is wel zeker dat als mensen zich meer met andermans zaken durven te ‘bemoeien’, de officiële dienstverlening sterk in omvang kan worden teruggebracht en
| |
| |
minder ondoorzichtig hoeft te zijn. Als mensen de vaardigheden leren in het tussenmenselijke verkeer kleine spanningen op te lossen of te overwinnen, want die zullen optreden bij onderlinge hulpverlening, zal deze vorm van hulpverlening door bekenden en vrienden een adequate blijken te zijn. Dat valt nu al te constateren bij de pogingen van zelf- en mantelzorg.
Bij een duidelijke functie voor de bredere vriendengroep is het ook eerder mogelijk de zieke thuis te houden. De gezondheidszorg als specifieke vorm van maatschappelijke dienstverlening kan belangrijk verlicht worden. Als er werkelijk een tijd komt waarin betaalde arbeid eerlijker verdeeld wordt via arbeidstijdverkorting, hebben mensen meer de mogelijkheid elkaar af te wisselen bij het verzorgen van zieken en bejaarden. Als de taken binnen een wat grotere groep worden verdeeld, worden ze minder zwaar. Het langdurig verzorgen van zieken binnen het gezin is vaak een te zware opgave. Met nieuwe vormen van solidariteit kan de gewenste overgang van tweede-lijn- naar eerste-lijngezondheidszorg, die zeker zijn grenzen heeft (scr 1980), langs een natuurlijke weg verlopen.
De bredere opvang betreft ook de vrijetijdsbesteding en recreatie. Alleenwonenden ondervinden (grote) problemen bij het zoeken naar gezelschap voor vakantie, bioscoop of theater, dagje uit enzovoort. Bij een opener gezinsfunctioneren kan de recreatieve functie meer dan voorheen bij een bredere vriendenkring worden gelegd. Alleen al voor de culturele sector, die in een precaire situatie verkeert, kan dat van groot belang zijn. Het aangewezen zijn op één ander (plus oppas als er kinderen zijn) alsook de onvindbaarheid van een of meer anderen om iets te ondernemen, verminderen de deelname aan culturele en andere activiteiten buitenshuis. Als vrienden meer worden ingeschakeld bij recreatie en ontspanning zal een breder bereik van de voorzieningen op dit terrein daarvan het gevolg zijn. Maar ook binnenshuis kunnen ontspanningszaken worden gedeeld waardoor ongewenste contactarmoede kan afnemen. Een uitzending via een videorecorder hoeft niet voorbehouden te zijn aan gezinsleden die een afgesloten eenheid bewonen. Samenwerken in niet rigide vriendengroepen is een belangrijke voorwaarde om ook de gezamenlijke ontspanning een kans te geven.
| |
| |
Een wezenskenmerk van de democratie is de politieke en bestuurlijke participatie van veel mensen en uit brede lagen van de bevolking. De politieke en bestuurlijke participatie is echter gering en ongelijk verdeeld (scr 1976). Verder valt, vooral bij de laaggeklasseerden, een negatieve houding ten opzichte van de politiek te bespeuren. Maar het vergroten van de participatie van burgers staat weer op gespannen voet met de gesloten gezinsideologie. Voor de (t)huisvrouw is een grotere politieke participatie vaak praktisch uitgesloten omdat zij nauwelijks ervaring heeft met het vergaderleven waarin het woord voeren in openbare sferen een belangrijke rol speelt. Dit is direct ook een verklaring van de weerzin en geringe participatie van laaggeklasseerden. Politiek en besturen zijn bezigheden voor hoger opgeleide mannen met goede banen die een ‘huisvrouw’ hebben voor de dagelijkse zorg en voor eventuele kinderen.
Voorwaarde voor een bredere verspreiding is herverdeling van betaald en huiselijk werk, een groeiende democratisering via medezeggenschap in bedrijven en een doorbreken van de gezinsgeslotenheid. Vanuit vriendschapsnetwerken kunnen gemakkelijker impulsen komen voor het politieke leven. De kans voor het individu om mensen te treffen waarmee zinnig over bepaalde politieke zaken die haar of hem sterk raken, gepraat kan worden, is groter. Deze inbreng van een breder tussenkader kan via enkele woordvoerders de politieke arena bereiken. Met dit al is naar men zegt - waaronder woordvoerders van het Sociaal en Cultureel Planbureau - de democratie gediend.
| |
Voorwaardenscheppend beleid
Hoe verdraagt zo'n nieuwe visie zich met de rigiditeiten van vandaag ofwel in hoeverre is sturing via overheidsorganen mogelijk? Een visie op veranderingen in de primaire leefsfeer kan niet anders dan vele beleidssectoren raken. Alleen vanuit een integrale aanpak zal sturing mogelijk zijn.
Het kenmerk van nieuwe leefvormen is dat ze voorgeleefd moeten worden voordat van een institutionalisering sprake kan zijn. Het exclusieve en gesloten gezin heeft ook langs deze weg
| |
| |
zijn intrede gedaan. Op beperkte schaal vindt dit leven in vriendschapsnetwerken al plaats, maar dat is niet erg zichtbaar voor grotere bevolkingsgroepen. Bovendien worden deze pogingen om vanuit een zelfstandige opstelling in een verantwoordelijke relatie met anderen te leven door menigeen (in de media) verward met ik-tijdperk, narcisme, egoïsme en dergelijke. Het lijkt voort te komen uit de (begrijpelijke) angst het oude vertrouwde te verliezen. Dit oude vertrouwde blijkt evenwel in de huidige samenleving grote problemen te scheppen. Een eerste vereiste is, en in zekere mate kan de overheid via subsidies bijvoorbeeld invloed uitoefenen, de informatiesector te gebruiken voor een mentaliteitsverandering.
a | Via de media dienen de positieve aspecten en mogelijkheden van het leven vanuit vriendschapsnetwerken met behoud van individuele (of paar-) privacy te worden getoond. Aan wederkerige zorg en verantwoordelijkheid voor elkaar in grotere groepen kan vorm gegeven worden. Voorbeelden zijn daarbij van groot belang en deze voorbeelden moeten zichtbaar worden gemaakt. |
In de woningbouw worden nieuwe ideeën ontwikkeld betreffende een meer flexibele, minder uniforme bouw van huizen waarbij ook het groepswonen een plaats heeft. Er kunnen bijvoorbeeld eenheden voor koken, wassen, wc worden geplaatst met daar omheen individuele kamers waardoor privacy is gewaarborgd. Minder ingrijpend maar wel kostbaarder is de grotere integratie van wooneenheden die alle een eigen natte cel en kookgelegenheid hebben, naast een gezamenlijke ruimte met keuken. In een tijd waarin de economische mogelijkheden gering zijn, is men geneigd zich te beperken tot het (tijdelijk) goedkoopste. Dat zijn momenteel de eensgezinshuizen/wooneenheden omdat de ervaring daarmee groot is.
Hierbij geldt zeker dat wat nu goedkoop is op den duur duurkoop is, omdat op geen enkele wijze rekening wordt gehouden met sociale ontwikkelingen naar een grotere pluriformiteit en naar meer verandering in één mensenleven. Woningen die nu voldoen, doen dat binnen afzienbare tijd niet meer. Geringe integratie van wooneenheden, wat op zichzelf een dure bouw is,
| |
| |
desintegreert het sociale leven. De woningbouw is van essentieel belang.
b | Er moeten snel op royale schaal wooneenheden worden gebouwd die flexibel zijn in het gebruik en de groepsintegratie bevorderen met behoud van privacy. Daarbij kan eerst worden gezocht naar die bouwvormen die, als ze in de toekomst op grotere schaal worden gebouwd, relatief goedkoop zijn door gezamenlijk gebruik van enkele woonelementen. Met de meer luxueuze vormgevingen zal moeten worden gewacht tot economisch rooskleuriger tijden aanbreken. |
c | De voorschriften van overheidswege die er zijn voor huizen en die onder andere de goedkope bouw van groepswoningen bemoeilijken, dienen zeer kritisch te worden bezien en zo mogelijk te vervallen of te worden vervangen door meer adequate voorschriften. |
Grotere integratie en gezamenlijkheid is niet mogelijk zolang we de taken strikt verdelen én zolang we een klasse (te hard) werkenden plaatsen tegenover een klasse (ongewenste) werklozen. Bij de huidige schaarste aan betaald werk en bij de huidige slechte economische situatie valt weinig te verwachten van een systeem waarin de persoonlijke vrijheid van ieder om het aantal betaalde werkuren zelf vast te stellen wordt gerespecteerd, waarbij dan nog een nadruk ligt op in het verleden verworven rechten (op veertig uur). Met harde hand zal moeten worden ingegrepen; wel met overgangsmaatregelen voor degenen die in het verleden hun leven vorm gaven en door de nieuwe ontwikkelingenin de knel zouden komen.
d | Herverdeling van betaald werk door een kortere werkweek voor ieder, herverdeling van vrijwilligerswerk en herverdeling van taken binnenshuis ten aanzien van huishouding en kinderopvang dienen met kracht te worden nagestreefd. |
Gekoppeld aan de vergrote economische zelfstandigheid per individu dient ook het individu centraal te worden gesteld in het sociale verzekeringswezen en bij de bepaling van financiële behoeften. Terwijl financiële samenwerking en ondersteuning in vriendschapsnetwerken goed mogelijk blijven, zullen toch de
| |
| |
rechten bij het individu moeten worden gelegd. Geld is macht en men mag er daarom niet van uitgaan dat de directe omgeving in moet springen. De kans op sterke onderlinge spanningen die het overige tussenmenselijke functioneren bemoeilijken zou dan groot zijn. Overigens zal het centraal stellen van het individu in economisch opzicht de sociale integratie eerder bevorderen dan tegengaan. Omdat het om een (geleidelijke) herverdeling moet gaan, kan verder niet worden gesteld dat deze individualisering duur is. Door de groeiende pluriformiteit is de economische individualisering noodzakelijk, want een stelsel dat niet op het individu gericht is, is duur vanwege de grote mogelijkheden van (nauwelijks als zodanig ervaren) ‘criminele’ activiteiten. Algemene financiële regels moeten zo min mogelijk afhankelijk zijn van menselijke beslissingen waar de overheid geen vat op heeft. Woonvorm, burgerlijke staat, bestaan van een intieme relatie, gezamenlijk eten en dergelijke zijn geen adequate criteria om een variatie in financiële behoeften aan te brengen.
e | Maatregelen in de sfeer van de sociale zekerheid, de belastingen, pensioen enzovoort, dienen erop gericht te zijn het individu (dus ook het kind) als economische eenheid te (gaan) beschouwen. Een geleidelijke individualisering met overgangsmaatregelen is noodzakelijk. |
Indien er bredere kaders ontstaan waarbinnen gedeelde verantwoordelijkheid voor kinderen gestalte krijgt, wordt de positie van het kind minder kwetsbaar. Daarnaast is een grotere verantwoordelijkheid van de samenleving als geheel van belang; het nageslacht is ook een zaak van de samenleving. Kinderen zijn geen persoonlijke (financiële) luxe, kinderen bepalen mede de voortgang van het geheel.
f | De overheid dient de opvang en begeleiding van (zeer) jeugdigen mede te financieren, onder andere via gratis onderwijs en opvang vanaf zeer jeugdige leeftijd (behalve het gangbare onderwijs ook crèches, dagverblijven en dergelijke). |
g | De overheid dient ervoor te zorgen dat het onderwijs zich niet alleen bezighoudt met kennisoverdracht, maar ook met andere zaken zoals levensbeschouwelijke inzichten, politiek handelen en de consequenties, omgang tussen mensen, besteding en beleving van vrije tijd. |
| |
| |
h | De overheid dient de opvang van jongeren door meer dan een of twee ouders te stimuleren onder andere door vanuit de professionele hulpverlening aan gezinnen (mob's bijvoorbeeld) deze mogelijkheid te onderzoeken en te propageren. |
Op het terrein van de maatschappelijke dienstverlening zijn vele deelvoorwaarden te noemen. Ik zal me hier beperken tot enkele hoofdlijnen, waarbij aan de vriendengroepen een aanmerkelijk grotere taak wordt toegedacht.
i | Vanuit de maatschappelijke dienstverlening in de vorm van gezinszorg, bejaardenzorg, invalidenzorg, jeugdzorg, geestelijke gezondheidszorg dienen impulsen gegeven te worden aan individuen om zich in groeiende mate te richten tot de eigen (gekozen) sociale omgeving. |
j | De gezondheidszorg dient krachtig voort te gaan met het streven naar minder intramurale en meer extramurale verzorging. Daarnaast dient men zich bij preventie (nulde-lijn) steeds meer te gaan richten op bredere tussenkaders van vriendengroepen in plaats van op het gesloten gezin. |
In een samenleving waarin de vrije tijd de (on)betaalde arbeidstijd sterk gaat overheersen, vraagt deze sector zeker de aandacht. Ook op dit terrein kan bewust ingegrepen worden om in gang zijnde veranderingen te versnellen.
k | Recreatieve voorzieningen en culturele activiteiten dienen zich meer te richten op gebruik door pluriform samengestelde groepen en door enkelingen dan op gezinsgebruik (kinderkortingen zijn veel meer aan te bevelen dan gezinskortingen). |
l | Er dienen meer ontmoetingsplaatsen geschapen te worden waar enkelingen, paren en andere groepen anderen op informele wijze kunnen treffen. Gedacht kan daarbij worden aan (eet)gelegenheden voor min of meer besloten groepen. In tegenstelling tot in restaurants en dergelijke in hun huidige vorm kunnen de persoonlijke herkenning van en het vertrouwd raken met meerdere anderen dan vanzelfsprekend optreden. Plaatselijke bejaardensosen en jeugdsosen zijn voorbeelden van dergelijke gelegenheden. |
m | Bestuurlijke en politieke participatie in de vrije tijd dient be- |
| |
| |
| vorderd te worden binnen bredere lagen van de bevolking door medezeggenschap op vele fronten te leren en te stimuleren. |
Tenslotte kunnen op justitieel terrein veranderingen gestimuleerd worden die voor het sociale leven van belang zijn. De (samen)ieefcontracten kunnen veel meer door de betrokkenen zelf worden opgesteld. Pluriformiteit maakt een monopoliepositie van een uniform (huwelijks)contract onwenselijk. Verbreking van contracten dient dan ook een procedurele zaak te zijn en niet één die steeds rechters en advocaten aangaat. Misdaden in de primaire leefsfeer (zoals verkrachting, kindermishandeling) moeten minder voorzichtig benaderd worden. De overheid kan bevorderen dat vanuit de sociale omgeving meer signalen komen als van een (chronisch) gewelddadige situatie sprake is.
n | Gestimuleerd dient te worden dat afspraken tussen mensen per paar of groep worden vastgesteld en dat ook per paar of per groep de verbreking wordt geregeld. Bij problemen bij het nakomen en bij verbreken van contracten dient de vriendenkring een grotere rol te krijgen, wat door de officiële hulpverlening kan worden bevorderd. |
o | Er dient meer kennis te worden verschaft over de herkenning van gewelddadige situaties in huishoudens en over de mogelijkheden om vanuit de directe sociale omgeving hulp te bieden zonder dat direct de justitie er aan te pas komt. |
Al met al mag worden verwacht dat bij een grotere betekenis van het vriendschapsnetwerk een constructieve onderlinge sociale controle zal toenemen die van wezenlijk belang is voor de samenleving als geheel.
| |
Tenslotte
Godsdienst wordt wel eens opium voor het volk genoemd. De godsdienst heeft de mensen behalve angsten en gevoelens van uitsluiting, ook veel steun gegeven en moed om voort te gaan. Voor de samenleving is de godsdienst een beperkende én
| |
| |
stuwende kracht geweest. Waarden en normen die via de godsdienst verspreid zijn, hebben belangrijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Zonder een sterk arbeidsethos dat door de godsdienst gestalte kreeg (en dat onder de huidige omstandigheden niet altijd meer wordt gewaardeerd) zou de samenleving een meer primitief karakter hebben.
In de twintigste eeuw was er sprake van een voortgaande secularisatie, je zou kunnen zeggen dat die officiële godsdienst en de werking ervan minder nodig waren in de veranderde samenleving. De secularisatie houdt niet in dat de religiositeit in onze samenleving verdwijnt. De monopoliepositie van de kerkelijke leer doet dat wel; daarnaast blijven mensen kiezen voor een religieuze levensbeschouwing, eventueel met een meer persoonlijke of groepsgebonden invulling. De afhankelijkheid van de kerk is geringer. Anderen kiezen voor levensbeschouwingen die niet religieus zijn.
Een analogie tussen godsdienst en gesloten gezin is er duidelijk, alhoewel de godsdienst enkele stappen ‘voor’ ligt. Het gesloten gezin (met de centrale exclusieve plaats van liefde tussen man en vrouw, ouder en kind) kan als opium voor het volk worden beschouwd. Het heeft voor individuen zeker nut gehad, maar het heeft ook angsten en uitsluiting van mensen in de hand gewerkt. Maatschappelijk heeft het lange tijd enige stabiliteit verzekerd in een snel veranderende en daardoor onzekere samenleving. Het ziet er naar uit dat dat gesloten gezin minder nodig is in de huidige tijd en in de naaste toekomst. Het wil, net als bij de godsdienst, niet zeggen dat het (gesloten) gezinsleven zal verdwijnen. Wel zal de monopoliepositie ervan minder sterk worden en er zal meer ruimte zijn voor individuele keuzen en een eigen invulling van het gezinsleven. Ook zal een groeiend aantal mensen kiezen voor andere leefvormen dan het gezin.
Zoals in het begin werd gesteld, zijn goede generatieve metaforen over de primaire leefsfeer van grote waarde. Probleemdefinities kunnen erdoor veranderen, wat een ingebouwd en destructief werkend conservatisme tegengaat. Wellicht kan het Sociaal en Cultureel Planbureau een prijsvraag uitschrijven en de beste metaforen selecteren. De volgende uitspraken, die ook be- | |
| |
doeld zijn als samenvatting van het voorgaande, kunnen wellicht als voorbeeld dienen. Alhoewel de meeste van deze uitspraken geen duidelijk metafoor-karakter dragen, kunnen ze doorgaans wel leiden tot minder gebruikelijke probleemdefinities.
- | Economische individualisering verrijkt het sociale leven; |
- | de huidige woningbouw graaft een graf voor het sociale leven; |
- | de solidariteit van werklozen met in meertijdbanen (40 uur per week) werkende mensen zal verdwijnen; |
- | de huidige economische crisis versnelt het proces van mannen- en vrouwenemancipatie; |
- | in de huidige tijd bemoeilijkt de (exclusieve) Liefde het in een huis samenwonen van volwassenen; |
- | alleenwonen moet beschouwd gaan worden als een luxueuze keuze; |
- | de samenleving wentelt de armoede nu vooral af op kinderen (en hun moeders [vaders]); |
- | sterke nadruk op de paarrelatie werkt vereenzaming in de hand; |
- | de vriendenkring moet de hoeksteen van de samenleving worden. |
|
|