Journaal van 21 october 1688 tot 2 september 1696. Eerste deel
(1876)–Constantijn Huygens jr.– Auteursrechtvrij
[pagina 231]
| |
daer quam soo weynigh volck, dat niet en quamen aen 't verkoopen. Ick oversagh de teeckeningen. | |
2 Donderd.Smergens was Slangenburg bij mij, gaen̅ soo naer Kinsinghton, om van̅ Con. afscheydt te nemen, sprekende al of uyt den dienst wilde scheyden, dewijl de Con hem niet van̅ Pr. v. Waldecs commandement wilde verlossen met hem Gn̅ael Luytent te maecken. Hagedoorn quam daernaer bij mij en seyde, dat de Keyser een deghen, met diamanten beset, aen Slangenburg gesonden hadde, en scheen hem wel in sijn dienst te willen hebben; - dat de Cheurvorst van Beyeren hem oock een pourtrait met diamanten gegeven hadde. Hagedoorn gingh mede wegh, sonder nochtans sijne dimissie gekregen te hebben, ofte deselve, soo het scheen, seer ernstich versocht te hebben. Sylvius was oock bij mij, talmende over de niet betaelinghe van sijn achterstallen voor̅ tijdt van Con. Jacobus. Daer was eenigh gerucht en praet in̅ stadt, als of hij soude doot wesen. Boision at smiddaghs bij mij. | |
3 Vrijd.Was Marie van Barlecum smergens bij mij, seyde, dat Flud nu hier was, en raedt vragende in haer susters saeck, die haer niet wist te geven. Naermiddagh was te Kinsinghton, en̅ de Con. teeckende. Att met Isac, daer Myl. Sidney en Myl. Drumblandrick mede waerenGa naar voetnoot1). Sidney seyde aen tafel, dat hem de reys naer Schotland niet en geviel; dat daer tijdt mede soude verloren werden en̅ dat, als het in Yrlandt wel afliep, de saecken in Schothlandt haer van selfs wel souden schicken. Montpouillan en Hompes aten daer mede. | |
[pagina 232]
| |
daer ten 8 ueren naer toe, maer deed met hem niet met allen. At met Isac, als, bij abuys, in̅ vorigen dagh geset heb. Omtrent half seven thuys komende, gingh noch in̅ printe-vendue van̅ Lord Maiteland, in Chancelour Geffries huys, en was daer tot thien ueren. Nevens mij sat een slecht Engelsman, die, van een ander sprekende, seyde: he liveth with the Prince of Orange. | |
5 Sond.Berghesteyn at met mij. Sylvius was smergens bij mij. Naermiddagh gingh met Berghesteyn tot mr Chardin, die ons sijne teeckeningen van Chehilminar, de groote antiquiteit van Persepolis, liet sien, maer waeren van een slechte pen; de figuren mede in sich selven mede slecht in laeckenen en alles; zijn gehouden in̅ rots van een graeuwachtigh marmer zijnde. Daer zijn steenen, soo hij seyde, van 15 en 16 voet langh. Hij gaff ons coffee te drincken. De vrouw quam eens in̅ deur hem eenighe advertentie geven, apparentelijck om ons te doen vertrecken. Berghesteyn sat tot mijnent tot acht ueren. | |
6 Maend.Smergens waeren bij mij de Graef van Hoorn, Berck, Sylvius. Naermidd. Bergesteyn en Golstein. De Coningh was in 't Parlament, dat hij prorogeerde tot den 2. April, en declareerde dat hij meende naar Yrlandt te gaen, dat mij melancholicq maeckte. Uyt de votes van̅ Commons van saterdaeghs, op het vaststellen van een generale indemnity, konde men wel sien dat sij eenighe luyden te lijff wilden en̅ van̅ indemnity excluderen, daeronder al een dagh of twee langh geseght geweest waeren te sullen zijn Myl. Halyfax, Myl. Godolphin en Myl. Damby. Smergens, noch op mijn bedt leggende, quam de Wilde mij weder quellen, om met sijn vrouw naer Hollandt te mogen overgaen, dat ick hem 3, 4 reysen had afgeslaghen. Seyde, dat hij de Con. daervan oock hadde gesproken, en | |
[pagina 233]
| |
als ick hem seyde dat ick bij de Con. dat niet favoriseren soude, seyde hij, dat als ick het daer soude omstooten, hij sijn vrouw niet soude verlaten. Ick seyde, dat soo hij gaen wilde, het wel konde doen, maer dat ick wel haest om een ander in sijn plaets naer Hollt soude schrijven. Rooseboom liet mij weder te gast nooden, maer excuseerde het. | |
7 Dynsd.De Con., mij daeghs te voren door Berghestein sulx hebbende doen belasten, gingh te 9 ueren naer Kinsington, daer hem evenwel niet en sprack als savonts ten half achten. De Con. siende eten, seyde mij joff. van Ouwerkerck, of sij mij niet bekijven mocht, dat nooyt tot haerent quam, en haer tafel soo verachte. Att met Isac, daer was Ouwerkerck, Hop, Cralingen, soon van̅ Fiscael Hooft, Zuylesteyn. Bij de Con. zijnde, die seer hoestede, vraeghde hem, of ick niet souw moeten equippagie maecken voor de reys aenstaende, daerop hij niet antwoorde als jae, en ick daerbij doende, dat men al een redelijcke groote soude moeten maecken, seyde hij daer niet met al op, en korts daer nae lichte sijn hoet wat, om te seggen dat ick wel gaen kon. Het seggen continueerde, van dat den Hertogh van Holstein, commanderende de trouppen van̅ Gn̅ael Piccolomini, onlangs gestorven, van̅ Turcken of Tartaren slaghen gehadt hadde, en twee regimenten verloren hadde. | |
8 Woensd.Smergens waeren bij mij Lier, de weduwe van Chambrun, Browne, de kunsthandelaer, de jonghe Zuerius, broer van̅ Rentmeester van Breda, zijnde op het schip geweest van Capn Snelle, dat bij Pleymuyen vergaen was, Rooseboom sijn declaratie brengende om aen̅ Con. gegeven te werden, dat de reden was, waerom mij dynsdagh te gast hadde genoodt. | |
[pagina 234]
| |
Naermiddagh sondt tot madame de Neufville, maer was bij haer soontje, dat sieck was. Gingh daernae tot Tempion, en betaelde het nieuw onrust, dat hij aen mijn goude horologie gemaeckt hadde voor 2 croonen. | |
9 Donderd.Smergens was Browne, de consthandelaer, bij mij, en gingh met hem tot Myl. Peterborough, om een schilderije te sien van Bassan, Christus de coopers en verkoopers uyt den tempel drijvende, een seer goedt stuck. Browne en Boision aten smiddaghs bij mij. Naemiddagh was de Graef van Hoorn bij mij, en oock Vossius. De Con. was te Londen. | |
12 Sond.Was naemiddagh met Berghesteyn tot Myl. Kingstone, om een schilderije te sien van Rafel, van L. Vrouw, Christus, St Jan en Joseph, deselve met die de Coningh had, maar was vrij beter als die, en had de Lord 1000 pieces gekost. Gingh daer nae alleen tot nicht Becker, die teste à teste sat met de jonghe Skelton, dewelcke eyndelijck heen gongh, en quam Vernatti thuys en bij ons. | |
13 Maend.Golstein was bij mij en seyde, dat men meende dat de Coning en Coninginne's reys naer Schothland af was, en̅ dat de Coning niet naer Yrlandt souw gaen; dat de vrouwen van̅ Coningin het all in̅ neus hadden. Was naermiddagh tot Morgan, de caertmaecker, om boeckjes van̅ routes naer Schotland en Yrland te koopen; kocht oock het boeck, daer all de routes in staen, voor 16 schill., maer was oudt, daer niet op en lette. Was oock tot Tempion. | |
[pagina 235]
| |
voor Capn van der Schoute, sijn maeghschap van sijn grootmoeders zijde, de Secretaris de Wilde. Sylvius vertelde, dat een Prediker binnen Londen (daer nae hoorde van Stanley, dat hij Wood genaemt was) openbaer gepredickt hadde over de groote sonde van̅ ghene, die Con. James waeren afgevallen en Con. William aenhinghen. Seggende onder andere: Brethren now, now it is the right time for putting your hands upon your breasts, and for putting your hands upon your swords. Stanley seyde, dat hij nogh argher dinghen geseght hadde. De Wilde seyde, dat het een quaed dingh was, dat de Vloot te Portsmouth met de Coningin van Spaigne soo langh bleef talmen. Dat dat aen̅ eygenaers van̅ koopvaerdijschepen, die daerbij waeren, alle daegh 24000 gl. schade was, en dat het groot geschreeuw soude maecken onder de menschen in Hollt. Berckesteyn was bij mij. Naermiddagh was te Kinsinghton en̅ deed mijn dinghen. | |
17 Vrijd.Smergens was Rood bij mij, om over peerden te spreken. Oock Golsteyn. Naermiddagh was te Kinsington. De Con. gaf mij te doen en reed naer Londen, seggende mij, dat terstont wederom soude komen, maer was wel half thien, soo dat niet voor elff ueren thuys quam. Praete lang met Myl. Melvill. Men seyde, dat de Con. dien dagh wel gesint was geweest | |
[pagina 236]
| |
over tijdingen, uyt Yrlandt gekomen, van̅ slechte staet van K. James sijn saecken. | |
18 Saterd.Smergens was bij Berck, die seyde, dat de Con. hem geen recommandatie aen̅ Staten wilde geven, om voor Consul nae Algers te gaen, en̅ dat oock sijne projecten van finantie niet en accepteerde. Smergens was oock Rooseboom bij mij; seyde, dat joff. van Ouwerkerck klaegde, dat ick daer nooyt en quam, noch en att; dat de Hollanders wat societeit en vruntschap behoorden te houden etc. Gingh met hem naer̅ Maliebaen, daer onder andere met Cap. Weck sprack, die noch zedert sijn komste uyt Yrlandt niet gesien hadde. Nijenhuys seyde my, dat de Con. hem het Regiment te peerd van̅ Graef vander Lip gegeven hadde. | |
19 Sond.Smergens was Sr Gabriel bij mij, de dissolutie van het Parlament seer approberende, 1o. omdat het volgende de acten van het selve approberende, die soude valide maecken, en dat alsdan de luyden beter souden geldt geven op̅ consenten; 2o. omdat de opgenomen hevigheden tegen die 't Parlamt uyt de indemnity wilde sluyten, van groote en bekommerlijcke naesleep stonden te wesen. Seyde, dat Myl. Halyfax alle sijne charges hadde neergeleght, maer dat seer langh bij de Con. hadde geweest. Stanley was mede smergens bij mij en̅ att bij mij. Seyde, dat onder andere de jonghe Hamden een groot Commonwealth-man was, en̅ onlanx in 't Parlament discoursen gevoert hebbende, die daer nae smaeckten, ymant hem hard op geseght hadde, dat such speeches could not be made but bij a Commonwealth-man, hij geantwoordt hadde: dat as for the present circumstances the kinghdom was in, he was not of that opinion, that a commonwealth could serve the turne, en dat doen den anderen hem repliceerde: that he was very glad to heare him speake such plain language. Tegens den avondt quam Berghesteyn bij mij, en̅ gingh met hem tot de vrouw van 's Gravemoer. | |
[pagina 237]
| |
20 Maend.Smergens was de Hr van̅ Lier bij mij, daernae de l'Eremitage, doende de affairen van de Vaudoisen. Naermiddagh was uyt, om Fatio Duilliers te soecken, en̅ hem broer Christiaens boecken, de la lumiere et de la pesanteur, ter handt te stellen, om te distribueren; maer was niet meer in Suffolkestreet en oock niet tot Myl. Paget, daer mij geseght was dat hij logeerde in Blomberrie-square. | |
21 Dynsd.Smergens waeren bij mij Sylvius en Gastigny; de laetste seyde, dat een van de joffen Villers, sonder de naem te weten, daeghs te voren op straet van 14 a 15 luyden geattacqueert geweest was, en een schoot naer haer gedaen; doch heb daervan niet verder gehoort. Gastigny seyde oock, dat hij met een nieuwe spijcker aen een tandt roerende, en eenighe woorden sprekende, de tandtpijn terstont daer uyt konde doen gaen, maer dat de tandt verrottede en̅ uytviel. Was te Kinsinghton, en naemidd. aen joff. Golsteins camer, maer sij was niet thuys. Berghesteyn reed met mij naer Londen. | |
22 Woensd.Was naermidd. weder te Kinsinghton, brengende de instructie voor de Con. Envoyé, gaende naer het Congres in̅ Haegh, die de Con. daeghs te voren mij belast hadde in Frans over te setten. Wachte tot 9 ueren, eer de Con., in̅ Thresorye gaende, konde spreken. Mijn vrouw schreef mij, dat de Griffier Fagel en̅ de Philosoof Heemskerck beyde op den 10. deser gestorven waeren, en de leste veel van sijn goedt gemaeckt hadde aen Marie Cabellauw; dat joff. van der Staven eyndelijck met Capn Moor getrouwt was. Smorgens was de Secrets de Wildt lang bij mij; seyde, dat onder all de competiteurs tot het Fiscaelschap van̅ Admirt te Rotterdam, niemant beter slagh was als de Raetsheer de Willem. | |
[pagina 238]
| |
Was op broers versoeck Fatio de Dhuilliers soecken, te vergeefs. | |
24 Vrijd.Smergens was Mallet bij mij, talmende over sijn reys naer de Vaudoisen. Naermiddagh was naer Kinsinghton, dronck té op joff. Golsteyns camer met noch twee luyden, die vergeten heb. Golstein gaff se ons, sij niet op haer camer wesende. Praete langh met Sr Christopher Wren. De Coningin quam mij tegen op̅ wegh te voet, niet ver van het huys, sagh mij aen, soo ick haer, uyt de koets gegaen sijnde, groete, en seyde met een vriendel, aensicht: there is mr Zulichem with his coate (ick mijn surtout aenhebbende), en vraegde voorts in passant: why don not you come a foot? Ick seyde, dat ick wat haest hadde. | |
26 Sond.Smergens was Sylvius bij mij, thoonende mij den brief in druck van Con. aen̅ Bisschop van Londen, aengaende het devoir van Clergymen en de discipline etc. Naermidd. was Golsteyn bij mij, noodende mij tegens dynsd. naest te gast bij sijn moey te Kinsinghton. Naermidd. was tot nicht Beckers, niemant daer zijnde als haer oude moey. Seyde, dat quade tijdinghen uyt Schotlandt waeren, daer Myl. Aran desordre maeckte; dat sij het tot de Villers gehoort had; dat oock de Con. geen geldt en had, en dat de soldaten ten achteren waeren, de Capiteynen haer niet betalende. Sylvius noemde de luyden, die, in absentie van̅ Con., de Coningin in̅ regering souden assisteren, daeronder de twee Secretarisen van Staet, Mylord Damby. | |
[pagina 239]
| |
Hr van̅ Lier, daernae madame de Montpouillan en de weduwe van Capn Sanders met haer suster. Savonts was tot de vrouw van 's Gravemoer, daer waeren de Fiscael Rooseboom, de Graef van Nassau, Gendreau, .....Ga naar voetnoot1), Gastigny. Was in dese tijdt al weder seer verkoudt en hoestende. | |
28 Dynsd.Gingh ten half twaelven met Bergesteyn naer Kinsinghton, en sprack de Coningh noch smergens. Belaste mij, de acte voor̅ Con. Henr. van Weede op te maecken, als President van̅ Crijchsraed, en een brief voor hem aen de Staten, om hem Major titulair te maecken. At smiddaghs met Golsteyn tot joff. Golsteyn, sijn moey. De Coningh liet mij van tafel haelen, evenwel gegeten hebbende, en vraeghde mij waer gegeten hadde. De Coningin mij op de trap tegenkomende, sagh mij vriendelijck aen, en seyde: mr Sulichem you are now so farre from hence we keepe no acquaintance. Praete in̅ eetsael met joff. Howard en joff. Franckline. De Hr van Ouwerkerck noode mij oock te gast en̅ de kleyne Sayer. |