die zooveel aan hem te danken had, hetzelfde te verwijten, kwam niet bij hem op. Een vrouw denzelfden moreelen maatstaf aan te leggen als een man, zelfs al was die vrouw ouder zou hij ongerijmd hebben gevonden. Al zijn verontwaardiging keerde zich dus tegen Barthold als den eenige die in deze toerekenbaar kon worden geacht.
Tegenover Johanna had hij ook nu weder het stilzwijgen bewaard, en een nacht doorgebracht, waarin alle slaap hem verre bleef - een nacht waarin hij voortdurend dacht en berekende en wikte en woog met zoo volmaakte luciditeit, dat hij met een pijnlijk bonzend hoofd reeds bij de eerste morgenschemering was opgestaan, want rust kon hij toch niet vinden. Daarvoor woelden te veel plannen hem door het brein.
In spanning wachtte hij thans op den schuldige, die den vorigen avond, bij zijn korte verschijning in de huiskamer, met geen blik door hem was verwaardigd geworden. En toen hij op het portaal zijn stap hoorde en de deurknop werd omgedraaid, was het hem alsof een ruwe hand hem bij de keel greep en hem het ademen belette
Bleek kwam Barthold binnen en ging, met den rug naar het licht gewend, bij zijn schrijfbureau staan, terwijl Meryan, niet bij machte hem zoo vernederd voor zich te zien, met een penhouder in de hand strak voor zich uit tuurde.
‘Vader, wat moet u van mij denken?....’ bracht hij, bij het zien van die strenge stijve houding, bijna onverstaanbaar uit; en toen de aldus aangesprokene tot eenig antwoord minachtend de schouders ophaalde, wankelde hij naar een stoel en ging daar zitten, doodstil, totdat Meryan, zich naar hem omkeerend, bemerkte dat hij snikte met geluidlooze hevigheid, de handen geperst voor het gelaat, het lichaam trillend van ingehouden schokken. Het was een snikken zonder tranen, dat pijnlijk was om aan te zien.
‘Wat moet hij zich zwak voelen!’ dacht Meryan, nog meer ontstemd door die houding, en niet begrijpend hoe het juist zijn trots, zijn eergevoel was, dat werd gestriemd door het besef hier ajs een schuldige voor de rechtbank te staan.
‘Barthold,’ zeide hij op bedarenden toon, ‘laten wij trachten kalm te blijven. Wat geschied is, kan toch niet meer ongedaan worden gemaakt. Zeg mij slechts dit ééne.... je beschouwt freule de Martignel als je verloofde, niet waar?’
Barthold hief snel het hoofd op, en zijn ontdane trekken kwamen te voorschijn.