Maar die wraak zou haarzelve toch even arm en hulpeloos laten als voorheen. Wraak was nutteloos zonder geld, zonder macht!
Was dus alles verloren? Was er nergens, nergens meer uitkomst?
Uitgeput lag zij eindelijk te kreunen, onbewegelijk, rillend, klappertandend nu en dan in zenuwkoorts, totdat eindelijk, na uren van woeste dolzinnige plannen-warreling, er een begin van luciditeit in haar hersens wederkeerde. Op een gegeven oogenblik hief zij het hoofd op, richtte zich overeind, en streek het haar van het verhitte gelaat weg, strak voor zich uit turend. En al denkend en overleggend, kwam er hoe langer hoe meer klaarheid in haar voorstellingen, totdat zij als door een nieuwe kracht bezield opstond, en heen en weer door de kamer ging loopen. Eindelijk bleef zij voor den spiegel staan, onder het gaslicht, maar schrikte terug voor haar eigen beeld. Die verwrongen trekken, die gloeiende als geverfde plekken overal op het gelaat! Zij was nauwelijks te herkennen. Zij keek hoe laat het was.... halfvier.
Nog genoeg uren om te slapen, berekende zij, om weer toonbaar te zijn den volgenden morgen, en.... wat haar dan verder te doen stond, zou zoo moeielijk niet wezen!
Zij haalde uit een kastje een fleschje chloral te voorschijn, haar door een dokter te Londen voorgeschreven toen zij den vorigen zomer, bij een dergelijke ervaring, een zenuwtoeval had gehad, nam, na zich haastig te hebben ontkleed, een sterke dosis, en viel in een zoo vasten slaap, dat het kamermeisje, om halfacht haar wekkend, slechts na een herhaald kloppen antwoord kreeg.
En zij werd tamelijk verkwikt wakker. Ondanks haar frêle uiterlijk bezat zij een ijzersterk gestel, dat op den duur tegen de felste moreele schokken bestand was. Na een ijskoud had voelde zij zich geheel opgefrischt, en constateerde na nauwkeurig onderzoek met voldoening, dat behoudens donkere kringen onder de oogen, weinig of geen sporen van het dien nacht doorleefde waren overgebleven. En bemoedigd, getroost bijna nu zij een geheel nieuw plan de campagne voor zich had, ging zij naar beneden, lieftalliger dan ooit, aan het ontbijt met een vriendelijk onverschilligen glimlach luisterend naar de mededeeling, dat Johan met den eersten trein was vertrokken, en den heer des huizes, die minstens een dag ‘hoofdpijn.’ verwacht had, zoo geheel van de wijs