de lippen vast gesloten, maar uiterlijk kalm en correct als altijd; terwijl zijn zoon, het gelaat vertrokken, de haren in wanorde, de oogen ingezonken en verwilderd van pijn, hem zwijgend aanzag.
‘Je weet, niet waar? dat je arme vrouw bij ons is!’ begon Meryan, een stoel naar zich toe schuivend; en bij die vraag zag hij Barthold niet aan, want een zoo hevige smart stond op dat jonge gelaat voor hem uitgedrukt, dat zijn toorn hem dreigde te ontzinken, en dat wilde hij niet.
‘Ja, dat weet ik....’
‘Wiens schuld is het volgens jou, dat zij bij ons bescherming heeft moeten zoeken?’
‘De schuld van ons beiden,’ antwoordde de aldus ondervraagde, die bij deze hem striemende koelheid een zekere kalmte kreeg. ‘Zij heeft mij gehuwd om mijn positie, zonder ook maar iets van me te houden.... en ik ben idioot genoeg geweest me door haar te hebben laten bedriegen.’
‘Dat woord gebezigd tegenover een vrouw - en nog wel je eigen vrouw - vind ik voor.... een Meryan minder gelukkig.’
‘Ik kan er geen ander woord voor bezigen,’ klonk het beslist.
‘Welke bewijzen heb je voor zoo'n zware beschuldiging?’
‘Bewijzen kan ik niet geven zonder geheel mijn kort huwelijksleven voor u te ontsluieren. U kunt mij gelooven op mijn eerewoord, of u kunt mij verdenken eerloos te zijn... dat staat aan u!’
‘Maar je kunt je vergissen, je door een ongemotiveerd wantrouwen laten beheerschen. Dat zij in opstand komt tegen een man die.... handelt als iemand die zijn zinnen kwijt is en zijn pas gemeubeld huis geheel wil laten ontredderen om...’
‘Ik heb het recht met mijn eigen kamer te doen wat ik verkies.’
‘Ja, je begon met je eigen kamer.... maar waar zou die ziekelijke manie ophouden?.... Je begrijpt toch wel dat de arme vrouw angstig werd hij dergelijke abnormale gedragingen van een man, met wien zij pas enkele maanden gehuwd is. Ik kan daarin geheel met haar meêgaan.’
Barthold lachte bitter, beseffend zijn machteloosheid.
‘Ik begrijp alles...’ zeide hij. ‘Ik begrijp alles zelfs zoo goed, dat ik niet eens probeeren zal me te verdedigen. Het zou toch nutteloos zijn. Carla is mijn slachtoffer en uw genegenheid en deernis ten volle waardig. Al de liefde en toe-