te veel tot dezelfde vormen kneedde en zoo menigen krachtigen persoonlijken aanleg in zijn opkomst verdrukte. Hij beweerde altijd een volbloed individualist te zijn, al noemden anderen hem een gevoels-individualist, aan wiens levensbeschouwing elke wetenschappelijke basis en elk dieper wijsgeerig inzicht ontbrak. Volgens hem was de mensch, in zijn zwakke of grootsche uitingen, niet het product van een gegeven tijdvak, niet het product van herediteit, omgeving, omstandigheden, invloeden, maar zelf de vormer, de boetseerder. Volgens hem waren het de groote krachtige individualiteiten, die de makers waren van het leven zooals het zich aan de anderen, aan de groote hoop voordeed. Hoe meer sterk willende individuen dus, hoe sneller de beschaving zich baan brak. De hoogst begaafde mensch was dus de zekerste voortstuwende kracht.
Iets van die levensbeschouwing straalde door in het antwoord, dat de knaap na zijn uitval van hem kreeg.
‘Wat je daar zegt, Barthold, dat er niemand op de wereld is die deugt, zal je bij eenig nadenken zelf overdreven moeten vinden,’ zeide hij na eenigen tijd. ‘Maar, aangenomen dat de slechtheid in de wereld en onder de menschen de goede elementen verre overtreft, moet het dan niet de plicht zijn van een ieder, die den drang tot het goede in zich voelt, te trachten invloed te oefenen op anderen? Is het dan wel goed zich minachtend af te wenden in plaats van zijn medemenschen beter te maken?’
Barthold antwoordde niet dadelijk.
‘Als ik maar de macht had, zou ik ze wel dwingen goed te zijn!’ zeide hij eindelijk. ‘Op liegen en lasteren en bedriegen en wreedheid jegens dieren zou ik zulke vreeselijke straffen stellen, dat niemand het voor de tweede maal zou probeeren!’
Zijn vader herinnerde zich op eens de wijsgeerige vraag, die het negenjarige kind hem eens gedaan had en constateerde met verdriet, dat de knaap in verstandelijke ontwikkeling er niet op was vooruitgegaan.
‘En terwijl alle leugenaars en bedriegers hun straf ondergingen, zou jij in je verheven deugd alleen overblijven!’ spotte Johan. ‘Een gezellig idee!’
‘Ik ben liever heel alleen dan met slechte menschen!’ bromde de ander.
‘En je denkt er natuurlijk geen oogenblik aan dat al die slechte menschen het misschien liever zonder jou zouden